• No results found

Depressie en subjectief welbevinden bij oudere Chinese immigranten in Nederland : Een studie naar de samenhang met socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Depressie en subjectief welbevinden bij oudere Chinese immigranten in Nederland : Een studie naar de samenhang met socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun."

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Depressie en subjectief welbevinden

bij oudere Chinese immigranten in Nederland:

Een studie naar de samenhang met socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

III

46

?

?

?

?

Supervisor Studente Tweede beoordelaar

Dr. R.J.M. Somsen Hol-Wang Yim Prof. dr. K.R. Ridderinkhof Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie Ontwikkelingspsychologie

Doctoraalwerkstuk

April 2004

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Opleiding Psychologie

(2)

Design omslag : H.W. Yim

Layout : H.W. Yim

Drukkerij : Repro Roeterseilandcomplex UvA

Yim, Hol-Wang, 2004

Depressie en subjectief welbevinden bij oudere Chinese immigranten in Nederland: Een studie naar de samenhang met socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun.

Doctoraalwerkstuk Universiteit van Amsterdam - Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen - Opleiding Psychologie

(3)

On a gate-tower at Yuzhou

1

Where, before me, are the ages that have gone?

And where, behind me, are the coming generations?

I think of heaven and earth, without limit, without end,

And I am all alone and my tears fall down.

Chen Ziang

1

Vertaling van het gedicht op het titelblad. Het gedicht komt uit: “300 Tang Poems Tangshi III.1.(46)”. Zie hiervoor: http://afpc.asso.fr/wengu/wg/wengu.php?l=Tangshi&no=46&s=3. In de Chinese literatuur wordt de Tang periode (618-907) beschouwd als het gouden tijdperk van de Chinese poëzie. “Tang Shi San Bai Shou” of 300 Tang Poems is een compila tie van gedichten uit deze periode en rond 1764 samengesteld door Heng-tang-tui-shi [Sun Zhu] van de Qing dynastie. Bijna alle gedichten zijn vertaald door Witter Bynner in “The Jade Mountain: A Chinese Anthology” (New York: Alfred A. Knopf, 1929). Zie voor de Chinese teksten en andere

vertalingen van Bynner: http://afpc.asso.fr/wengu/wg/wengu.php?l=Tangshi of

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... iv

Samenvatting ...1

Inleiding...2

1 Chinese immigranten in Nederland ... 3

1.1 Inleiding ...3

1.2 Geschiedenis van de immigratie v??r de WOII ...3

1.3 Geschiedenis van de immigratie na de WOII ...4

1.4 Demografische gegevens ...5

1.5 Samenvatting...5

2 Theoretisch kader: demografie, gezondheid, sociale steun en depressie ... 6

2.1 Inleiding ...6

2.2 Prevalentie van depressie ...6

2.3 Overzichtsstudies van depressie ...6

2.4 Socio-demografische kenmerken en depressie...6

2.5 Lichamelijke gezondheid en depressie ...7

2.6 Sociale steun en depressie...7

2.7 Cultuurspecifieke factoren bij depressie: perceptie van sociale steun en depressie ...7

2.8 Theoretisch model van depressie...8

2.9 Probleemstelling ...8 2.10 Samenvatting...9 3 Methode ...10 3.1 Inleiding ...10 3.2 Onderzoeksgroep...10 3.3 Meetinstrumenten...11 3.3.1 Socio-demografische kenmerken...11

3.3.2 Leefstijl: roken, drinken, bewegen...11

3.3.3 Aantal chronische ouderdomsziektes...11

3.3.4 Ervaren gezondheid (SF-20)...12

3.3.5 Lichamelijk functioneren (SF-20) ...12

3.3.6 Lichamelijke pijn (SF-20)...13

3.3.7 Sociale steun (DSSI-23) ...14

3.3.8 Depressie (GDS-15)...14

3.3.9 Subjectief welbevinden (SSWO-8) ...15

3.4 Procedure ...15

3.5 Statistische analyse...16

3.6 Post hoc item-analyse...16

4 Resultaten ...19 4.1 Inleiding ...19 4.2 Socio-demografische kenmerken...19 4.2.1 Sekse-effecten ...22 4.2.2 Leeftijdseffecten...22 4.3 Lichamelijke gezondheid ...25

4.3.1 Leefstijl: roken, drinken, bewegen...25

4.3.2 Aantal ziektes...25

4.3.3 Ervaren gezondheid...26

4.3.4 Lichamelijk functioneren...27

(5)

4.4 Sociale steun...28

4.4.1 Sociale interactie ...28

4.4.2 Subjectieve sociale steun...28

4.4.3 Instrumentele sociale steun...28

4.5 Belevingsmaten...30

4.5.1 Depressie...30

4.5.2 Subjectief welbevinden ...31

4.5.3 Bivariate analyse voor depressie en subjectief welbevinden...32

4.5.4 Multipele regressie analyse: depressie...35

4.5.5 Multipele regressie analyse: subjectief welbevinden ...36

4.5.6 Buffereffect van sociale steun...37

5 Discussie...38

5.1 Inleiding ...38

5.2 Factoren van depressie en welbevinden ...38

5.3 Beperkingen van de studie...41

6 Conclusie...43

6.1 Inleiding ...43

6.2 Depressie en welbevinden bij de Chinese ouderen in perspectief ...43

6.3 De rol van Chinese ouderenverenigingen ...44

6.4 Tot slot...45

Literatuur...46

Bijlage 1 Kaart van China: provincies en steden ...50

Bijlage 2 Vragenlijst ...51

Bijlage 3 Post hoc item-analyse...58

(6)

Voorwoord

Het werkstuk is opgezet in het kader van het afstudeerproject voor de vakgroep Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Bij het uitvoeren van het werkstukonderzoek heb ik hulp gekregen van vele bijzondere mensen die ik bij deze wil bedanken. Allereerst alle Chinese ouderen die aan het onderzoek hebben meegedaan. Sommigen hebben aanvankelijk duidelijk scepsis getoond voor het onderzoek en zich herhaaldelijk afgevraagd wat het nut is van het geven van interviews over hun leven en welzijn en weer anderen hebben zonder aarzeling ingestemd met een interview. Maar elke oudere die bereid is geweest om zijn of haar verhaal te vertellen, heeft niet alleen bijgedragen aan de totstandkomin g van het werkstukonderzoek maar ook aan de kennisverwerving van depressie en welbevinden.

