• No results found

Particuliere landerijen in West-Ja va

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 31-72)

door

Dr. R. BROERSMA.

Het particulier landbezit op Java heeft over het algemeen niet beantwoord aan de goede bedoeling, waarmee het aanvankelijk werd in het leven geroepen. Tal van omstandigheden en ook tal van persoonlijke opvattingen der eigenaren hebben op sommige landen tot ongewenschte gebruiken, maatregelen en practijken geleid en het particulier landbezit in een kwaden reuk gebracht.

De landheeren werden in den loop der tijden van zeer diverse pluimage: naast de Europeesche kwamen er zeer veel Chineesche en Arabische voor; naast landen zoo groot als een provincie van Nederland kreeg men door vererving en verkoop onnoemelijk kleine.

Daaruit reeds blijkt, dat het zeer onredelijk is alle landheeren over één kam te scheren en alle landbezit van particulieren te beschouwen als uit den booze. Men kan het betreuren, dat de overheid eenmaal haar toevlucht nam tot deze instelling en dat zij in het begin der 19e eeuw vóór en onder het Engelsch tus-schenbestuur een taachtige uitbreiding verkreeg, maar onbillijk is het indien men tevens de oogen sluit voor den vooruitgang, dien sommige landerijen vroeger of later hebben te danken gehad aan hun eigenaren! W i l men hen rangschikken onder de uitzonderingen

^ het aantal landerijen is groot — welaan, maar men behoort te onderscheiden.

Reeds de ligging van een particulier land heeft grooten invloed op de gedraging van den eigenaar tegenover zijn bezit. O p alle landen heeft hij recht op een deel van den oogst van padi, tweede gewassen, vruchten, vischteelt, en op een aantal dagdiensten van eiken daartoe verplichten opgezetene. Deze „heffingen en rechten"

VIII

vormen vaak de gevaarlijke klip, omdat niemand graag belasting betaalt en elke belastingbetaling onder minder gunstige omstan-digheden (ziekten, misgewas enz.) dubbel zwaar en onaangenaam valt, ook al is de landheer door het „Reglement omtrent de par-ticuliere landerijen bewesten de Tjimanoek" verplicht daarmee bij zijn heffing te rekenen. Heeft nu een landheer gelegenheid tot vestiging van „eigen cultures" als die van koffie, thee, rubber, kina, dan kan hij daarmee een bron van inkomsten voor zich en voor de bevolking openen. Die gelegenheid is te vinden op landerijen, welke zich uitstrekken in de zuidelijke helft van het gewest Batavia.- Daarentegen is zij niet of wel heel schaarsch aanwezig in de noordelijke helft, zoodat de landheer zich daar meer uitsluitend moet toeleggen op de paditeelt. Daarmee is niet gezegd, dat deze landheer zich jegens land en bevolking niet verdienstelijk zou kunnen maken; immers is bij aanhoudende inspanning bij wijze van proeven, van betere grondbewerking, bemesting en bevloeiing een verbetering in den rijstbouw aan te brengen, die tot grootere welvaart voert. Maar hij blijft evenals de bevolking afhankelijk van dat ééne gewas, terwijl op landerijen met „eigen cultures" de tegenspoed in het eene kan worden vergoed door voorspoed in het andere gewas.

Hoewel er verschillende redenen zijn om te onderscheiden onder de particuliere landerijen de gunstige van de minder gunstige en de ongunstige, bespeurt men tegenwoordig van dat onderscheid weinig. Daartoe werkt ongetwijfeld mee het feft, dat de Regeering haar voornemen tot terugkoop van particulier landbezit heeft be-kend gesteld en er een flink begin mee heeft gemaakt. Velen zijn geneigd daarin het bewijs te zien, dat de Regeering algemeen den toestand op de particuliere landerijen afkeurt. Intusschen is dat geheel onjuist. De Regeering van onzen tijd keurt de instelling als zoodanig af, maar onderscheidt tusschen de landerijen. Zij besluit tot terugkoop, zoodra het algemeen belang dien vordert. Landen, waar de gedraging van het beheer tot ontevredenheid en ongere-geldheden leidt, waar de landsverdediging het eischt, landen in streken, waar bevloeiingswerken van grooten omvang moeten worden ondernomen, klein particulier bezit in of bij steden, waar de hygiënische toestand verbetering behoeft en dergelijke zullen het eerst in aanmerking komen voor een terugkoop.

