• No results found

De Vertegenwoordiging der Inlanders

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 165-174)

door Dr. RADJIMAN.

N u binnenkort de Volksraad zijne intrede zal doen in de geschie-denis van Nederlandsch-Indië, is het niet van belang ontbloot, na te gaan welken invloed dit lichaam kan hebben voor de ontwik-keling van de Inlandsche bevolking. Dit opstel beoogt geenszins, het geheele vraagstuk in zijn vollen omvang na te gaan, doch

slechts het aanstippen van eenige hoofdpunten.

Allereerst doet zich de vraag voor, welk karakter aan het nieuw ingestelde college moet worden toegekend. Zooals bekend, is tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer de oorspronkelijke uiterst neutrale naam „Koloniale Raad" veranderd in „Volksraad".

Uit deze opzettelijke omdooping kunnen wij besluiten, dat de wetgever, welke ook aanvankelijk zijne bedoeling moge geweest zijn, ten slotte aan alle bevolkingsgroepen dezer gewesten eene vertegenwoordiging heeft willen schenken.

Eene eigenlijke vertegenwoordiging in Westerschen zin zal dè Volksraad, althans in de eerste jaren, niet genoemd kunnen worden.

Weliswaar wordt in de considerans van de instellingswet gespro-ken van een „vertegenwoordigend lichaam", doch in de overwe-ging van de hiermee samenhangende wet tot wijzioverwe-ging der Indische comptabiliteitswet, wordt de Volksraad genoemd een lichaam met vertegenwoordigend karakter.

Geeft het op deze wijze ingesteld onderzoek ons dus een negatief resultaat, uit de geschiedenis en den inhoud zelf der wet blijkt, dat de taak van den Volksraad voorloopig blijft van zuiver raad-gevenden aard.

O p de samenstelling van het nieuwe college zal door de Euro-peesche bevolking een geringe, door de Inlandsche bevolking geen invloed kunnen worden uitgeoefend. Doch al mocht ook spoedig wetgevende arbeid aan den raad worden opgedragen en actief kiesrecht ook aan de Inlanders worden toegestaan, dan nog zou daar-mede de democratie niet haar intrede doen in het Inlandsche politieke leven. Immers, wat wij alsnog in eene eventueele vertegenwoor-diging van de Inlandsche wereld zullen missen, is de groepsverte-genwoordiging.

In den modernen staat groepeeren zich de individuen, naar gelang van hunne overeenkomstige beginselen, belangen en behoeften, tot partijen. In de vertegenwoordiging nu eischen deze partijen ieder voor zich het recht op, om hunne belangen aan de Regeering voor te dragen en in alle maatregelen gekend te worden. De Regeering is daardoor vanzelf genoodzaakt, bij de uitvoering harer beginselen de belangen van alle partijen en daarmede tevens die van alle individuen afzonderlijk in oogenschouw te nemen.

Dit democratisch karakter, zich uitende in het vormen van politieke partijen, is nog grootendeels vreemd aan het Indische volk.

Grootendeels—, niet geheel en al. Hoewel nog vaag, bespeurt men het opkomend zelfbewustzijn reeds aan het tot stand komen van' verschillende Inlandsche vereenigingen. Dit toch is een onmis-kenbaar blijk van de behoefte tot aaneensluiting voor een bepaald doel.

En het democratisch karakter toont zich hierin, dat in iedere vereeniging elk lid recht heeft van meespreken.

Mij schijnt het toe, alsof de eerste uitingen ervan een revolu-tionair karakter dragen. Althans de uitdrukkingen en woorden die sommige Inlanders op verschillende bijeenkomsten bezigden hebben èij mij den indruk gevestigd, dat het opponeeren uitging van de opvatting, als zou de Regeering heel andere belangen hebben dan het Indische volk, zoodat het volk eene onzijdige, ja zelfs een vijandige houding zou moeten aannemen in alles, wat de Regeering aangaat. Dit bleek o.a. in 1914 bij het uitbreken van den we-reldoorlog, toen het Hoofdbestuur van Boedi-Oetomo eene ver-gadering belegde te Semarang en de andere Inlandsche vereenigingen uitnoodigde, afgevaardigden te zenden, met het doel om aanhankelijk-heid te betuigen aan de Regeering. Door verschillende sprekers werd toen de opvatting uitgesproken, dat de moeilijkheden der Regeering het Indische volk niets aangingen.

