• No results found

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt in paragraaf 5.2 de resultaten uit het werkstukonderzoek en in hoeverre aan de verwachtingen en hypothesen is voldaan. In paragraaf 5.3 volgt een opsomming van de beperkingen van deze studie .

5.2 Factoren van depressie en welbevinden

Het doel van het werkstukonderzoek is om de risicofactoren van depressie te onderzoeken en te repliceren in de etnische groep van oudere Chinese immigranten in Nederland. In dit werkstukonderzoek zijn vier van de tien Chinese ouderen niet depressie f (42%), vier van de tien mild depressie f (41%) en bijna twee van de tien ouderen matig tot ernstig depressie f (17%). Het gevonden percentage van matig tot ernstige depressie komt redelijk overeen met de 11.5% die Lai (2000) in zijn studie heeft gevonden, maar is veel lager dan het percentage van 34.8% in de studie van Lu et al. (1998) waar men een cut-off score van niet 10 maar 11 punten op de verkorte versie van de GDS heeft gehanteerd. Ook is het depressie gemiddelde van de Chinese ouderen vergeleken met dat van de Nederlandse ouderen in de studie van Berg et al. (2000) en de Chinese ouderen uit de studie van Lai (2000). Het depressie gemiddelde van de Chinese ouderen verschilt niet van het gemiddelde van de Nederlandse ouderen met symptomatische depressie maar wel van de Nederlandse ouderen die gediagnosticeerd zijn met de ernstigere varianten van depressie. De mate van depressie in de groep van Chinese ouderen is aldus vergelijkbaar met symptomatische depressie maar niet met minor en major depression. Ook scoren de Chinese ouderen significant hoger op depressie vergeleken met de Chinese ouderen in de studie van Lai (2000).

Voor de eerste hypothese wordt verwacht dat een lagere leeftijd, de vrouwelijke sekse, een lager onderwijs en lager inkomen met depressie samenhangen. In strijd met eerdere bevindingen zijn er geen correlaties tussen deze demografische variabelen en depressie. Dit is opmerkelijk aangezien in eerdere onderzoeken wel effecten zijn gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de onevenredige verdeling van ouderen over inkomen en onderwijs. In dit werkstukonderzoek zijn er zeer weinig ouderen die middelbaar tot hoog onderwijs hebben gevolgd en minder ouderen die in de extreme uiteinden van de inkomensschaal vallen. De vele ouderen (79%) die in de gemiddelde inkomensklasse vallen, moeten rondkomen van een minimum of gedeeltelijke AOW. De Chinese ouderen zijn pas op latere leeftijd naar Nederland gekomen en komen hierdoor niet in aanmerking voor een volledige AOW of pensioen.

In dit werkstuk zijn er onverwachts samenhangen gevonden tussen de socio- demografische kenmerken. Burgerlijke staat is gerelateerd aan sekse. Er zijn verhoudingsgewijs meer vrouwen die verweduwd, ongetrouwd of geen partner hadden. Er zijn sekse-effecten voor schrijf en leesvaardigheid van het Chinees en het aantal jaren dat men in Nederland woont. Vrouwen zijn slechter in het schrijven en lezen van Chinese karakters en wonen circa tien jaar korter in Nederland dan de mannen. De ouderen in dit onderzoek beheersen de eigen taal slecht tot niet. 58 Procent van de ouderen kan niet tot slecht Chinees schrijven en 39% niet tot slecht Chinees lezen. De oudere generatie Chinezen (85-94 jaar) is in vergelijking tot de jongste leeftijdscohort (55-64 jaar) slechter in het lezen van het Chinese schrift. Ook beheersen haast alle Chinese ouderen de Nederlandse taal op alle fronten niet. Hoewel er in dit werkstukonderzoek een leeftijdseffect is waarbij de jongste leeftijdsgroep beter Nederlands spreekt dan de oudste leeftijdsgroep, is het gemiddelde niveau van de jong-ouderen op de Nederlandse taalvaardigheid nog altijd slecht.

Het gegeven dat de Chinese oudere vrouwen korter in Nederland wonen dan de mannen is niet opmerkelijk vanwege de immigratie geschiedenis van de Chinezen in Nederland. De migranten, uitsluitend mannen in het begin, zijn naar Nederland gekomen op zoek naar werk.