Om te bewijzen, dat er particuliere landerijen zijn, waar de toestand

PARTICULIERE LANDERIJEN IN WEST-JAVA 19 van land en volk geen reden tot klagen geeft, landerijen, «waar het beheer doordrongen is van plicht jegens de bevolking en gaarne van een deel der verkrijgbare baten afstand doet om welvaart op het land ook voor komende jaren te verzekeren, volge hier een overzicht van een drietal landerijen nabij Buitenzorg.

P o n d o k - G e d e h - l a n d e n .

O p het'zadel tusschen de fraai-geglooide Gedeh en Salak strek-ken zich de Pondok-Gedeh-landen uit, een oppervlak beslaande van 31191 baoes (22133 H.A.) en vormende een driehoek, welks top reikt tot Buitenzorg en waarvan de basis ligt op de grens tusschen de Preanger en het gewest Batavia.

W i e tha'ns dit particuliere bezit doortrekt en de met padi, thee, koffie en andere gewassen beplante velden aanschouwt, bovendien overal bevolking aantreft in haar bezigheid buiten of in de rust harer kampongs, den trein hoort rollen en op tal van goede wegen verkeer ziet van karren en auto's, gelooft ternauwernood de onverdachte getuigenissen van drie eeuwen geleden, die ons de omgeving van het huidige Buitenzorg schetsen als door ziekten en Bantamsche rooftochten ontvolkt.

Afstand in eigendom en leen scheen aan de Indische Regeering der 18e eeuw het eenige middel om in die streken bevolking te beko-men en met haar een nuttig gebruik van den grond. Z o o kwam het land Buitenzorg in 1750 in handen van Gouverneur-Generaal Van Imhoff als eigendom. „De Heeren Zeventien stonden hem toe

„een gedeelte van het landschap Campong Baroe, thans genaamd

".Buitenzorg, op een billijke taxatie, geschikt na de waarde, ten tijde

"'hetzelve door H . E. aan zijn Edt. wierde afgestaan en de uitgifte

".daarvan verleent, in eigendom voor zijn Edt. en desseïfs erfgenamen Ite mogen overnemen op dienzelven voet als andere uitgegeven landen

„door de Compe altoos zijn overgelaten aan particuliere bebouwers ,',en beplanters en over zulks zonder hooge, middelbare of laage jurisdic-t i e of jurisdic-tijurisdic-tul van heerlijkheid hoegenaamd, behoudens nogjurisdic-tans deze

"verplichting, dat de vruchten van dat land komende moeten worden

„gelevert aan de Compe"

Heerlijke rechten werden dus zoo min als souvereine rechten afgestaan, maar het land mocht in vollen eigendom worden

be-zeten. De bedoeling was, dat de particuliere bezitter zou tot stand brengen, wat de Compagnie zelf niet kon doen, namelijk bevolking en landbouw brengen in vruchtbare maar leege streken. Dat was ook het belang der eigenaren zelf en zoo zag men op alle parti-culiere landen pogingen aanwenden tot verkrijging van opgezetenen.

Lokmiddel mocht zijn het aanbod van grondbezit tegen afstand van een deel van den oogst aan den eigenaar en tegen praestatie van een hoeveelheid arbeid te zijnen bate, maar het is niet gewaagd indien wordt aangenomen dat ook ongeoorloofde lokmiddelen in het werk werden gesteld. W a a r t o e zouden anders de verbod-bepalingen hebben gediend op het ronselen van volk?

Buitenzorg had nagenoeg geen bevolking; alleen in de om-geving van het „kasteel" waren ongeveer driehonderd gezinnen gevestigd. In de eerste vijftig jaren mocht het niet gelukken het „land Buitenzorg" tot een bloeienden streek, nog minder tot een rijk bezit te verheffen. Koffie, peper, padi en wat men er verder mocht verbouwen, moesten worden geleverd aan de Compagnie en uit den door haar betaalden altijd lagen prijs moesten eigenaar en bevolking een karige belooning vinden. Eerst nadat in 1808 voor Buitenzorg de verplichting tot levering van den oogst werd opgeheven behalve voor de koffie, namen volkstal en paditeelt toe.

Doordat Daendels het landgoed, met uitzondering van het lusthuis van den gouverneur-generaal en van het land Bloeboer, in per-ceelen verkocht, zijn uit het land Buitenzorg verscheidene particuliere landerijen ontstaan : Tjiomas, Tjideroek, Dramaga, Sindang Baroe, Tjiawie, Pondok-Gedeh. In volgende jaren werden door koop vereenigd Tjiawie (na afscheiding van Tjikopo), een stuk van Pondok-Gedeh en Tjideroek onder den naam van Pondok-Gedeh-landen. Die landen werden in 1832 van den toenmaligen bezitter Engelhard gekocht door den bekenden luitenant-generaal J. graaf van den Bosch. Tot 1886 bleven zij een zuiver familiebezit; in dat jaar werd de „Cultuur-maatschappij Pondok-Gedeh" gevormd, waarbij echter het karakter van familiebezit niet te eenenmale is verdwenen.