De volgende mensen wil ik eveneens bedanken voor hun advies en steun. Mevrouw M. van der Made-Yuen van het Chinese centrum Wa Lai in Amsterdam. Zonder haar raad, nuttige tips en toegewijde inzet voor niet alleen dit project maar ook - en juist - voor de Chinese gemeenschap en Chinese ouderen is dit onderzoek niet van de grond gekomen. Ik wil verder Chin-Kieuw, Yin-Chun, Judy, Kwai Koe en alle medewerkers en vrijwilligers van het Chinese centrum Wa Lai bedanken voor hun hulp. De heer Y. Cheung, de algemene coördinator van de Stichting Welzijnsbehartiging Chinezen Wah Fook Wui in Rotterdam. Zijn behulpzaamheid zal ik niet snel vergeten. Mevrouw Chan, voor intimi ajie en bewoonster van Ka Fook Mansion in Rotterdam, wier hulp onmisbaar is gebleken.

Mijn dank gaat uit naar de heer C.Y. But, voorzitter van de Chinese vereniging Fa Yin in Amsterdam en de heer C.C. Chan die werkzaam is in de gelijknamige vereniging. De heer Lau, voorzitter van de Chinese ouderenvereniging Tung Lok in Amsterdam, voormalig voorzitster Lieuw-Chin en alle medewerkers en vrijwilligers van deze vereniging. De heer C.C. Chim, voorzitter van de Chinese ouderenvereniging Chun Pah in Amsterdam en alle medewerkers en vrijwilligers die werkzaam zijn in deze vereniging. De heer T.S. Cheung, die voorzitter is van de Chinese ouderenvereniging Chun Pah in Amersfoort, en Kitty Man van de gelijknamige vereniging. En mevrouw S. Tang van de Blankenberg Stichting in Amsterdam. Ik wil verder Riek Somsen bedanken voor de begeleiding, adviezen en kritieken en Hilde Huizenga voor haar hulp bij de statistische analyses.

Bovenal wil ik mijn familie en achterban bedanken die mij door dik en dun gesteund hebben tijdens de vele moeilijke en emotionele momenten bij het schrijven van dit werkstuk. Ik heb veel te danken aan mijn lieve oma die mij geïnspireerd heeft door haar wijsheid en

eigenwijsheid, doorzettingsvermogen, moed en nijver en de onverbloemde meningen die zij te

pas en te onpas kon geven. Ik heb grote bewondering voor haar en ben haar grenzeloos dankbaar voor haar onvoorwaardelijke liefde, steun en vertrouwen in mij.

De studie Psychologie aan de UvA heb ik als zeer boeiend en leerzaam ervaren. Met veel plezier en interesse maar ook veel ongeduld en frustratie heb ik aan mijn werkstuk c.q. scriptie, gewerkt. Er leek op tijden geen einde aan te komen maar de scriptie is nu eindelijk af. Met deze scriptie hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de kennisuitwisseling over de emotionele belevingswereld en gezondheid van de oudere Chinese immigranten in Nederland.

H.W. Yim April 2004

(7)