Sommige van de hoogbejaarde ouderen hebben nog in de scheepvaartindustrie gewerkt en velen in de Chinese horeca en detailhandel. Naar verloop van tijd zijn de echtgenoten, kinderen en aanverwante familie via kettingmigratie en in het kader van gezinshereniging naar Nederland gehaald. De Chinese ouderen hebben de Nederlandse taal niet goed kunnen leren deels omdat zij op latere leeftijd zijn gekomen maar deels ook door het arbeidsmilieu en de werktijden in de horeca.

Leeftijd en jaren onderwijs hangen samen: hoe hoger de leeftijd , hoe korter men onderwijs heeft gevolgd. Het lage opleidingsniveau van de Chinese ouderen staat in relatie tot de agrarische samenleving en het culturele tijdperk waarin men leefde en opgroeide. Vele ondervraagde ouderen kunnen zich nog goed herinneren hoe zij al op zeer jonge leeftijd op het land moesten meehelpen. Voor studeren was geen tijd en ook geen geld. Onderwijs was voorbehouden aan de rijkere elite mannen en de vrouwen werden geacht voor de kinderen te zorgen en de taken in het huishouden te vervullen. Geloof en onderwijs hangen samen: ouderen die langer onderwijs hebben gevolgd, zijn geloviger. Sekse hangt samen met geloof : verhoudingsgewijs meer vrouwen dan mannen geloven. Geloof op zijn beurt is gerelateerd aan leeftijd en het aantal jaren in Nederland: de oud-ouderen zijn geloviger en verhoudingsgewijs hebben gelovige ouderen eerder korter dan langer in Nederland gewoond. Verhoudingsgewijs zijn ook veel ouderen in het onderzoek christelijk. Het relatief hoge percentage Hong Kong Chinezen in de studie is ten tijde van de Britse koloniale periode in aanraking gekomen met het Britse zendelingenwerk. De kolonie is na een reeks oorlogen, waaronder de beruchte opiumoorlogen, ontstaan en Groot-Brittannië het huidige Hong Kong claimde. Na een periode van honderd jaar pachten werd Hong Kong in 1997 teruggegeven aan China.

Voor de tweede hypothese wordt verwacht dat variabelen van lichamelijke gezondheid met depressie correleren. Veel chronische ziektes, een slechter lichamelijk functioneren, een negatieve beoordeling van de gezondheid, veel lichamelijke pijn, weinig lichaamsbeweging, veel roken en drinken zouden samenhangen met depressie. Er zijn alleen significante correlaties tussen lichamelijk functioneren, ervaren gezondheid en depressie. De tweede hypothese wordt hiermee gedeeltelijk bevestigd. In overeenstemming met Jelicic et al. (1999) zijn de meest voorkomende ziektes een hoge bloeddruk, hartkwalen, diabetes en reuma, artritis of gewrichtsklachten. Andere vaak voorkomende ziektes die dikwijls genoemd worden maar niet in het werkstukonderzoek zijn huidkwalen, chronische hoofdpijn en rugpijn. Longziekte is in dit werkstuk door een minderheid genoemd.

De Chinese ouderen hebben gemiddeld twee chronische ziektes en in de Conclusie (H6) zal blijken dat dit getal lager is dan wat in andere ouderenstudies wordt gerapporteerd. Hebben de Chinese ouderen misschien minder kennis en inzicht in de ziektes waar ze aan lijden? Gaan de Chinese ouderen minder vaak voor elk pijntje en kwaaltje naar een huisarts dan de Nederlandse ouderen? Feit is wel dat de Chinese ouderen, omdat zij geen Nederlands spreken, tolken nodig hebben bij het communiceren met de buitenwereld. De Chinese ouderen weten niet altijd tolken te vinden of zijn afhankelijk van vrienden en familie leden die tijd moeten vrijmaken om te tolken als een oudere ziek is en naar de huisarts moet. Er is verder een bodemeffect voor roken en in mindere mate voor drinken: de leefstijl onderdelen roken, drinken en bewegen correleren niet als in de studie van Zhang et al. (1997) met depressie. De leefstijlkenmerken correleren wel onderling. Hoewel niet significant hangt roken samen met drinken (r=.270, p=.053) en regelmatig bewegen met het vermijden van drankgebruik (r=-.261, p=.062).