Hierboven werd reeds meegedeeld, dat de Pondok-Gedeh-landen in 1832 werden gekocht van den eersten eigenaar door graaf van den Bosch en dat zij nadien een familiebezit zijn gebleven. De

PARTICULIERE LANDERIJEN IN WEST-JAVA •21 cultures in West-Java waren toen in hoofdzaak naast die van padi de cultuur van koffie en van suikerriet. O p de Pondok-Gedeh-landen waren toen dan ook vier kleine suikerfabrieken, elk niet meer dan 3000 picol suiker opleverend. De koffiecultuur was.

zoolang er verplichte levering bestond aan het Gouvernement bescheiden. De bezitters bleken ook in dien tijd te begrijpen, dat zij hun belang dienden te vereenigen met dat der opgezetenen en tot dat doel de voorwaarden voor het slagen der pad.teelt te moeten verbeteren. Die verbetering werd gezocht in degelijker . bevloeiïnq. Z o o werd het water van den Gedeh gedeeltelijk ver-zameld in een meer. dat nog bij de hoofdplaats Srogol is te vinden.

en vandaar een geregelde toevoer naar elders mogelijk gemaakt.

Het aantal rijstvelden kon nu toenemen en er kwam plaats voor meer gezeten bevolking. De geest tot een weldadig beheer was aanwezig, is aanwezig gebleven en kwam het sterkst tot openbaring toen na 1880 in de teelt van koffie en suikerriet de kwade dagen kwamen, die den val dier gewassen hebben veroorzaakt.

W a s een halve eeuw te voren al de hand geslagen aan een betere bevloeiïng door het Gedeh-water, in 1888 erkende de

eige-ares' (de Cultuur Mij. Pondok-Gedeh) dat ook de bevloeiïng door-het Salak-water te wenschen overliet. Men hield door-het voor waar-schijnlijk, dat het veelvuldig kappen van boomen op de hellingen van den Salak oorzaak was van een ongeregelden toevoer van water en daarom werd tot een onderzoek besloten.

' Het tiental jaren tusschen 1880 en 1890 heeft voor den land-bouw op lava veel zware dagen gekend en ook de P. G.-landen werden de benauwing gewaar. Men zette de oogen wijd open voor de gebreken, welke het beheer in de komende jaren moest wegnemen. De uitgestrektheid van de verschillende ondernemingen was niet nauwkeurig vast te stellen, omdat nog te weinig aan opmeting was gedaan. Tot bepaling van de inkomsten der verschil-lende afdeelingen en tot registreering van het inlandsen grondbezit op de landen was zij onmisbaar en aangezien opmeten met het werk is van een vluggen dag, werd besloten tot een begin met de riettuinen.

Een andere verbetering, waarop men verdacht moest zijn, was die der molens voor het malen van koffie en rijst, primitieve en bovendien slechte inrichtinkjes. De suikerfabriek had daarentegen goede machines. De verbetering der pelmolens was dringend

in verband met de steeds op de landen gevolgde methode v a n tjoekee-bestemming. De tjoekee is het één vijfde van den padi-oogst der opgezetenen, waarop de landheer recht heeft. Die tjoekee nu werd verpacht voor een drie- of vijftal jaren tegen een jaarlijksche pachtsom; de molens werden tevens aan den pachter in gebruik gegeven. Wilde de eigenaar onafhankelijk zijn van de gegadigden bij de verpachting, dan moest hij zorgen, bijal-dien de verpachting wegens te lage inschrijving of anderszins mislukte, zelf in staat te wezen de tjoekee-padi te verwerken. En daartoe zijn goede molens noodig. Evenzeer is noodig opmeting van sawah's en bekendheid met de normale opbrengst der sawah's.

Het jaar 1888 was een zorgelijk jaar. De uit Bantams ver-leden |zoo beruchte veepest had zich op de P.G.-landen vertoond en bleek een ernstige bedreiging voor den ganschen veestapel.

Maar toen de dood onder het vee woedde, kwam men meteen tot de erkenning, dat een behoorlijk beheer van den veestapel onmogelijk was zonder een veeboek en zonder veemerken.