DE VERTEGENWOORDIGING DER INLANDERS 149 Iets dergelijks kon men opmerken bij de besprekingen in de Vereeniging Boedi-Oetomo omtrent den Inlandschen militieplicht.

Er werden toen klachten geuit, als zouden de leden van het Hoofdbestuur werktuigen zijn der Regeering. Intusschen dient in verband hiermede te worden opgemerkt, dat op de algemeene Bondsvergadering te Bandoeng de leider der vergadering uiteenzette, dat de belangen der Regeering wel degelijk dezelfde zijn als die van de Inlandsche bevolking.

Ook bij de bepreking der actie van „Inde W e e r b a a r " op eene algemeene vergadering van de S. I. te Solo, kwam duidelijk de opvatting naar voren dat de belangen der Regeering uitsluitend zouden zijn die der Nederlanders.

Deze uitingen, waaraan men een revolutionair karakter niet kan ontzeggen, zijn psychologisch volkomen verklaarbaar, indien men in aanmerking neemt dat tot op het huidige oogenblik het Indische volk steeds is bestuurd volgens een autocratisch regeeringsstelsel.

De Regeering achtte zich onfeilbaar en eischte van het volk absolute gehoorzaamheid, zonder dat het recht had van meespreken.

Daarbij kwam, dat de Nederlandsche regeering tusschen zich en de bevolking eene afscheiding had gesteld door het systeem, om het volk te laten besturen door zijn eigen hoofden, wier belangen vaak in strijd waren met die van den kleinen man. Zoo is het licht verklaar-baar, dat men hier te lande het bestaan aanneemt van twee groote groepsbelangen, die van de heerschers en die der overheerschten.

Kan dus aan de oppositie, zooals die in de voornaamste Inlandsche vereenigingen tot uiting is gekomen, een zeker revolutionair karakter niet ontzegd worden, het zich ontplooien van dit vereenigingsleven is tegelijk een bewijs van ontwaken van het nationaal bewustzijn, dat wil zeggen: het streven om zijn eigen belangen te mogen bepleiten.

Dit bewustzijn is de eigenlijke oorzaak, dat men opponeert. Ten onrechte richt de oppositie zich echter tegen de Regeering. Ten onrechte, omdat juist de Regeering in de laatste jaren meerdere malen getracht heeft vrijheidsbegrippen in het Inlandsche milieu ingang te doen vinden.

Is echter deze oppositie op zichzelve ook niet gerechtvaardigd?

Als antwoord op deze vraag kan ik niet nalaten een aanhaling te doen uit een stuk van den Heer J. de Gruyter getiteld ,,De rassenkwesties in de tropen".

In dit stuk heeft hij een deel van een hoofdstuk uit het werk van

\

Sydney Olivier „White Capital and Coloured Labour" vertaald t.w.:

„Het is een betreurenswaardig maar onbetwistbaar feit der er-varing, dat, als ge den gemiddelden mensch voor zijn eigen doel-einden het bevel geeft over de diensten van een ander mensch, hij er misbruik van zal maken.

Men kan deze daadzaak niet op zij schuiven met de bewering, dat onze landgenooten in de Koloniën even humaan zijn als wij-zelven. W a n t voor het grootste deel is het beslist niet zoo, dat die lieden, die in de Koloniën als opzieners en bazen over Inland-sche arbeiders gebruikt worden, zoo humaan zijn als het gemiddelde van het Britsche sentiment dat veronderstelt en verlangt.

Dit is een moederlandsche illusie. Als klasse maken zij zeker geen aanspraak op een dergelijke eigenschap en vreezen eer de bechuldiging van jufferachtigheid en zwakheid, En in een pas geopend gebied is dit soort ruwe diamanten overwegend

Zelfs in een democratische blanke gemeenschap, de Vereenigde Staten, is de houding van het kapitaal tot den arbeid, slechts be-paald door economische motieven, onmeedoogend.