De correlatiematrix toont aan dat hoe ouder men is, hoe meer chronische ziektes men heeft en hoe slechter de ervaren gezondheid, hoe slechter het lichamelijk functioneren is. Ook scoren de Chinese ouderen die hun gezondheid negatief beoordelen en met een slechter alledaags functioneren hoger op de depressie schaal. Het is niet verwonderlijk dat ervaren gezondheid met depressie correleert. Subjectieve aspecten van lichamelijke gezondheid zoals het oordeel over de eigen gezondheid heeft een sterkere relatie met depressie dan een objectieve maat als het aantal

chronische ziektes (Mui, 1996; Beekman, 1996). De manier waarop men tegen negatieve gebeurtenissen aankijkt, heeft een doorslaggevende rol in de emotionele beleving dan het v??rkomen van een gebeurtenis per se. Daarnaast scoren de Chinese ouderen vergelijkbaar met de Nederlandse ouderen op het dagelijks functioneren en de ervaren lichamelijke pijn, maar ervaren de Chinese ouderen hun gezondheid minder positief dan de Nederlandse ouderen. Een leeftijdseffect waarbij het alledaags functioneren bij het klimmen der jaren verslechtert, is niet gevonden, hoewel de ouderen tussen de 65-74 jaar een beter lichamelijk functioneren hebben dan de oudste ouderen en er een trend zichtbaar is voor de leeftijdscategorieën 75-84 jaar en 85-94 jaar onderling. Elke oudere krijgt op hogere leeftijd onverbiddelijk te maken met een verslechterende gezondheid, maar een allochtone oudere die de Nederlandse taal niet spreekt, krijgt te maken met bijkomende complicaties. Er ligt een hogere drempel om de geschikte zorginstellingen te bereiken, de ouderen weten niet bij welke instanties ze moeten aankloppen voor hulp, men weet letterlijk en figuurlijk de weg naar de hulpverleners niet te vinden.

Sociale steun heeft doorgaans een sterke relatie met depressie en in het bijzonder het subjectieve aspect van sociale steun en in geringe mate een objectief aspect als netwerkgrootte. Toch verdient het aspect van sociale steun in de groep van Chinese ouderen enige nuancering. In een studie van Silverman et al. (2000) over de levenstevredenheid bij Taiwanees-Chinese immigranten in Amerika, worden de positieve maar bijzondere effecten van het sociale netwerk op levenstevredenheid duidelijk. Het netwerk van de Chinese ouderen in deze studie bestaat uit veel hechte relaties, echter niet dit gegeven maar een objectief aspect als de netwerkgrootte heeft een positief effect op levenstevredenheid. Bij de Amerikaanse ouderen is het tegenovergestelde zichtbaar waar een subjectief aspect als het aantal hechte relaties en niet een objectief aspect als netwerkgrootte de levenstevredenheid bevordert. Het sociale netwerk van de Chinese ouderen bestaat voornamelijk uit familieleden en voor de Chinese ouderen geldt dat hoe groter het sociale (familie )netwerk is, hoe groter en diverser het aanbod van de sociale steun.

Voor de derde hypothese wordt verwacht dat de sociale steun variabelen met depressie correleren. Minder frequente sociale interactie, een negatief oordeel over de sociale steun en weinig instrumentele sociale steun zouden met depressie samenhangen. Alle sociale steun variabelen zijn niet significant gecorreleerd met depressie en hiermee wordt de derde hypothese niet bevestigd. Een nadere inspectie van de correlatiematrix laat zien dat de correlatie s van subjectieve sociale steun (r=-.270, p=.053) en sociale interactie (r=-.232, p=.098) tegen het significante aanzitten. Het werkstukonderzoek is kleinschalig opgezet met relatief weinig onderzoekssubjecten wat het onderzoek naar depressie en het vinden van een effect bemoeilijkt zou kunnen hebben. De correlatiematrix wijst erop dat van de sociale steun variabelen subjectieve sociale steun en in mindere mate sociale interactie het sterkst met depressie zouden samenhangen.

