• No results found

spreken of iemand te bezien en haastte zich dan naar de volgende herberg. Het bier maakte hem stilaan spraakzaam en dat begon altijd met beschouwingen over de zaken

In document Gerard Walschap, Carla · dbnl (pagina 188-192)

van anderen. Veronderstel dat de commerce van Herman Stevens van mij is.

Veronderstel dat ik den watermolen erf, wat zou het eerste zijn dat ik zou doen? Ik

zou met dat water eerst electriciteit maken en met die electriciteit zou ik malen. Hebt

ge ooit gehoord van de Niagara-falls?

Den tweeden dag sprak hij al over zijn eigen zaak en den derden dag, moe van

dronkenschap en vol slaap, raaskalde hij. En hij had al dikwijls dat stadium van

helderheid bereikt en toch vond hij eerst dezen keer den weg en het ware licht. Hij

hield een wijsvinger tegen zijn voorhoofd, sloot de oogen lang, keek dan schelmsch

lachend de bazin aan, betaalde een glas bier voor een paar mannen die in de herberg

zaten, verzocht hun dat uit te drinken voor een bizondere intentie en laveerde naar

buiten. Ze zagen hem den weg inslaan naar het gehucht waar zijn vroegeren werkman

woonde; hij was opgeruimd en sloeg de maat voor een fanfare die hij achter zich

hoorde.

Halverwege, aan het smal brugsken van de beek, deed hij die fanfare stilstaan en hij

dirigeerde een treurmarsch. Daarna hield hij een toespraak tot zijn grootvader die

daar jaren en jaren geleden op een avond, toen de beek juist hoog stond, in het water

gesukkeld was, en verdronken. Hij had zijn rechterhand meer dan noodig om zich

vast te houden aan de ijzeren leuning, met de andere maakte hij plechtige gebaren

‘bij dit geopend graf’. Maar toen het in die lijkrede ging aankomen op het vaarwel

en het afscheid van den geliefden doode, rispte al zijn verdriet dat nog niet

weggespoeld was opeens op en hikte hem in de keel. Het barstte met een klaaglijken,

dierlijken schrei los, hij sloeg de handen voor het gezicht en zoo gauw hij de leuning

losgelaten had viel hij zijn grootvader na. Dezen keer stond het water zoo hoog niet,

hij kroop recht met een vreeselijken vloek naar dengene die hem van de brug gestooten

had, maar als hij rondkeek was de heele fanfare verdwenen, de lafaards nondedju.

Ook zijn verdriet was weg, hij was nat en woedend. Zooveel liefde is er nog onder

de menschen maar als het hard om hard moet gaan, komt maar af.

De werkman bleef echter zitten, nog wel op zijn hurken, met den rug tegen zijn

huizeken. Paul zette zich naast hem want hij was nooit fier geweest en toen begon

het gesprek dat hem licht zou brengen. Het begon met een handdruk, teeken dat alles

vergeten en vergeven was en het werd van langsom teederder tot Paul hem ten slotte

in zijnen arm had en aan zijn oor fezelde nu maar gerust te zeggen hoe het allemaal

ineengezeten had. Er zal geen haan naar kraaien, de woorden vallen in een graf. Hij

zag niet dat de werkman onverschillig zat te glimlachen en te pinken naar zijn vrouw,

die juist een emmer water geschept had uit den steenput. Hij wachtte gelijk een

biechtvader op de bekentenis van een zware zonde en zoo gauw ge het zult gezegd

hebben, Sus, zult ge eens zien wat hij zal doen om u te beloonen. Toen duwde Sus

den arm weg en Paul werd woedend, sprong recht en als het er zoo ging! Sus ging

eenvoudig binnen en sloot de deur, maar Paul sloeg de ruiten uit want tegen een deur

aan schelden maakt ook een nuchtere razend. Zoo eindigde deze eerste periode zooals

alle goede dronkemansruzies, met een flinke vracht slagen.

Nu beweerde de oudste zoon, die zich vooral had onderscheiden, dat hij absoluut

niet voor dood geslagen had, maar Paul bleef toch maar liggen. Het werd middag,

namiddag, vijf, zes ure en Anna werd er ongerust in dat hij zoo roerloos lag. Ze kon

hem van in de deur zien liggen maar dierf er niet naartoe uit angst voor vader. Tegen

avond verzon ze een boodschap waarmee ze naar het dorp moest en bijna over zijn

voeten heenstappen. Op twintig meter afstand werd ze al gelukkig omdat ze hem

hoorde snorken en ze dierf ook niet bij hem stilstaan maar schopte in 't voorbijgaan

zoo hard ze kon tegen zijn schoenen. Hij verroerde wel niet, maar toen ze terug kwam

vond ze hem op het brugsken. Daar zat hij, zijn beenen hingen roerloos naar het

water, zijn verwaaide kop zonk er naartoe en dat werd de tweede periode. Hij zeide

dat hij zich hier maar ging verdrinken, fini, 't is gedaan met hem. Ze hebben hem

alles misgund, hem geen plaats gelaten om te leven, wat kan het hem nog schelen,

hij laat zich dadelijk voorover vallen, daar is nog plaats genoeg. Eerst wilde hij

natuurlijk niet getroost worden, maar toen de gemeentesecretaris

nog geen half uur later kwam aangereden en het licht van zijn velo viel over de brug,

In document Gerard Walschap, Carla · dbnl (pagina 188-192)