Het zou dwaas zijn, te meenen dat een opziener van den arbeid van grooter bedachtzaamheid blijk zal geven, waar hij tegenover zwarten staat; integendeel, het gevaar van onmenschelijkheid is veel grooter, waar verschil van ras aanwezig is.

W a n t dit, op zijn best, verduistert den menschelijken zin voor sympathie; maar waar deze verduistering nog versterkt wordt door een positieve theorie van de minderwaardigheid van het andere ras, daar wordt de neiging, de tendens, tot verdrukking en de exploi-tatie enorm veel grooter. i

Niet alleen tusschen meester en arbeider, ook tusschen arbeider en arbeider.

De mededinging tusschen den blanken en den zwarten arbeid heeft het kleurvooroordeel te hulp geroepen, zooals het opgeroe-pen is in de politiek."

De Gruyters eigen woorden in hetzelfde stuk haal ik eveneens aan, welke hier van toepassing zijn: „Wij hebben in onzen Oost niet met negers te maken, inderdaad is de evolutie van den Javaan, die reeds eeuwen geleden een hoogstaand geestelijk leven bereikte, den Boro-Boedoer bouwde en in tal van kunsten uitmuntte, zooveel verder gevorderd, dan de gemiddelde neger, dat aard en positie der beide rassen hemelsbreed uiteenloopen.

DE VERTEGENWOORDIGING DER INLANDERS 151 Maar toch is er in de beschouwing van den Inlander door den

meester, den overheerscher, den Europeaan, zooveel vooroordeel, dat in de verhouding tusschen den blanke en het negerras en tusschen den blanke en het Maleische ras, zich een groote mate van gelijke-nis vertoont.

De gemiddelde Europeaan in Indië voelt zich superieur, zeer superieur aan den Inlander "

Met zulke feiten voor oogen is het te begrijpen, dat bij de evo-lutie van het Javaansche volk, beinvloed door vele omstandigheden, de wensch naar een betere positie zich doet gelden.

Actie veroorzaakt reactie en waar de actie van de Nederlandsche Compagnie in den vroegeren tijd gebaseerd was op haar eigen handelsbelangen en gericht was op het maken van zooveel moge-lijk winst, zoodat als gevolg hiervan een verduistering van haar blik ten aanzien van de humaniteitsproblemen viel te constateeren, is het begrijpelijk dat bij de ontwaking van het bewustzijn van den onderdrukte, reactie niet uitblijft.

O p dit verschijnsel van actie en reactie moeten de Regeering en de Indische Maatschappij ter dege acht slaan. Mij dunkt dat de phase van elkaar begrijpen, reeds is ingetreden door het in het leven roepen van den Volksraad.

Een schemering van een betere verstandhouding tusschen over-heerschers en overheerschten is daar en deze belangrijke strooming is teweeggebracht door mannen uit de heerschersklasse met een profe-tischen blik, die voelden, dat rasverschillen van oppervlakkigen aard • en verre van oneindig en onverkomelijk zijn. Terecht schrijft Olivier:

„Maar dit gevoel van appreciatie, van gelijkheid, heeft zich op een heel ander gebied voltrokken, dan dat der economische belangen, en die man die met andere rassen in aanraking komt onder den prikkel van economische motieven, is zeer ongunstig voorbeschikt om ze te ontdekken,

Dus andere motieven, dan de economische, hebben sommige Nederlanders zooals Multatuli, Van Deventer, Van Kol, bijvoor-beeld, genoopt met belangstelling en vreugde de ontwikkeling van de Inlanders te zien gebeuren, welke ontwikkeling, den menschelijken aard eigen, zich toch vroeg of laat voltrekken moet en niet te stuiten is.

O p de vraag naar welke richting deze ontwikkeling zich zal wenden, dient de Inlander terdege zijn aandacht te vestigen.

Het ontluikend zelfbewustzijn draagt in zich het besef van aan-spraak op meerdere rechten, op meer vrijheid, woorden, wier be-teekenis wij niet genoeg kunnen overdenken.

