• No results found

4 Resultaten

4.4 Sociale steun

4.4.1 Sociale interactie

Zie Tabel 12 voor de gemiddelden en standaard deviaties op de subschaal sociale interactie en Bijlage 4, Figuur 29-32 voor een grafische weergave van de percentuele antwoordpatronen op de items van sociale interactie . De meeste ouderen hadden mensen in hun nabije omgeving waarmee ze een goede band hadden. Ruim acht van de tien ouderen hadden een sociaal netwerk met minstens één familielid of vriend als vertrouweling. Eén op de vijf ouderen had echter geen enkele persoon als vertrouweling die in de buurt woonde. Sociaal contact in de vorm van persoonlijke ontmoetingen was minder frequent dan telefonisch contact in de week voorafgaand aan het interview. Een kwart had meerdere keren per week contact met familie en/of vrienden en ruim de helft van de ouderen maar een enkele keer. Twee van de tien ouderen hadden echter geen sociaal contact met personen die niet bij ze inwoonden. Tweederde van de ouderen had in de week voorafgaand aan het interview zeer regelmatig tot regelmatig telefonisch contact met familie en vrienden en maar liefst vier van de tien ouderen niet tot weinig. De meeste ouderen gingen actief meerdere keren in de week naar bijeenkomsten van Chinese verenigingen.

4.4.2 Subjectieve sociale steun

Zie Tabel 12 voor de gemiddelden en standaard deviaties op de subschaal subjectieve sociale steun en Bijlage 4, Figuur 33-39 voor een grafische weergave van de percentuele antwoordpatronen op de items van subjectieve sociale steun. De ouderen hadden een hoge gemiddelde score op de items “begrepen worden”, “op de hoogte zijn” en “definitieve plaats in familie en vriendenkring”. De helft van de ouderen vond dat familie en vrienden hen begrepen en eenderde deel van de ouderen vond dit niet. Bijna tweederde van de ouderen was op de hoogte van familie en vrienden in tegenstelling tot eenderde van de ouderen. Acht van de tien ouderen vonden dat zij een definitieve plaats in de familie en vriendenkring hadden in tegenstelling tot twee van de tien ouderen. De antwoordpatronen op de items “naar mij luisteren” en “praten over problemen” waren echter minder eenduidig. De gemiddelde score op “nuttig voelen” was laag. Slechts een kwart van de ouderen gaf aan zich nuttig te voelen voor familie en vrienden, terwijl driekwart zich bijna nooit nuttig voelde. Desondanks gaven de meeste ouderen (75%), aan dat zij tevreden waren over de relatie met hun familie en vrienden. Een kwart van de ouderen was ontevreden.

4.4.3 Instrumentele sociale steun

Zie Tabel 12 voor gemiddelden en standaard deviaties op de subschaal instrumentele steun en Bijlage 4, Figuur 40-51 voor een grafische weergave van de percentuele antwoordpatronen op instrumentele steun items. Ongeveer eenderde van de ouderen kreeg hulp bij: boodschappen, klusjes in/om het huis, huishouden, advies over geldzaken, advies over levensproblemen en maaltijdbereiding. Daarnaast kreeg acht op de tien ouderen hulp in geval van ziekte, zeven van de tien ouderen kregen af en toe een cadeautje van familie of vrienden en de helft kreeg geld

toegestopt in het geval van geldproblemen. Daarbij vonden negen van de tien ouderen dat hun familie en vrienden goede kameraden waren, zes van de tien ouderen vonden dat familie en vrienden naar hun problemen lu isterden en kregen advies over transportmiddelen.

Het ontstane beeld van instrumentele steun is enigszins tegenstrijdig. Enerzijds waren de ouderen tevreden omdat zij de kameraadschap van familie en vrienden waardeerden, omdat er naar hun problemen geluisterd werd, men hulp kreeg bij transportkwesties, men in geval van ernstige ziekte hulp kreeg en geregeld cadeautjes ontving. Anderzijds als men kijkt naar de daadwerkelijk ontvangen hulp op het gebied van dagelijkse activiteiten als klusje s in/om het huis, huishoudelijke taken, administratieve en geldzaken, koken en vragen over belangrijke levensproblemen blijkt de daadwerkelijke instrumentele steun beperkt. Desondanks gaven de meeste ouderen aan tevreden te zijn over de sociale steun die zij van familie en vrienden krijgen (zie 4.4.2). Het lijkt erop dat de ouderen zich hadden neergelegd bij de discrepantie tussen de ontvangen en benodigde steun en beseften dat zij grote zelfredzaamheid moesten tonen wat betreft de dagelijkse activiteiten.

Tabel 12. Gemiddelden en standaard deviaties op sociale steun items

Subschaalitems N M SD Min. Max.

Sociale interactie

1. Aantal familieleden waarmee vertrouwensband 52 2.37 .74 1 3

2. Aantal keren personen ontmoet afgelopen week 52 2.02 .67 1 3

3. Aantal keren telefoneren afgelopen week 52 1.79 .72 1 3

4. Aantal keren naar bijeenkomst afgelopen week 52 1.58 .54 1 3

Subjectieve sociale steun

1. Begrepen worden 52 3.29 1.38 1 5

2. Zich nuttig voelen 52 2.17 1.49 1 5

3. Op de hoogte zijn 52 3.38 1.37 1 5

4. Naar u luisteren 52 3.10 1.50 1 5

5. Definitieve plaats in familie/vriendenkring 52 4.02 1.06 1 5

6. Praten over intiemste problemen 52 3.10 1.40 1 5

7. Tevreden over sociale steun 52 3.73 .95 1 5

Instrumentele sociale steun

1. Als ziek 52 .81 .40 0 1

2. Boodschappen 52 .38 .49 0 1

3. Cadeautjes 52 .69 .47 0 1

4. Hulp bij geldzaken 52 .50 .51 0 1

5. Klusjes in/om het huis 52 .31 .47 0 1

6. Huishoudelijke karweitjes 52 .29 .46 0 1

7. Advies geldzaken en financiële problemen 52 .35 .48 0 1

8. Kameraadschap 52 .88 .32 0 1

9. Naar problemen luisteren 52 .60 .50 0 1

10. Advies levensproblemen 52 .31 .47 0 1

11. Transport 52 .62 .49 0 1

Vervolg Tabel 12. Gemiddelden en standaard deviaties op sociale steun items

Schalen N M SD Min. Max.

DSSI-4 Sociale interactie 52 7.75 1.79 4 12

DSSS-7 Subjectieve sociale steun 52 22.79 6.52 7 35

DISS-12 Instrumentele steun 52 6.08 2.99 0 12

DSSI-23 Sociale steun 52 36.62 8.97 11 59

Noot. Doordat er geen normgegevens over de DSSI-23 voorhanden waren, konden geen uitspraken worden gemaakt over in hoeverre de Chinese ouderen afweken op frequentie van sociale interactie, subjectieve en instrumentele steun.

4.5 Belevingsmaten