In een prospectieve studie van Hays et al. (2001) beschermt instrumentele steun en in het bijzonder subjectieve sociale steun, ouderen met een slecht lichamelijk functioneren. Met name het subjectieve oordeel van de oudere over de ontvangen steun is een belangrijke predictor van depressie. Alleen de sociale steun variabele sociale interactie is in deze studie een predictor voor depressie. En in tegenstelling tot eerdere onderzoeken hebben geen van de sociale steun variabelen in dit werkstukonderzoek een buffereffect op depressie en subjectief welbevinden opgeleverd met uitzondering van het buffereffect van sociale interactie op depressie bij ouderen met lichamelijke pijn. Het tegenstrijdige aan dit buffereffect is dat de groep ouderen die veel lichamelijke pijn ervaart en het meest sociaal actief is, van alle groepen het hoogst scoort op de depressieschaal. Uitgegaan van een buffereffect zou juist deze groep een lagere score op depressie moeten hebben. Een mogelijke verklaring voor dit effect is dat deze sociaal actieve groep hun gevoelens van depressie tegengaan en de copingstrategie hanteren door juist vaker onder de mensen te komen, de contacten met lotgenoten te onderhouden en naar de Chinese verenigingen te gaan. Desondanks scoren de groep ouderen die weinig sociaal actief zijn gemiddeld genomen wel hoger op de depressieschaal dan de groep die frequent sociaal actief is.

De vijfde hypothese, dat goede sociale steun een modererend effect heeft op ouderen met een slechte lichamelijke gezondheid, is dus niet bevestigd. Mogelijk is het effect van sociale interactie in tegenstelling tot andere sociale steun variabelen prominenter naar voren gekomen doordat de ouderen die aan het onderzoek hebben deelgenomen, vaker dan de gemiddelde Chinese oudere naar bijeenkomsten van Chinese verenigingen gaan.

Voor de zesde hypothese wordt verwacht dat sociale steun de sterkste relatie met depressie zou hebben gevolgd door lichamelijke steun en de socio-demografische kenmerken. Na het uitvoeren van de multipele regressie analyse komen sekse, inkomen, het aantal chronische ziektes, de ervaren gezondheid en sociale interactie als predic toren voor depressie uit het model. Tabel 19 toont verder aan dat ervaren gezondheid de sterkste relatie met depressie heeft, gevolgd door maandinkomen, sekse, aantal ziektes en sociale interactie. Het effect van sekse, burgerlijke staat en maandinkomen komen pas in het tweede model na inclusie van lichamelijke gezondheid naar voren samen met de effecten van het aantal chronische ziektes en de ervaren gezondheid. Het toevoegen van de sociale steun variabelen in het derde model levert naast de predictoren uit het tweede model een effect op van sociale interactie voor depressie . Samenvattend heeft inclusie van de sociale steun variabelen echter niet het verwachte positieve effect opgeleverd en draagt sociale steun slechts op geringere wijze bij aan het voorspellen van depressie. De lichamelijke gezondheidsvariabele ervaren gezondheid heeft een zeer sterke relatie met depressie in vergelijking tot de sociale steun variabelen en de rol van de socio-demografische kenmerken blijkt groter te zijn dan is verwacht.

Voor subjectief welbevinden is in het derde model, na inclusie van de sociale steun variabelen, ervaren gezondheid de enige predictor. In dit onderzoek zijn de ouderen die hun gezondheid positief ervaren, meer tevreden. De mate van welbevinden onder de Chinese ouderen is voor zowel de Chinese mannen als de groep Chinese ouderen lager vergeleken met desbetreffende groepen uit de studie van Tempelman (1987). Het is aannemelijk dat het lagere subjectie ve welbevinden bij de Chinese ouderen sterk samenhangt met de verslechterende lichamelijke gezondheid maar vooral hoe zij hun gezondheid ervaren. Want in zowel de correlatiematrix als de multipele regressie analyse is ervaren gezondheid één van de belangrijkste voorspellers voor depressie én subjectief welbevinden.

In de correlatiematrix is er tevens een significante en sterke negatieve correlatie tussen depressie en welbevinden en hiermee wordt de vierde hypothese bevestigd. Zoals verwacht is de relatie tussen depressie en subjectief welbevinden negatief van aard: ouderen die hoger scoren op depressie, scoren la ger op subjectief welbevinden. Met andere woorden: depressie en subjectief welbevinden zijn affectieve belevingsmaten die tegengesteld aan elkaar gerelateerd zijn. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat levenstevredenheid samenhangt met hoger onderwijs, weinig financiële problemen, betere sociale steun en minder lichamelijke klachten (Chou et al., 1999). Dit zijn deze lfde variabelen die in studies over depressie belangrijke factoren zijn.