Om deze vrijheid van zelfstandig handelen, onafhankelijk van anderen, te begrijpen, is het goed dat wij in herinnering brengen de geschiedenis der Fransche revolutie en voor oogen houden de lessen, die bekende mannen ons geven.

De arbeidersstanden na de Fransche Revolutie, geheel vrijgela-ten, vielen door onkunde en onervarenheid terug tot een geheel machtelooze klasse, niet in staat hunne belangen te verdedigen, nu de besturende hand ontbrak. Zij moesten voor zich zelve zorgen en waren er. niet rijp voor.

Van Eeden (de Gids, October 1907) zegt:

„Door het experiment ben ik tot de overtuiging gekomen, dat de stoffelijke bevrijding alleen kan voortkomen uit de geestelijke."

Mr. 's Jacob schrijft in zijn Associatiepolitiek (Koloniale Studiën) na aanhaling van het rapport van du Bus aan den minister van Marine en Koloniën van Mei 1827:

„De vrijheid, de macht om onafhankelijk van anderen zelf zijn lot te bepalen, is geen goed, dat den mensch vanzelf aankomt doch dat door hem moet gewild worden en zich door he::n toe-geëigend uit kracht zijner levensopvatting. Bovendien moet zij ontgon-nen en geëxploiteerd worden, wil zij een werkzame kracht worden.

In de Inlandsche Maatschappij, waarin de Commissarissen Ge-neraal de vrijheid wilden invoeren, werd zij braak gelaten als woeste grond of alleen als roofbouw beoefend, bleef zij in elk geval werkeloos en waardeloos, omdat zij een vreemd instrument was in handen van den bezitter, wien zij was toevertrouwd en deze nóch aanleg nóch aandrang gevoelde, daarvan gebruik te maken."

Men ziet, dat zijn feiten welke de Inlander niet over het hoofd mag zien.

Hiermede willen wij niet beweren, dat de tijden van 1827 gelijk zouden zijn aan de tegenwoordige, doch wij Inlanders, mogen niet voorbarig zijn door zelfoverschatting van onze eigen krachten. Wij moeten zorg dragen, dat het ontluikend verlangen naar vrijheid zich niet eenzijdig ontwikkelt.

Z o o toch zou een scherpe grens ontstaan tusschen over-heerschers en overheerschten, een wanverhouding, welke in Indië

DE VERTEGENWOORDIGING DER INLANDERS 153 zeer remmend zou zijn voor den goeden gang van zaken in het

algemeen.

Wij moeten bedenken, dat vooral en ten allen tijde het gezag gepaard moet gaan met meerderheid in geestelijke ontwikkeling, wil men komen tot eene harmonische ordening der maatschappij.

In de tegenwoordige phase van ommekeer in tal van zaken is leiding voor ons, Inlanders, noodzakelijk, om geleidelijk te komen tot eene meer democratische ingerichte samenleving, Zeer te be-twijfelen is het dan ook, of het enten van socialistiche ideeën op ons volk, dat tot dusverre steeds door eene autocratische regee-ring bestuurd werd, eene heilzame uitwerking zou hebben. De opneming van socialistische ideeën, het verwachten van alle heil door economische opheffing alleen, heeft in vele landen geleid tot een klassenstrijd, niet minder heftig dan een rassenstrijd.

Door bij de groote massa het geloof aan eene bestaande onder-drukking te doen postvatten, schept men als gevolg daarvan de mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid, van eene revolutionaire beweging tegen de Regeering, in welke men den onderdrukker meent te zien. En waartoe dit ten slotte leidt, leert ons de ge-schiedenis der Fransche omwenteling, waarin alle gematigde stroo-mingen achtereenvolgens plaats moesten ruimen voor de uiterste partijen, totdat ten slotte alle democratische beginselen door de militaire macht op den achtergrond gedrongen werden.

Geleidelijke opvoeding tot zelfstandig politiek leven kan het Inlandsche volk dus niet ontberen.