Samenvatting

Het werkstuk onderzoekt de relatie tussen socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid, sociale steun, depressieve symptomen en subjectief welbevinden. Chinese ouderen tussen 65-85 jaar die het Kantonnese dialect spreken en in Amersfoort, Amsterdam, Rotterdam en omgeving wonen, hebben aan het onderzoek deelgenomen. 17 Procent van de Chinese ouderen was matig tot ernstig depressief, 41% mild depressief en 42% niet depressief. De eerste hypothese luidt, dat een lagere leeftijd, vrouwelijke sekse, lager onderwijsniveau en lager inkomen met depressie zullen correleren. In strijd met eerdere bevindingen zijn er geen correlaties tussen de socio-demografische kenmerken en depressie. Enkele socio-demografische kenmerken zijn onderling gecorreleerd: sekse hangt samen met het aantal jaren dat men in Nederland woont, geloof en burgerlijke staat, leeftijd met jaren onderwijs, jaren in Nederland met geloof en geloof met jaren onderwijs. Vrouwen wonen korter in Nederland en zijn slechter in de Chinese schrijf en leesvaardigheid. Er zijn leeftijdseffecten voor aantal jaren onderwijs, Chinese schrijf en leesvaardigheid en alle taalvaardigheden van het Nederlands. De tweede hypothese stelt dat de lichamelijke gezondheidsvariabelen veel chronische ziektes, negatief ervaren gezondheid, slecht lichamelijk functioneren, veel lichamelijke pijn, weinig lichaamsbeweging, roken en alcoholgebruik met depressie zullen correleren. De tweede hypothese is deels bevestigd: depressie correleert negatief met lichamelijk functioneren en ervaren gezondheid. In de derde hypothese wordt aangenomen dat infrequente sociale interactie, negatieve subjectie ve steun en weinig instrumentele steun met depressie zullen correleren. Geen van de sociale steun variabelen zijn significant geworden, maar er is een trend voor subjectieve steun en sociale interactie. De vierde hypothese waarin verwacht wordt dat depressie en algemeen welbevinden negatief zullen correleren, is bevestigd. De vijfde hypothese, dat sociale steun een modererend effect heeft op depressie bij ouderen met een slechte gezondheid, is niet bevestigd. Er is een interactie geconstateerd tussen lichamelijke pijn en sociale interactie. Het opmerkelijke aan deze interactie is, is dat de ouderen met veel lichamelijke pijn en die sociaal actief zijn, het meest depressief zijn van alle groepen. In dit opzicht is er geen sprake van een buffereffect van socia le steun. De zesde hypothese is dat sociale steun het sterkst samenhangt met depressie en welbevinden. Voor zowel depressie als welbevinden is de lichamelijke gezondheidsvariabele ervaren gezondheid de sterkste predictor. De zesde hypothese wordt hiermee niet bevestigd. Voor de eerste vier hypothesen zijn bivariate analyses gebruikt, i.e. Pearson correlaties die tweezijdig getoetst bij een significantieniveau van p < .05 en voor de vijfde hypothese een multivariate variantie analyse (MANOVA). De zesde hypothese is getoetst met een multipele lineaire regressie waarbij depressie en welbevinden de afhankelijke variabelen zijn en de socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun de onafhankelijke variabelen. Er kan geconcludeerd worden dat ondanks een vergelijkbaar lichamelijk functioneren tussen de Chinese en Nederlandse ouderen, de Chinese ouderen hun lichamelijke gezondheid toch negatiever ervaren. Ervaren gezondheid hangt nauw samen met depressie en welbevinden. De mate van analfabetisme bij de Chinese vrouwen is hoger dan bij de mannen maar over het algemeen is het onderwijsniveau en de socio-economische positie van alle Chinese ouderen laag. De meerwaarde van de Chinese verenigingen voor de kwaliteit van leven voor de oudere Chinezen is groot. Het werkstuk heeft zijn beperkingen: een cross-sectioneel design, de kleine samplegrootte en de representativiteit van de onderzoeksgroep. De ouderen in het onderzoek maken deel uit van een selectieve groep die op actieve basis bijeenkomsten van Chinese verenigingen bijwonen. Niettemin is dit werkstuk in wetenschappelijk opzicht relevant aangezien een begin is gemaakt met de beschrijving van de emotionele belevingswereld van deze etnische groep. In maatschappelijk opzicht is het werkstuk relevant gezien de vergrijzingproblematiek in de groep van Chinese oudere immigranten en de taal en cultuurspecifieke problemen die voor de hulp en zorgverlening zullen opleveren.

(8)

Inleiding

In het kader van het afstudeerproject zijn van oktober 2003 tot januari 2004 zelfstandig wonende Chinese ouderen in Amsterdam, Rotterdam en Amersfoort geïnterviewd voor het werkstukonderzoek. In het verleden zijn er al studies verricht naar de algemene leef en woonsituatie van de Chinese ouderen in Nederland, maar mijns inziens ontbreekt er een studie over de emotionele belevingswereld van Chinese oudere immigranten. In hoeverre ervaart de groep van oudere Chinese immigranten klachten van depressie? Hoe is hun welbevinden? En welke factoren dragen bij tot het ervaren van negatieve dan wel positieve gevoelens van emotie? In het werkstuk zal er op deze vragen worden ingegaan.

Het vergrijzingproces is niet gebonden aan de autochtone Nederlandse bevolking. Depressie onder de Nederlandse ouderen is relatief goed onderzocht in tegenstelling tot etnische bevolkingsgroepen als de Chinese ouderen. Het is maatschappelijk relevant om het voorkomen van depressie te onderzoeken bij Chinese ouderen, want depressie is een vaak voorkomende mentale ziekte op hoge leeftijd en heeft vergaande gevolgen voor de gezondheid en de algemene kwaliteit van leven. Het werkstukonderzoek is wetenschappelijk gezien relevant, want voor zover bekend is er in Nederland nog geen studie verricht naar het v??rkomen van depressie en welbevinden onder de oudere Chinese immigranten.

De algemene probleemstelling van het werkstukonderzoek is het bestuderen van de samenhang tussen bepaalde factoren en depressie. Er wordt verwacht dat socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid, sociale steun, depressie en subjectief welbevinden met elkaar samenhangen. Er zijn zes hypothesen geformuleerd die betrekking hebben op de factoren van depressie. Hieronder worden de hypothesen kort samengevat.

Hypothesen:

1) Er is een samenhang tussen lagere leeftijd, vrouwelijke sekse, lager onderwijsniveau, lager inkomen en depressie

2) Er is een samenhang tussen veel lichamelijke ziektes, slecht lichamelijk functioneren, negatief ervaren gezondheid, veel lichamelijke pijn, roken, alcoholgebruik, weinig lichaamsbeweging en depressie

3) Er is een samenhang tussen weinig sociale interactie, negatief ervaren subjectieve steun, weinig instrumentele steun en depressie

4) Depressie en subjectief welbevinden correleren negatief

5) Sociale steun heeft een buffereffect op depressie bij ouderen met een slechte lichamelijke gezondheid

6) Sociale steun heeft de sterkste relatie met depressie, gevolgd door lichamelijke gezondheid en socio-demografische kenmerken.

In hoofdstuk 1 wordt er achtergrondinformatie gegeven over de immigratiegeschie denis van de Chinezen in Nederland. In hoofdstuk 2 wordt het theoretische kader gepresenteerd. In hoofdstuk 3 wordt de methodologische structuur van het werkstuk samengevat. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden de resultaten uit het onderzoek besproken. En in hoofdstuk 6 volgt de conclusie. Ten slotte staat er in de bijlage informatie over de Chinese provinciën en steden, de gebruikte vragenlijst en grafieken. Maar allereerst wordt de immigratiegeschiedenis van de Chinezen in Nederland in Hoofdstuk 1 toegelicht.

