van anderen. Veronderstel dat de commerce van Herman Stevens van mij is.
Veronderstel dat ik den watermolen erf, wat zou het eerste zijn dat ik zou doen? Ik
zou met dat water eerst electriciteit maken en met die electriciteit zou ik malen. Hebt
ge ooit gehoord van de Niagara-falls?
Den tweeden dag sprak hij al over zijn eigen zaak en den derden dag, moe van
dronkenschap en vol slaap, raaskalde hij. En hij had al dikwijls dat stadium van
helderheid bereikt en toch vond hij eerst dezen keer den weg en het ware licht. Hij
hield een wijsvinger tegen zijn voorhoofd, sloot de oogen lang, keek dan schelmsch
lachend de bazin aan, betaalde een glas bier voor een paar mannen die in de herberg
zaten, verzocht hun dat uit te drinken voor een bizondere intentie en laveerde naar
buiten. Ze zagen hem den weg inslaan naar het gehucht waar zijn vroegeren werkman
woonde; hij was opgeruimd en sloeg de maat voor een fanfare die hij achter zich
hoorde.
Halverwege, aan het smal brugsken van de beek, deed hij die fanfare stilstaan en hij
dirigeerde een treurmarsch. Daarna hield hij een toespraak tot zijn grootvader die
daar jaren en jaren geleden op een avond, toen de beek juist hoog stond, in het water
gesukkeld was, en verdronken. Hij had zijn rechterhand meer dan noodig om zich
vast te houden aan de ijzeren leuning, met de andere maakte hij plechtige gebaren
‘bij dit geopend graf’. Maar toen het in die lijkrede ging aankomen op het vaarwel
en het afscheid van den geliefden doode, rispte al zijn verdriet dat nog niet
weggespoeld was opeens op en hikte hem in de keel. Het barstte met een klaaglijken,
dierlijken schrei los, hij sloeg de handen voor het gezicht en zoo gauw hij de leuning
losgelaten had viel hij zijn grootvader na. Dezen keer stond het water zoo hoog niet,
hij kroop recht met een vreeselijken vloek naar dengene die hem van de brug gestooten
had, maar als hij rondkeek was de heele fanfare verdwenen, de lafaards nondedju.
Ook zijn verdriet was weg, hij was nat en woedend. Zooveel liefde is er nog onder
de menschen maar als het hard om hard moet gaan, komt maar af.
De werkman bleef echter zitten, nog wel op zijn hurken, met den rug tegen zijn
huizeken. Paul zette zich naast hem want hij was nooit fier geweest en toen begon
het gesprek dat hem licht zou brengen. Het begon met een handdruk, teeken dat alles
vergeten en vergeven was en het werd van langsom teederder tot Paul hem ten slotte
in zijnen arm had en aan zijn oor fezelde nu maar gerust te zeggen hoe het allemaal
ineengezeten had. Er zal geen haan naar kraaien, de woorden vallen in een graf. Hij
zag niet dat de werkman onverschillig zat te glimlachen en te pinken naar zijn vrouw,
die juist een emmer water geschept had uit den steenput. Hij wachtte gelijk een
biechtvader op de bekentenis van een zware zonde en zoo gauw ge het zult gezegd
hebben, Sus, zult ge eens zien wat hij zal doen om u te beloonen. Toen duwde Sus
den arm weg en Paul werd woedend, sprong recht en als het er zoo ging! Sus ging
eenvoudig binnen en sloot de deur, maar Paul sloeg de ruiten uit want tegen een deur
aan schelden maakt ook een nuchtere razend. Zoo eindigde deze eerste periode zooals
alle goede dronkemansruzies, met een flinke vracht slagen.
Nu beweerde de oudste zoon, die zich vooral had onderscheiden, dat hij absoluut
niet voor dood geslagen had, maar Paul bleef toch maar liggen. Het werd middag,
namiddag, vijf, zes ure en Anna werd er ongerust in dat hij zoo roerloos lag. Ze kon
hem van in de deur zien liggen maar dierf er niet naartoe uit angst voor vader. Tegen
avond verzon ze een boodschap waarmee ze naar het dorp moest en bijna over zijn
voeten heenstappen. Op twintig meter afstand werd ze al gelukkig omdat ze hem
hoorde snorken en ze dierf ook niet bij hem stilstaan maar schopte in 't voorbijgaan
zoo hard ze kon tegen zijn schoenen. Hij verroerde wel niet, maar toen ze terug kwam
vond ze hem op het brugsken. Daar zat hij, zijn beenen hingen roerloos naar het
water, zijn verwaaide kop zonk er naartoe en dat werd de tweede periode. Hij zeide
dat hij zich hier maar ging verdrinken, fini, 't is gedaan met hem. Ze hebben hem
alles misgund, hem geen plaats gelaten om te leven, wat kan het hem nog schelen,
hij laat zich dadelijk voorover vallen, daar is nog plaats genoeg. Eerst wilde hij
natuurlijk niet getroost worden, maar toen de gemeentesecretaris
nog geen half uur later kwam aangereden en het licht van zijn velo viel over de brug,
In document
Gerard Walschap, Carla · dbnl
(pagina 188-192)