• No results found

6. Resultaten

6.2 Sociale organisatie en identiteitsvorming op de werf

De tweede deelvraag die in dit resultatenhoofdstuk beantwoord wordt, luidt: in hoeverre vormt de NDSM-werf een scene? Daarbij wordt gekeken naar de sociale organisatie en verhoudingen op de werf en de mate van interactie met haar omgeving. Allereerst wordt echter een analyse gemaakt van de relatie tussen de fysieke structuur van het terrein en haar gebruikers.

De concrete overblijfselen van de scheepswerf die de NDSM ooit was - waaronder de scheepsbouwloods en lasloods, de hijskraan en de twee scheepshellingen- bieden dankzij hun grote omvang de mogelijkheid tot het bouwen van een ‘overdekte stad’, zoals de gerenoveerde scheepsbouwloods in het gros van de geanalyseerde documenten genoemd wordt. Cascobouw, eerder in dit hoofdstuk ook al behandeld, kan gezien worden als een concretisering van deze interdisciplinaire en

organische stad en zorgt ervoor dat gebruikers hun omgeving naar eigen interpretatie kunnen inrichten en (her)bouwen. Zo wordt in een van de documenten gesteld:

“het pand is een werktuig en geen luxegoed (…). De hoofdstructuur van het plan geeft aanleiding tot dwalen, ontdekken en verrast worden. De invulling voor de Cultuurloods kan men zien als een nieuwe stad, waarbinnen stegen, pleinen, straten op verschillende hoogtes en op uiteenlopende wijzen met elkaar verbonden zijn. Net als een echte stad zijn binnen deze stad

verschillende ‘wijken’ met ieder een eigen karakter te ontdekken. De binnen- en buitenruimte van de loods lopen vloeiend in elkaar over. De sfeer en uitstraling van het cascoplan zoekt aansluiting bij de maten en schaal van oude havengebouwen, als pakhuizen, loodsen en silo’s” (Projectvoorstel,

1999: p. 3)

Van Tulder benadrukt vervolgens hoe ook de ‘buitenkant’ van de scheepswerfrestanten tot de verbeelding spreekt:

“Nou ja goed, kijk, Amsterdam is redelijk vol. Echt, een beetje visueel prikkelende plekken zijn er niet meer zo, zou je kunnen zeggen. En dit heeft nog wel een beetje die rauwe, industriële authenticiteit. Dat prikkelt bedrijven ook. Ze voelen dat hier een heleboel kan, mogelijk is en gebeurd” (Van

Tulder, persoonlijke communicatie)

De grote ruimtelijke mogelijkheden bieden echter ook een nadeel: het is voor gebruikers lastig ‘vat’ te krijgen op de werf. Zo kwam de uitvoeringsfase van verschillende projecten moeizaam opgang, doordat huurders en Kinetisch Noord zich vergisten in de schaalgrootte van de projecten in de enorme loodsen en op het uitgestrekte buitenterrein, zo blijkt uit de analyse van het bestemmingsplan dat de gemeente voor de werf opstelde (Bestemmingsplan 2010-2014). Daarnaast zorgt de gesloten structuur van de enorme loods waarin de Kunststad gevestigd is voor een mate van isolement: “voor buitenstaanders, toeristen bijvoorbeeld, is niet duidelijk

dat in dat enorme gebouw, zonder ramen of enige doorkijk, een compleet dorp met ateliers en werkplaatsen gebouwd is” (Van Tulder, persoonlijke communicatie). De

gebruiken om deze plek weer het imago van creatief en cultureel centrum van de NDSM-werf te geven, zo menen onder andere De Klerk en Koolen (persoonlijke communicatie).

Daarbij helpt de interne organisatie in de scheepsbouwloods, die door diverse respondenten als té democratisch wordt gezien, ook niet echt. Zo wordt gesproken over een gebrek aan gastvrijheid, openheid en transparantie vanuit het bestuur van Kinetisch Noord, waardoor de Kunststad het imago krijgt van een geïsoleerd en afgezonderd gebied; niet erg toegankelijk voor consumenten, lokale bewoners en ander publiek:

“Er is niet één soort gastheer op de werf. Er zijn allemaal verschillende soorten gastheren en ehm…dat zou zo’n gebied moeten hebben. Gewoon één kroegbaas die de kroeg goed runt” (De Klerk, persoonlijke communicatie)