(9)

1 Chinese immigranten in Nederland

1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden enkele kernaspecten van de Chinese immigrantengroep in Nederland toegelicht. Wanneer hebben de Chinezen zich in Nederland gevestigd? Wie zijn de Chinezen eigenlijk? Hoeveel immigranten zijn er in Nederland met een Chinese achtergrond? De immigrantengeschiedenis van de Chinezen kan grofweg ingedeeld worden naar de situatie v??r en na de tweede wereldoorlog en zullen in respectievelijk paragraaf 1.2 en 1.3 aan bod komen. In paragraaf 1.4 volgt een bespreking van de demografische opbouw van de Chinezen in Nederland en in paragraaf 1.5 een samenvatting.

1.2 Geschiedenis van de immigratie v??r de WOII

De geschiedenis van de Chinese immigranten in Nederland loopt terug tot de zeeliedenstaking in 1911 in Rotterdam en Amsterdam. Na een onenigheid met de scheepvaartmaatschappijen riepen de vakbonden de Nederlandse zeelieden op tot een staking, maar de rederijen vingen de staking op door Chinese zeelieden, die voornamelijk uit stokers bestonden en op dat moment in Engeland afgemonsterd waren, aan te stellen. Met de komst van de Chinese zeelieden ontstonden de eerste Chinese woongemeenschappen op Nederlandse bodem in de Rotterdamse wijk Katendrecht en de Amsterdamse Binnen- en Buitenbantammerbuurt. De Chinese mannen waren via de koloniale banden met Engeland grotendeels uit de provincie Quangdong (“Kanton”), waartoe de stad Hong Kong behoort, afkomstig. Zie Bijlage 1 voor de kaart van China , de bijbehorende provincies en steden. De lage lonen die de Chinese mannen eisten en hun nijver maakten van hen een aantrekkelijk arbeidspotentieel voor de rederijen. Tot de eerste Wereldoorlog bleef het aantal Chinezen in Nederland echter beperkt (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987).

Tijdens de eerste Wereldoorlog ontstond in de Engelse rederijen echter een tekort aan arbeidskrachten omdat Engelse mannen voor hun dienstplicht werden opgeroepen. De arbeidsplaatsen die hierdoor tijdelijk vrijkwamen, werden ingevuld door de Chinezen. In 1918 liep het aantal Chinezen in de Engelse vloot al gauw op tot 30.000 tot 40.000 op een totaal van 250.000 zeelieden. Na de oorlog werden de Chinezen ontslagen omdat de Engelse mannen van de oorlog terugkeerden. Ondertussen kwamen er steeds luidere protesten tegen de aanwezigheid van de buitenlandse arbeiders dat de Engelse overheid genoodzaakt zag om de Chinezen het land uit te zetten. Rederijen hadden echter de voorwaarde gesteld dat de Chinese zeelieden ten alle tijden geworven konden worden maar niet in Engeland mochten afmonsteren. Vele Chinese zeelieden weken uit naar Nederland en vestigden zich in logementen in Rotterdam en Amsterdam, in afwachting op werk (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987).

De populatie Chinezen in Amsterdam kwam in de periode rond de eerste Wereldoorlog nooit boven de 500 (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987). De meeste Chinezen vestigden zich echter hoofdzakelijk in de havenstad Rotterdam waar hun aantal van 534 in 1929 steeg tot 1306 in 1933 (Versteeg, 1987). Maar de economische crisis in 1929 en de overgang van kolen naar olie als brandstof op schepen leidde tot een hoge werkeloosheid onder de Chinezen. De werk en leefomstandigheden van de zeelieden waren verre van gunstig. De zeelieden stonden onder toezic ht van “shipping masters” die bemiddelden tussen de Chinese mannen en de rederijen. De shipping masters regelden onder meer de accommodatie voor de zeelieden. De zeelieden waren financieel afhankelijk van de shipping masters en de slechte hygiëne in de logementen maakte de situatie er niet rooskleuriger op (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987).

Gestimuleerd door de slechte economische omstandigheden kwam een Chinese man op het lumineuze idee om de in China populaire pindakoekjes in Nederland te produceren en hiermee langs de huizen te gaan. Het succes van de pindakoekjes was echter van korte duur. Al snel werd de verkoop van pindakoekjes gezien als bedelen en de overheid maakte plannen om de ventende en armoedige Chinezen uit het straatbeeld te krijgen. Midden jaren ‘30 werd een grootscheepse actie door de overheid opgezet om het aantal immigranten in Nederland te

(10)

beperken. De werkloze Chinezen, armen en zieken werden gedeporteerd. Door een strenger immigratiebeleid vertrokken tussen 1936 en 1939 1000 Chinezen uit Nederland en waren in 1939 nog maar 800 Chinezen overgebleven (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987).

Zo rond dezelfde tijd dat de eerste Kantonnese zeelieden zich in Nederland vestigden, kwamen nog andere groepen Chinezen naar Nederland. Een groep van Chinese mannen was afkomstig uit de omgeving van de stad Wenzhou in de kustprovincie Zejiang. Zij verkochten voornamelijk stenen beeldjes en andere snuisterijen op markten. Een andere groep bestond uit Shandong Chinezen uit het noorden van China die in textiel handelden (Rijkschroeff, 1998; Versteeg, 1987). Een laatste groep betrof studenten van Chinese afkomst uit het toenmalige Nederlands-Indië (Rijkschroeff, 1998).