Zooals het kind op jeugdigden leeftijd zijn omgeving nabootst, dikwijls tot schade van zich zelf, doch bij het rijpen van zijn intellect, wanneer het. inzicht heeft gekregen in zijn kunnen, eene bewuste keuze gaat doen uit de voorbeelden, die de omgeving oplevert, zoo moeten ook de leden der Inlandsche maatschappij eerst hun eigen kracht leeren onderzoeken. Voorbeelden moeten overwogen worden, voordat wij kunnen besluiten, of wij ze al of niet zullen volgen. En een eerste vereischte daartoe is het zich vormen van een inzicht in de kunst, met andere menschen van een ander ras in eene maatschappij samen te werken.

Hiermede wil niet gezegd worden, dat de aanleg van het In-landsche volk tot hooger ontwikkeling geringer is, dan die van eenig ander volk, doch wij moeten niet voorbijzien, dat de Indische maat-schappij groote verschillen vertoont met die in Westersche landen.

Ten zeerste moet dan ook betwijfeld worden, of de Nederlandsche partijverdeeling in de Inlandsche maatschappij nagevolgd kan worden. De beginselen dier partijen toch zijn aan de Inlandsche samenleving vreemd. Wanneer wij daarentegen de bestaande Inlandsche vereenigingen, die thans ieder reeds een vrij scherp omlijnd - politiek program bezitten, doen strekken tot onderbouw van de toekomstige volksvertegenwoordiging, dan kunnen wij op deze wijze bij benadering krijgen eene vertegenwoordiging in hare zuivere beteekenis.

Toegegeven moet worden, dat in deze vereenigingen nog slechts een deel van het volk is opgenomen. Maar zelfs in de meest moderne staten zijn lang niet alle individuen kiesgerechtigd, zoodat wij voor Indië vooralsnog geene volmaking behoeven te verwachten.

W e l is waar, dat eene belangrijke bevolkingsgroep, die der handelaren, zich nog niet tot eene vereeniging heeft aaneengesloten;

dit is m.i. echter slechts een kwestie van tijd.

W i j kunnen dus constateeren, dat de Inlander door het vormen van vereenigingen reeds heeft getoond de noodzakelijkheid in te zien van aaneensluiting ter behartiging van overeenkomstige belangen.

Daarmede heeft hij in ieder geval getoond, geen willoos instru-ment te zijn in handen van anderen. Dit schenkt ons goede hoop, dat in den a.s. Volksraad de kiem ligt voor eene volksver-tegenwoordiging.

Laat echter van Inlandsche zijde geen zelfoverschatting getoond worden, opdat de goede betrekkingen tusschen de Nederlanders en Inlanders niet worden verstoord.

Haastige spoed is zelden goed.

De verandering van traditie geschiedt langzaam, nieuwe be-grippen kunnen niet snel geabsorbeerd worden, vooral indien zij niet aansluiten bij de nog aanwezige oude ideeën.

De onhoudbare toestand, dien men kreeg in de Fransche Kolo-niën, toen de Regeering de Koloniën als een direct deel van het moederland beschouwde, en dus gelijke wetten gaf aan Frankrijk en hare Koloniën, moeten wij als een les voor oogen houden.

Ten slotte mag de vraag gesteld worden:

Zal het democratisch karakter der Westersche Staten in zijn geheel door het Inlandsche volk opgenomen kunnen worden? Zal vrijheid en gelijkheid mogelijk zijn in een maatschappij, waar de individuen zelven nog geen goed begrip hebben van vrijheid? Of

DE VERTEGENWOORDIGING DER INLANDERS 155 kunnen en mogen wij ons nederleggen bij de-materialistische

we-reldbeschouwing van Marx?

Ik betwijfel het zeer. De materialistische wereldbeschouwing is nog te zeer in tegenstelling met de psyche van het Inlandsche volk, dan dat zij gemakkelijk opgenomen en verwerkt kan worden.

Dit in het kort uiteen te zetten, is niet doenlijk; een afzonder-lijk artikel zou daartoe noodig zijn.

Laat ons echter niet trachten in de toekomst door te dringen maar den wensch uitspreken, dat de invloed der democratische beginselen, die hun intrede hebben gedaan in de Inlandsche samen-leving, een heilzame moge zijn voor Indië, Nederland en de menschheid.

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 165-174)