Daarnaast is de onderlinge verdeeldheid groot. Huurders worden door hogere organen tegen elkaar uitgespeeld en er is regelmatig sprake van miscommunicatie tussen Kinetisch Noord en de kunstenaars in de Kunststad, zo menen diverse respondenten. Koolen stelt daarover:

“Het is moeilijke taal, gewoon, de woorden zijn anders van een ambtenaar en van een kunstenaar. Dat botst heel erg. Ik probeer naar alle twee die kanten te luisteren en te communiceren daartussen, maar het is heel moeilijk. Omdat een stedelijke ontwikkelaar denkt in twintig of dertig jaar. Kunstenaars zijn juist bezig met ‘hoe kan ik die vorm beter krijgen’, die zijn helemaal niet bezig met meerjarige stedelijke ontwikkeling” (Koolen, persoonlijke communicatie)

Respondenten geven aan dat de betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de loods, en de Kunststad in het bijzonder, niet van de grond is gekomen. Enerzijds wijt men dat aan de soms “stugge” (Kuijs, persoonlijke communicatie) houding van de individuele huurders; anderzijds wordt er gewezen op een gebrek aan erkenning, dat voor een groot deel ten grondslag zou liggen aan de scheve sociale verhoudingen op de werf:

“Je hebt alles te danken aan die ‘echte’ kunstenaars, ehm. Die pionierden echt in dit gebied. Die kun je natuurlijk niet zomaar wegjagen. Zij hebben er in een vroeg stadium ook voor gezorgd dat een gebied hot en happening wordt. Daar moet je dus zorgvuldig mee omgaan. Als die er niet meer zijn creëer je weinig binding met locals” (Egas, persoonlijke communicatie)

“I: Heb je dan ook het idee dat jullie te weinig erkenning krijgen voor hetgeen hier jullie hebben gecreëerd? R: Ja, absoluut. Zonder ons, als pioniers, was dit een volkomen desolaat en verlaten gebied zonder economische en culturele activiteit. En sociale activiteiten al helemaal niet” (Van der Maden)

Alsema haalt in een reactie daarop de heikele kwestie rondom eigenaarschap en erfpacht, dat op de werf speelt, naar boven:

“Ja dat is bij gentrification. Dan gaan de prijzen omhoog en dan krijgen die mensen er niks voor terug. Daarom is eigenaarschap zo belangrijk. Als die mensen die loods zélf in bezit hadden gekregen vroeger, had dat ook wat voor hun eigen beurs gedaan als de grond daar meer waard wordt. Maar dan hadden ze ook in hun eigen beurs gevoeld van ‘hé, het dak is lek,

potverdomme, daar moeten we wat aan doen’. Nu zijn dat soort zaken allemaal uitbesteed. Dat werkt gewoon niet, denk ik” (Alsema, persoonlijke

communicatie)

Daarmee wordt een meer politieke argumentatie aangevoerd als oorzaak voor de complexe verhoudingen op de werf. Grote delen van het gebied zijn door de gemeente Amsterdam in erfpacht uitgegeven aan de twee grote projectontwikkelaars die daar, zoals reeds bekend, woningbouw faciliteren en werken aan het ambitieuze project

Mediawharf; waarmee een groot media- en entertainmentpark gerealiseerd moet

worden. Zij zijn daarmee eigenaar van de grond en verantwoordelijk voor de gebiedsontwikkeling (Projectbureau Noordwaarts: Bestemmingsplan 2010-2014). De scheepsbouwloods en de twee grote scheepshellingen zijn echter nog in bezit van de gemeente, die deze verhuurd aan Kinetisch Noord, en zo ontstaan scheve verhoudingen: degenen die aan de basis staan van de werf zoals we die tegenwoordig kennen, lijken ondergebracht in een gebied waar zij niet de mogelijkheid en vrijheid

hebben om dat naar eigen inzicht te ontwikkelen en bebouwen. Zij worden daardoor niet alleen in hun ondernemerschap beperkt, zoals reeds betoogd in de beantwoording van de eerste deelvraag, maar raken ook nauwelijks betrokken bij de werf en nemen derhalve weinig verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkeling daarvan. De gemeente leek zich daar in 2006 reeds van bewust. Zo werd destijds gesteld:

“De wens is dat het stadsdeel de loods in erfpacht uitgeeft aan de

gezamenlijke gebruikers. De loods en het casco (de dragende elementen van het gebouw en de hoofdinfrastructuur) komen dan in eigendom van de gezamenlijke gebruikers” (Projectverslag NDSM-werf, 2006)