1.3 Geschiedenis van de immigratie na de WOII

In het begin trokken de Chinese eethuizen landgenoten, Chinese studenten uit Nederlands-Indië en kunstenaars aan, maar op den duur vielen de Chinese gerechten door de goede prijs-kwaliteit verhouding bij velen, met inbegrip van de autochtone bevolking, in de smaak. De terugkeer van de Nederlandse militairen uit Nederlands-Indië bracht een impuls aan de Chinese eethuizen die nu hun menukaarten uitbreidden met Indische gerechten. Het Chinees-Indische restaurant was een feit en zal in de komende decennia steeds meer aan populariteit winnen. De steeds beter wordende economische situatie na de Tweede Wereldoorlog droeg ook bij aan de groei van het aantal Chinese restaurants (Versteeg, 1987). Net na de Tweede Wereldoorlog werd het aantal Chinese restaurants geschat op 30 maar groeide uit tot circa 225 in 1960. De groei van de Chinese horecasector zette door in de jaren zestig en zeventig tot aan het begin van de jaren tachtig toen de sector een verzadigingspunt bereikte en in 1982 er 1916 Chinese restaurants in Nederland waren2. De economische recessie in de jaren tachtig leidde tot een toename van het aantal werklozen onder de Chinezen (Rijkschroeff, 1998).

De groei van het aantal Chinese restaurants bracht een nieuwe stroom aan migranten met zich mee. De restaurants zaten begin jaren ’60 om personeel verlegen en via vrienden, kennissen, dorpsgenoten en verwanten die kennis hadden genomen van de gunstige vooruitzichten van de Chinese horeca werd nieuw personeel aangetrokken. Dit migratieproces wordt ook wel kettingmigratie genoemd. In de jaren ’60 kwamen de migranten voornamelijk uit Hong Kong en het nabijgelegen New Territories en een kleinere groep vluchtelingen uit de in 1949 uitgeroepen Volksrepubliek China (Versteeg, 1987). De migratie van vasteland Chinezen was in deze periode beperkt aangezien het ten tijde dat Mao Zedong in China aan de macht was, het ten strengste verboden was om het land te verlaten. Omstreeks 1978 werden de landgrenzen van China opengesteld en kwam de migratie vanuit de VRC weer op gang. Vanaf 1970 kwamen vrouwen, kinderen en grootouders in het kader van gezinshereniging naar Nederland en werd de demografische samenstelling van de Chinese bevolkingsgroep evenwichtiger (Rijkschroeff, 1998).

Naast de Hong Kong en Zejiang Chinezen kwamen er Chinezen naar Nederland die afkomstig waren uit de landen Maleisië, Taiwan en Singapore. Hun aantal is in vergelijking tot de eerder genoemde groepen relatief klein. Hetzelfde geldt voor andere groepen die vanwege politieke redenen hun land ontvluchten: Chinezen uit Suriname en Vie tnam (de Hoa’s). De Surinaamse Chinezen kwamen na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 naar Nederland en het merendeel van hen woont in de grote steden in de Randstad. De meeste Chinezen uit deze groep behoren tot de Hakka-Chinezen, een etnische groepering met een geheel eigen dialect. Een andere significante immigrantengroep in Nederland bestaat uit de Peranakan Chinezen (letterlijk: kinderen van het land) (Li, 1999). Hun voorvaderen waren vanuit China naar Indië getrokken en sommige van hen vermengden zich met de inheemse bevolking. Aan het begin van de vorige eeuw kwamen de eerste Peranakans naar Nederland om hier te studeren. Na de onafhankelijkheid

2 Voor een uitgebreide behandeling van de Chinese horecasector in Nederland wordt

(11)

van Indonesië in 1945 verlieten de Peranakans vanwege politieke redenen hun land en velen kozen Nederland, het oude koloniale moederland, als hun nieuwe thuisland. De groep Peranakans is in verhouding tot de voorgaande groepen relatief hooggeschoold en onder de groep bestaat een voorkeur voor de medische beroepen. Velen zijn woonachtig in de Randstad (Versteeg, 1987).

1.4 Demografische gegevens

Wie worden er tot de groep van Chinezen gerekend? Welke classificatiecriteria worden hiervoor gehanteerd? Wanneer is men een “echte” Chinees? De Chinese bevolkingsgroep bestaat uit vele etnische subgroepen wat niet verwonderlijk is gezien de geografische grootte en diversiteit van het land. Deze subgroepen ontlenen elk hun bestaansrecht in het grote land China door de karakteristieke eigen taal, cultuur, geschiedenis en/of gewoonten die zij aanhangen. Een eenduidige definitie voor wie Chinees is en wie niet, is moeilijk op te stellen. De inclusiecriteria voor classificatie tot deze groep kunnen variëren van nationaliteit, de moedertaal, het geboorteland, het land van herkomst van de persoon in kwestie of diens ouders.

Wanneer er op basis van het criterium dat één van de ouders in China is geboren een berekening wordt gemaakt, komt het CBS in 1997 tot een schatting van circa 44.000 duizend Chinezen in Nederland. Daarnaast zijn 25.000 personen afkomstig uit de landen Suriname, Indonesië, Maleisië en Singapore. Het CBS komt welgeteld op een totaal van 69.000 Chinezen. De sekseverhouding in de Chinese bevolkingsgroep is vanaf het begin van de immigratiegeschiedenis tot aan de jaren ’70 scheef verdeeld. Naar verloop van tijd komen er steeds meer vrouwen in het kader van de gezinshereniging. De leeftijdsopbouw van de groep Chinezen in Nederland wordt gekenmerkt door een ondervertegenwoordiging van vijftigplussers: 15% valt in deze categorie terwijl 30% van de totale Nederlandse bevolking boven de vijftig is. Eenderde deel van de Chinese bevolkingsgroep is 20 jaar of jonger. De huidige leeftijdsopbouw van de Chinese groep toont gelijkenis met die van de meeste immigrantengroepen in Nederland (CBS, 1998).