Gebrek aan zorg bleek ook uit het feit, dat, toen men met een aanplant van kina was begonnen en daartoe een gedeelte bosch was gerooid, de gevelde boomen, schoon een zeer goede houtsoort gevende, bleven liggen waar zij lagen en langzaam verteerden.

De teelt van suikerriet bleek in heel west-Java vrijwel onhoud-baar, toen de suikerprijzen daalden tot 8'/2 gulden per picol. O p een dergelijke daling was het bedrijf niet voorbereid; zou het in stand kunnen blijven, dan was onontbeerlijk een goed gecontro-leerde fabricatie. Daarover beschikten de kleine bedrijven van west-Java niet, ook niet dat der P.G.-landen. Er kwam bij, dat de rietcultuur in het regenachtige Buitenzorgsche misplaatst was, vooral op een hoogte van 1800 voet, waarop de P.G.-landen het riet hadden. Langzaam rijpte het, namelijk pas in 18 tot 20 maan-den: men plantte riet in September op gronden, waarvan de vorige oogst pas in Mei was verkregen. O p die wijze werd de grond uitgeput, men verkreeg niet meer dan 45 picol suiker per baoe, het sap had een gering gehalte, het riet was vatbaar voor de serehziekte. En het toezicht, waaraan onder zulke omstandigheden buitengewone eischen. moesten worden gesteld, lag in handen van een Chineeschen tuinopzichter. Geen wonder, dat de eigenaar over-woog de suikernijverheid te staken. Het besluit daartoe viel in

1891. De machines werden verkocht en de aanplant der geschikte

PARTICULIERE LANDERIJEN IN WEST-JAVA 23 tuinen werd bestemd tot levering van bibit (kweekmateriaal) aan fa-brieken elders. De bibitlevering heeft enkele jaren ruime voordeden gegeven, maar omstreeks 1900 werden zij minder, toen vele onder-nemingen haar eigen suikeraanplant hadden opgevoerd. De opbrengst op de P.G.-landen minderde bovendien door de uitputting van den orond. In 1902 werd het planten van suikerriet dan ook gestaakt en de gronden bestemd tot herbebossching en tot teelt van andere gewassen.

Omstreeks 1890 was het een tijd. waarin nieuwe wegen moesten worden gezocht in landbouw en beheer van landzaken. De teelt van Tava-koffie was haast overal door de bladziekte getroffen. Men moest haar prijsgeven en vervangen door een soort, die aan de ziekte weerstand kon bieden. Dien weerstand verwachtte men van de Liberia-koffie, welke zich ook inderdaad gedurende eenige ,aren naar wensch gedroeg. ' -„i*,,,,,

In 1890 werd op de P.G.-landen aangevangen met de cultuur van Liberia. Een deel der vroegere rietgronden werd voor de Liberia bestemd, ongeveer 400 baoe en eer een vijftal jaren was vcrloopcn had men er 800 baoe mee beplant. Voorts deed in 1891 de theebouw zijn intrede op de landen; had men er ruim 100 baoe aan ingermmd.

het besluit stond vast dat men in snel tempo zou gaan tot 300 baoe.

De kinacultuur. enkele jaren geleden aangevangen, gat haar eerste bevredigende uitkomst en de naaste toekomst zag er na de lage marktprijzen der vorige jaren niet ongunstig uit voor dat gewas.

Bovendien waren kleine aanplantingen gemaakt van cacao, peper, kruidnagel, getah pertja en muskaatnoot.

Bij al die zorg voor de eigen cultures verloren de eigenaren der P.G.-landen het belang der bevolking, dat ook herstel en nieuwe wegen behoefde, geenszins uit het oog. Indien er al geen ethische zin in het beheer had gegolden, dan zouden de eigenaren toch voor.

den bloei hunner bezitting zijn genoopt geweest tot behartiging van het volkswelzijn. Immers al wat zij voor den aanplant van nieuwe gewassen ondernamen, moest betaald worden uit de opbrengst der

•heffingen en rechten. Alles? Aanvankelijk was uit die baten het benoo-diode voor nieuwe cultures of voor uitbreiding betaald, maar men kon er niet mee voortgaan en derhalve werd een toevlucht genomen tot de obligatie-leening. In elk geval diende het beheer alles te doen om de kansen tot verkrijging van welvaart te ^ h o u d e n te verzekeren Daarmee zou dan ook het blijven der bevolking op de P.G.-landen het best zijn verzekerd.

Niets is hachelijker voor een particulier land dan volksverloop.