5.3 Beperkingen van de studie

Aan dit werkstukonderzoek zijn enkele beperkingen gebonden die gevolgen kunnen hebben voor de representativiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten. Ten eerste kunnen vanwege de cross-sectionele en retrospectieve aard van de studie geen conclusies worden getrokken over de richting of causaliteit van verbanden. De vraag of depressie het gevolg is van een slechte lichamelijke gezondheid of dat een slechte lichamelijke gezondheid voorafgaat aan depressie, i.e. de oorzaak van depressie, kan met de huidige onderzoeksopzet niet beantwoord worden.

Ten tweede is er in dit werkstukonderzoek sprake van een niet gangbare testafname en testomgeving. De ad hoc vertaalde vragenlijsten zijn niet gevalideerd en mondeling afgenomen. De post hoc item-analyse heeft echter geen negatieve resultaten opgeleverd die de betrouwbaarheid van het onderzoek en de onderzoeksgegevens ondermijnt. Daarnaast zijn de ouderen in de ontmoetingspunten van de Chinese verenigingen geïnterviewd waar door omstandigheden niet in alle gevallen een rustige locatie voor de interviews gewaarborgd kan

worden. En in de huidige opzet is er maar één persoon geweest die alle interviews heeft afgenomen. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen wordt het voor toekomstig onderzoek aanbevolen, mits dit praktisch haalbaar is, meerdere Chineestalige personen de interviews te laten afnemen of door bandopnames van de interviews te maken en deze door meerdere personen te laten beoordelen.

Ten derde is er het probleem van sociale wenselijkheid in het uiten van negatieve emoties. Het is mogelijk dat de ondervraagde ouderen in het bijzijn van een onbekende hun (negatieve) emoties niet snel hebben willen uiten. De Chinese ouderen hebben in de studie bijvoorbeeld de neiging gehad om op positieve stemmingsvragen als “voelt u zich over het algemeen gelukkig” een positief antwoord te geven. Het probleem van sociale wenselijkheid is in het onderzoek tot op een zekere hoogte aanwezig. De Chinese ouderen hebben ook onverwachts een mate van openhartigheid getoond in het beantwoorden van een negatieve vraag als “voelt u zich waardeloos”. De meeste ouderen zijn geneigd om hierop volmondig “ja” te antwoorden.

Ten vierde de grootte van de onderzoeksgroep. Grootschalig onderzoek is nodig voor onderzoek naar de factoren van depressie en de huidige groepsgrootte heeft het niet mogelijk gemaakt om alle vragen ten volle te beantwoorden. Het primaire doel van dit werkstuk is om een eerste indruk te krijgen van de mate van depressiviteit en welbevinden bij Chinese immigranten in Nederland. Degenen die een grootschalig onderzoek willen opzetten, zullen ongetwijfeld problemen ondervinden op het gebied van werving en selectie van deelnemers met een Chinese achtergrond. Vele Chinese ouderen hebben een afwachtende houding en argwaan voor het onderzoek getoond en zonder de bijdrage van de sleutelpersonen die de Chinese ouderen op het onderzoek attent hebben gemaakt, zal het onderzoek zeker minder gunstig zijn verlopen.

Ten vijfde de samenstelling van de onderzoeksgroep. In hoeverre is de onderzoeksgroep representatief voor de groep van Chinese ouderen in Nederland? De ouderen die aan het onderzoek hebben meegedaan, zijn leden van Chinese verenigingen die actief bijeenkomsten bijwonen en hebben op vrijwillige basis meegedaan. De meeste Chinese ouderen die naar de verenigingen gaan, ontmoeten daar vrienden en kennissen waarmee ze afgesproken hebben en representeren een selectieve en actievere groep binnen de Chinese gemeenschap. Het is goed denkbaar dat de ouderen die niet naar Chinese verenigingen gaan, juist de groep is die verhoogde aandacht verdient: de ouderen die thuisblijven, degenen met weinig sociale contacten en in een sociaal isolement zitten. Op deze wijze kan het v??rkomen van depressieve symptomen in deze groep onderschat en het algemeen welbevinden overschat zijn. En doordat de meeste Chinezen nog altijd in de grote steden in de Randstad wonen, zijn hier ook de meeste Chinese verenigingen en sociaal-culturele centra aanwezig. De Chinese ouderen die verspreid over Nederland in de periferie wonen, worden geconfronteerd met minder of zelfs de afwezigheid van sociaal- maatschappelijke organisaties en activiteiten die toegespitst zijn op de Chinese doelgroep.

Tot slot, hoewel alle Chinese ouderen het Zuid-Chinese dialect Kantonnees spreken, is er