In een door het CBS uitgevoerde studie (1990, in Sciortino et al., 1993) is 88% van de Chinese ouderen jonger dan 55 jaar, 10% tussen de 54-75 jaar en slechts 2% ouder dan 75 jaar. 83 Procent van de hoogbejaarden (75+) kwam bovendien uit de Volksrepubliek en slechts weinige ouderen kwamen uit Hong Kong. Het aantal Chinese ouderen boven de 55 jaar is relatief laag vergeleken met de autochtone bevolking in Amsterdam waar ruim 20% ouder dan 55 jaar is. Studies naar het aantal Chinezen in Nederland zijn echter niet definitief of dekkend doordat de groep van illegalen buiten beschouwing is gelaten en er verschillende inclusiecriteria gehanteerd zijn (Sciortino et al., 1993).

Een schatting wijst uit dat in 2010 in Nederland 2,5 miljoen mensen boven de 65 jaar zal zijn en dat dit aantal tussen 2010 en 2030 zelfs nog zal toenemen. Het aantal hoogbejaarde mannen (85+) zal eveneens verdubbelen van 53.000 in 1995 tot 108.000 in 2020 en het aantal hoogbejaarde vrouwen zal toenemen tot 218.000 (CBS, 2000, in Vollenga et al., 2001). Net als in de Nederlandse autochtone bevolking is er sprake van vergrijzing onder de groep van Chinezen. Uitgaande van het immigratiepatroon van de Chinezen in Nederland in het verleden zal de vergrijzing vooral zichtbaar zijn in de generatie Kantonnese Chinezen en met name uit de stad Hong Kong, die vanaf de jaren ’60 op jongere leeftijd naar Nederland zijn gekomen.

1.5 Samenvatting

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat de Chinese immigranten in Nederland een kleurrijke geschiedenis hebben gekend en dat de groep van Chinese immigranten verre van homogeen is. De gedachte dat de Chinezen een homogene groep is, doet afbreuk aan de diversiteit die eigen is aan deze bevolkingsgroep en de etnische subgroepen uit China kunnen niet zonder meer over één kam worden geschoren. Het volgende hoofdstuk zal nader ingaan op het hoofdthema van het werkstuk: de risicofactoren van depressie.

(12)

2 Theoretisch kader: demografie, gezondheid, sociale steun en depressie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de wetenschappelijke bevindingen over depressie en de factoren die ermee samenhangen. In paragraaf 2.2 volgt een beschrijving van de prevalentie van depressie en in paragraaf 2.3 een samenvatting van overzichtsstudies naar factoren van depressie . De volgende risicofactoren van depressie worden behandeld: socio-demografische kenmerken (2.4), lichamelijke gezondheid (2.5) en sociale steun (2.6). In paragraaf 2.7 wordt nagegaan in hoeverre de Chinese cultuur een rol speelt bij een affectieve stoornis als depressie. In paragraaf 2.8 wordt een theoretisch model van depressie gepresenteerd en in paragraaf 2.9 de probleemstelling en hypothesen van dit werkstukonderzoek. In paragraaf 2.10 volgt een samenvatting.

2.2 Prevalentie van depressie

Depressie op oudere leeftijd is een veel voorkomend verschijnsel. Klinische depressie komt bij circa 1-2% van de ouderen voor en depressieve symptomen bij 8-16% (Beekman, 1996; Cole et al., 2003). Chong et al. (2001) kwamen uit op 5.9% voor “major depression”, een zware vorm van depressie . En studies die onder zelfstandig wonende Chinese ouderen worden gehouden, komen uit op percentages tussen de 18-35% voor depressie relevante symptomen (Mui, 1996; Lu et al., 1998; Lai, 2000; Da Canhota et al., 2001). Studies met zelfstandig wonende ouderen als onderzoeksgroep gebruiken in de meeste gevallen checklisten om depressie te meten. Voorbeelden van zulke meetinstrumenten zijn de Geriatric Depression Scale (GDS) of Center for Epidemiological Scale of Depression (CES-D).

2.3 Overzichtsstudies van depressie

Welke factoren hangen samen met depressie? In een meta-analyse van Cole et al. (2003) van prospectieve studies komen verlies van de partner, de vrouwelijke sekse, slaapproblemen, een slecht lichamelijk functioneren en een voorgeschiedenis van depressie naar voren als risicofactoren voor depressie . Een hoge leeftijd, een laag onderwijsniveau, ongetrouwd zijn en onvoldoende sociale steun zijn in deze studie geen risicofactoren. Beekman (1996) daarentegen, concludeert in de review studie dat de vrouwelijke sekse, lage socio-economische status, slechte lichamelijke gezondheid en onvoldoende sociale steun consistente risicofactoren van depressie zijn. Voorzichtigheid is echter geboden bij de interpretatie van review studies aangezien de onderzochte studies vaak een subset van factoren bestuderen en er sprake is van heterogeniteit in analysemethodes, sampling en instrumentatie (Beekman, 1996; Cole et al., 2003).

2.4 Socio -demografische kenmerken en depressie

In studies met Chinese ouderen als onderzoeksgroep wijst een hoge leeftijd niet altijd op een verband met depressie. Een hoge leeftijd en de vrouwelijke sekse zijn in een studie van Zhang et al. (1997) onder Chinese ouderen in Peking geen factoren van depressie, terwijl dit in andere studies met Chinese ouderenpopulaties wel het geval is (Da Canhota et al., 2001; Chong et al., 2001). Op hoge leeftijd zijn er omstandigheden die het vinden van een leeftijdseffect de hand in kunnen werken (Beekman, 1996). Op hoge leeftijd zijn er verhoudingsgewijs meer vrouwen dan mannen en kunnen ouderen meer sociale en persoonlijke verliezen ondervinden. Het feit dat meer vrouwen dan mannen depressief zijn, zou liggen aan omstandigheden als het alleen wonen, angst en sociale omstandigheden en het makkelijker rapporteren van depressie ve symptomen (Ojen, 1995). Het wonen in de stad hangt samen met depressie (Chong et al., 2001), maar wonen in de stad is niet in elke studie een risicofactor (Beekman, 1996). Een lage socio-economische status (Zhang et al., 1997; Da Canhota et al., 2001), financiële problemen, (Zhang et al., 1997; Yu et al., 1997) en een laag onderwijsniveau (Chong et al, 2001) correleren met depressie. Werkende vrouwen in tegenstelling tot niet werkende vrouwen zijn minder vaak depressief (Wu et al., 2000).