Verhuizen de opgezetenen naar de Gouvernementslanden of naar een ander particulier land, waar men meent geld te kunnen ver-dienen, dan beteekent dat het verlaten der akkergronden, vermin-dering van padi-opbrengst en heerendiensten en het onttrekken van werkkrachten aan nieuwen aanplant en tuinonderhoud. O p de

P.G.-landen had men daarvoor een open oog en al vroeg hadden de eigenaren zich. beijverd om de lasten te verlichten en de kansen op voordeel te verhoogen.

De heffingen en rechten hebben zich op de P.G.-landen al tientallen van jaren bepaald tot de tjoekee en den heerendienst;

daarentegen werd de tuinhuur, welke het Reglement den eigenaar toestaat, niet gevorderd, de grondhuur (behalve van Chineezen) evenmin. In de moeilijke jaren omstreeks 1890 werden aan de bevolking zaden verstrekt voor de teelt van vruchtboomen. In 1892 werd de raad ingewonnen van niemand minder dan Holle, den grooten kenner der paditeelt, toegewijd aan het welzijn der Soen-daneesche bevolking als geen ander, met het doel aanwijzingen te verkrijgen, waarmee de opgezetenen hun winst konden doen.

De aanwijzingen kwamen wel, maar helaas werden zij door de bevolking slecht opgevolgd.

Het was juist gezien, dat de vervanging der heerendiensten door een matige .betaling, den zoogenaamden afkoop, heilzaam kon werken. Het Reglement veroorlooft den eigenaar, tegen ver-strekking van behoorlijk voedsel één dag arbeid per week van de mannelijke opgezetenen te vorderen. Zoowel op de particuliere landerijen als in de Gouvernementslanden is bewezen, dat de in-lander gaarne den heerendienst afkoopt.

In 1888 werd op de P.G.-landen een proef genomen met afkoop van heerendienst. Evenwel, men kon de proef niet voortzetten.

Immers de eigenaar had voor het koeliewerk in de tuinen tal van menschen noodig en, hoewel men den door afkoop heerendienst-vrijen man voor het tuinwerk wilde betalen, die menschen kwamen niet in toereikend aantal op. Voor velen kon een beletsel zijnde groote afstand tusschen hun desa en de tuinen, waar werk was te vinden. Een verhuizing naar een dichterbij gelegen desa kon den opgezetene niet in den smaak vallen en zoo besloten de eige-naren der P.G.-landen etablissementen voor dergelijke menschen op te richten, waar zij dus huisvesting en het noodige voor een

PARTICULIERE LANDERIJEN IN WEST-JAVA 25

tijdelijk verblijf konden vinden. Die wijze van volksvestiging lukte evenwel niet, volk van buiten was bij de algemeene behoefte aan tuinarbeid op Java ook niet te bekomen en zoo moest men de proef met afkoop voorloopig staken en, waar het mogelijk was, het tuinonderhoud tegen maandelijksche betaling aan opgezetenen uitbesteden. Het is een treffend voorbeeld van de bezwaren, waarmee veelal pogingen tot verbetering der inlandsche bestaans-voorwaarden gepaard gaan.

N a de donkere jaren rondom 1890 daagde een betere tijd. De levering van suikerbibit bracht nog voordeel en naast de pacht-som voor de tjoekee kwamen baten uit de kina, de thee en de koffie. Zelfs de last met den arbeid werd minder en de pogingen tot vervanging van heerendienst door een betaling konden worden hervat, pogingen, welke jaar op jaar beter gevolg kregen. Er werd een ambtenaar in dienst genomen, die uitsluitend in aanra-king met de bevolaanra-king, toezicht op den rijstbouw en opmeting der sawah's zijn arbeid vond. Aan de theecultuur werd een nieuwe fabriek gegeven en het oude etablissement bestemd voor de be-werking der koffie. Winst werd verkregen, hooger dan in jaren

N a de donkere jaren rondom 1890 daagde een betere tijd. De levering van suikerbibit bracht nog voordeel en naast de pacht-som voor de tjoekee kwamen baten uit de kina, de thee en de koffie. Zelfs de last met den arbeid werd minder en de pogingen tot vervanging van heerendienst door een betaling konden worden hervat, pogingen, welke jaar op jaar beter gevolg kregen. Er werd een ambtenaar in dienst genomen, die uitsluitend in aanra-king met de bevolaanra-king, toezicht op den rijstbouw en opmeting der sawah's zijn arbeid vond. Aan de theecultuur werd een nieuwe fabriek gegeven en het oude etablissement bestemd voor de be-werking der koffie. Winst werd verkregen, hooger dan in jaren

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 31-72)