Bouwe Olij, directeur van Kinetisch Noord en dus hoofdhuurder van de Kunststad en de scheepsbouwloods, beaamt dit en wijst tevens op het idee van urban displacement, zoals reeds besproken in dit hoofdstuk:

“Die mensen van de Kunststad zeggen hier ‘ja, dat is allemaal dankzij ons’. Dat is ook wel voor een groot deel zo (…). En we willen dus met dat

erfpachtcontract zeker stellen dat die mensen uit de Kunststad niet verdrongen worden. Daar moeten de huren wettelijk laag blijven worden gehouden, zodat niet een ontwikkelaar zegt ‘hé, wat een goedkope grond. Ik ga het bebouwen en lekker duur verhuren’, en ermee aan de haal gaat” (Olij, persoonlijke

communicatie)

Met een herziening in het beleid ten aanzien van eigenaarschap en het uitgeven van erfpacht kan vervolgens gewerkt worden aan een duidelijke identiteit, of narratief, van het NDSM-terrein. Respondenten stellen dat die in de loop van de jaren is verdwenen.

“Er is een overkill aan festivals in Amsterdam (…) en de festivals die er zijn,

daar zitten allemaal mensen van buiten (…). Er is niet gekozen voor festivals die specifiek op de NDSM kunnen. Die kunnen net zo goed bij de Westergas of bij de Gaasperplas. Dan gaat dat gevoel ontstaan van ‘wat ís de NDSM’? Dan heb je dus geen narratief meer. Ik ben dus heel erg op zoek naar die identiteit

en entiteit, de narratief, van zo’n gebied. Het gevaar is dat je je narratief, en daarmee je entiteit en legitimatie als broedplaats, kwijtraakt” (Alsema)

Wanneer gebruikers van de werf verantwoordelijkheid nemen voor de ontwikkeling ervan en zich daar ook intensiever bij betrokken voelen, raakt de werf meer ingebed in haar sociale omgeving; zo luidt de conclusie van een bijgewoonde en geanalyseerde debatavond over bottom-up initiatieven in Amsterdam-Noord en Berlijn (Pakhuis de Zwijger, 2014). Op deze wijze ontstaat vervolgens een narratief - een collectieve basis- vanuit de lokale gemeenschap; die bijvoorbeeld geënt is op thema’s als “’casco- en zelfbouw’, ‘ nautische activiteit en water’ of ‘ duurzaamheid’;

dat bepaald het collectief aan gebruikers uiteindelijk zelf”, zo besluit Alsema

(Pakhuis de Zwijger, 2014).

Op de NDSM-werf kan vooralsnog lastig gesproken worden van één specifieke scene. De sociale structuur is gefragmenteerd en de verhoudingen lijken in veel gevallen scheef tussen respectievelijk kunstenaars en kleine ondernemers, de gemeente Amsterdam en commerciële partijen als projectontwikkelaars en grote bedrijven; zoals we die min of meer ook al op cultureel-economisch vlak tegenkwamen in de analyse van de lokale creatieve klasse. Het gebrek aan de slechte sociale cohesie kent verschillende oorzaken, die in de kern neerkomen op de politieke kwestie rondom eigenaarschap en erfpachtcontracten; waarbij de ene partij meer vrijheid en invloed heeft op de ontwikkeling van de werf dan de ander. De interne verhoudingen in de Kunststad zijn daardoor bekoeld en dat zorgt voor een gebrek aan erkenning enerzijds en het ontbreken van verantwoordelijkheidsgevoelens voor en betrokkenheid bij de organisatie van de loods anderzijds. Dit maakt dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke basis en collectieve doelen en leidt tevens tot een sociaal isolement van de individuele gebruikers; het ontbreekt hen immers aan samenwerking, zowel buiten als binnen de loods. Door deze sociale afbakening van de rest van het terrein, men zou het een isolement kunnen noemen, vertoont de groep huurders in de Kunststad in feite de meeste kenmerken van een (urbane) scene. Het zoeken naar een narratief, een verhaal of overkoepelende thematiek, zou uitkomst kunnen bieden en geeft de verschillende subculturen op de werf de kans om een gemeenschappelijk fundament te creëren en een overkoepelende ‘NDSM-identiteit’ te ontwikkelen.