(13)

2.5 Lichamelijke gezondheid en depressie

Een slechte lichamelijke gezondheid wordt vaak met depressie geassocieerd (Phifer, et al. 1986; Mui, 1996, 1998; Chong et al., 2001; Zhang et al., 1997). Het aantal lichamelijke ziektes, een lage zelfbeoordeling van de lichamelijke gezondheid en problemen met het dagelijks functioneren hangen samen met depressie (Zhang et al, 1997). In het bijzonder een subjectief aspect als zelfbeoordeling van de gezondheid blijkt sterker met depressie samen te hangen dan objectieve aspecten als het aantal ziektes (Mui, 1996; Beekman, 1996). Regelmatige beweging heeft een associatie met minder depressie (Zhang et al., 1997). In de behandeling van depressie zijn ouderen die regelmatig bewogen zelfs maanden na het begin van bewegingstherapie minder depressief (Babyak et al., 2000; Singh et al., 2001). Een leefstijl dat gekenmerkt wordt door niet roken en matige alcohol is gerelateerd aan minder depressie (Zhang et al., 1997).

2.6 Sociale steun en depressie

Het hebben van weinig sociale contacten of weinig sociale steun (Da Canhota et al., 2001; Zhang et al., 1997), ontevredenheid met ontvangen sociale steun (Chi et al., 2001) en alleen leven hangen samen met depressie (Mui, 1998). In een Nederlandse studie over het sociale netwerk blijkt, dat hoe groter het aandeel van de familie in het netwerk, hoe kleiner het netwerk in feite is. Ook hoe groter de spreiding van de contacten is, hoe groter de verscheidenheid van het hulpaanbod zal zijn (Dykstra, 1990, in Vollenga et al., 2001). Het sociale netwerk van vrouwen is gevarieerder dan dat van mannen, het contact is frequenter en vrouwen ontvangen meer hulp vanuit dit netwerk. Een andere sociale ontwikkeling bij het ouder worden is dat hoe kleiner het netwerk wordt, des te belangrijker de relatie met de buren en de kinderen zullen worden (Knipscheer et al. 1995, in Vollenga et al., 2001). In prospectieve studies toont sociale steun een modererend of buffer effect in tijden van lichamelijke stress (Phifer et al., 1986; Schoevers et al., 2000; Hays et al., 2001). In studies met de autochtone Nederlandse bevolking is er een samenhang tussen depressie en het verlies van een partner (Tamminga, 1997; Kraaij, 2000). Sociale steun kan bij de dood van een partner troost bieden (Phifer et al., 1986) en religie kan als een buffer fungeren in tijden van stress en depressie (Beekman, 1996; Braam, 1999).

2.7 Cultuurspecifieke factoren bij depressie : perceptie van sociale steun en depressie

Sociale steun heeft voor de oudere generatie Chinezen een speciale betekenis. De Chinese familie is patrilineair georganiseerd en gericht op respect voor de voorouders en de statusverhoging van de familie (Vogel et al., 1999). In de Chinese cultuur wordt er veel waarde gehecht aan de gemeenschap en minder aan het individu. In de Confuciaanse traditie is filiale piëteit van de kinderen naar de ouders toe een ideaal. Van de kinderen wordt verwacht dat zij hun ouders opvangen en opnemen in het eigen gezin zodra hun lichamelijke gezondheid verslechtert. Het ideale woonmodel is één van meerdere generaties onder één dak (Kramer et al., 2002). Traditioneel is het aan de oudste (getrouwde) zoon om de ouders op te vangen maar in de praktijk is de (schoon)dochter de daadwerkelijke verzorger (Ng et al., 2002). Maar door de individualisering en het adopteren van een westerse leef en werkstijl door de tweede generatie immigrantenkinderen, ontstaat er minder animo voor het inwonen bij de (schoon)familie . De huidige generatie van Chinese ouderen is opgegroeid in een samenleving waarin filiale piëteit de norm is. Onder de meeste Chinese ouderen bestaat de hoop en verwachting dat de volgende generatie voor hen zal zorgen zoals zij voor hun ouders en familie hebben gezorgd. Een incongruentie tussen het ideaal van de ouderen en dat van de jongeren, wat tot uiting komt in het niet vervullen van de filiale plichten, kan aanleiding zijn tot conflicten binnen het gezin en voor disharmonie zorgen.

De studie van Zhang et al. (1997) laat zien dat familieconflicten een belangrijke risicofactor is voor depressie onder Chinese ouderen. Steun van de familie vormt voor de Chinese ouderen nog meer dan steun van vrienden een belangrijke bescherming tegen depressie (Chi et al., 2001). De in Nederland geboren tweede generatie Chinezen heeft een hoger opleidingsniveau en integreert in de Nederlandse samenleving (Vogel et al., 1999; Sciortino et al., 1993). Dit staat

(14)

in contrast met de oudere Chinese immigranten. De eerste generatie Chinezen onderhouden hun sociale contacten voornamelijk binnen de familie en de groep van dorpsgenoten en weinig tot niet met andere Chinezen en autochtonen in Nederland (Vogel et al., 1999; Hekelaar, 1993; Sciortino et al., 1993). Daarbij zijn er signalen dat de Chinese ouderen in een sociaal isolement verkeren door de gebrekkige taalbeheersing (Sciortino et al., 1993). Het overgrote deel van de Chinese ouderen zijn de taal van het gastland niet machtig en kampen met financiële problemen en problemen als gevolg van de immigratie en acculturatie. Het immigratie proces ontwricht de familie eenheid zelfs na gezinshereniging (Mui, 1998).

De Chinese cultuur kan daarnaast invloed uitoefenen op de manifestatie van depressieve symptomen. Aziaten, de groep waartoe de Chinezen behoren, hebben een andere zienswijze op ziektes dan westerlingen. Er zijn aanwijzingen, dat Aziaten hun depressieve symptomen in somatische termen uiten (Chan, 1996; Parker et al., 2001; Yeung et al., 2002; Chen et al., 2002). In een analyse van de CES-D vragenlijst maken Chinese volwassen geen onderscheid tussen affectieve en somatische symptomen (Cheung et al., 1998). De zogeheten “somatisatie ” van depressieve verschijnselen zou een reden kunnen zijn waarom gevonden prevalentie s van klinische depressie in China zo laag is (Parker et al., 2001). Een lage prevalentie van depressie is terug te vinden in de CAPES studie onder Chinees-Amerikaanse volwassenen tussen 18-65 jaar in Los Angelos (Takeuchi et al., 1998). Recentelijk wordt de somatisatie theorie van depressie onder Chinezen in twijfel genomen (Parker et al., 2001; Cheng, 2001). Cheng (2001) concludeert in zijn artikel dat het voorkomen van depressie in Aziatische landen als China niet verschilt van westerse landen. De eerder gevonden lagere prevalenties hebben te maken met de selectiemethode van onderzoekssubjecten dan dat er cultuurspecifieke mentale stoornissen zijn. Hoewel de Chinezen in het onderzoek van Parker et al. (2001) de tendens hebben om somatische temen voor depressie te noemen, spreekt Parker eerder van het fenomeen van “corporisatie”. Dit houdt in dat depressieve personen, ongeacht hun culturele achtergrond, de neiging hebben om depressieve symptomen in somatische termen te uiten dan dat de depressieve personen hun symptomen ontkennen of dat er sprake is van socio-culturele factoren van depressie.

2.8 Theoretisch model van depressie

Uit het voorgaande valt op te maken dat depressie geen ééndimensionale stemmingsstoornis is, maar dat deze gepaard gaat met een combinatie van factoren. Een bekend theoretisch model over het ontstaan van depressie (epidemiologie) is het kwetsbaarheid-stress model of “vulnerability-stress model” van Brown & Harris (1978). Drie typen factoren worden onderscheiden die een voorspellende waarde voor depressie kunnen hebben. Uitlokkende factoren of “provoking agents” zijn de stressoren die direct aan een depressie voorafgaan. Voorbeeld hiervan is het verlies van de lichamelijke gezondheid of een belangrijke persoon. Kwetsbaarheidsfactoren verwijzen naar slechte persoonlijke resources. Een voorbeeld hiervan is het aannemen van een negatieve cognitieve stijl. Symptoom-formatie factoren bepalen de ernst en type symptomatologie van de depressie. Stress be ïnvloedt alleen het psychisch functioneren als een persoon er kwetsbaar voor is. Risicofactoren kunnen onafhankelijk maar ook in samenwerking leiden tot depressie. Het “stress-buffer model” van Cohen & Wills (1985) waarbij het negatieve effect van stress bij de meest kwetsbare personen door een inmengende factor kan worden verminderd, is een variant op het kwetsbaarheid-stress model (Braam, 1999; Beekman, 1996). Het onderscheid tussen kwetsbaarheid en uitlokkende of stressfactoren is echter arbitrair (Beekman, 1996). Een slechte gezondheid is bijvoorbeeld te interpreteren als kwetsbaarheid van het individu of als een stressvolle uitlokkende gebeurtenis.

2.9 Probleemstelling

Het werkstukonderzoek is verkennend van aard en zal de factoren die met depressie samenhangen in cross-sectioneel en retrospectief verband bestuderen. Zie Schema 1 op pagina 18 voor het onderzoeksdesign. De algemene probleemstelling van het onderzoek is het bestuderen van de samenhang tussen de socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid , sociale steun,

(15)

depressie en subjectief welbevinden onder Chinese ouderen die tussen de 65-85 jaar zijn en zelfstandig wonen in Amsterdam, Rotterdam en omgeving. De eerste hypothese luidt, dat van de socio-demografische kenmerken een lagere leeftijd, de vrouwelijke sekse, lager onderwijsniveau en lager inkomen met depressie zullen samenhangen. De tweede hypothese luidt, dat van de lichamelijke gezondheidsvariabelen veel lichamelijke ziektes, een slecht lichamelijk functioneren, een negatief ervaren gezondheid, veel lichamelijke pijn, weinig lichaamsbeweging, veel roken en alcoholgebruik met depressie zullen samenhangen. De derde hypothese luidt, dat van de sociale steun variabelen weinig sociale interactie, een negatief ervaren subjectieve sociale steun en weinig instrumentele steun met depressie zullen samenhangen. De vierde hypothese luidt, dat de samenhang tussen depressie en subjectief welbevinden negatief zal zijn. De vijfde hypothese luidt, dat sociale steun een buffereffect op depressie zal hebben bij ouderen met een slechte lichamelijke gezondheid. Tot slot, de zesde hypothese is dat van alle factoren sociale steun de sterkste relatie met depressie zal hebben, gevolgd door lichamelijke gezondheid en de socio-demografische kenmerken.

2.10 Samenvatting

Een scala van psychologische, sociale , culturele en lichamelijke factoren kunnen, afzonderlijk dan wel in samenspel, een rol spele n bij depressie. Hoewel in de bespreking van depressiebevorderende factoren de biologische kant buiten beschouwing is gelaten, kan de invloed van deze factor niet ontkend worden. Ouderen met een persoonlijke of familiegeschiedenis in depressie zullen een bepaalde kwetsbaarheid hiervoor vertonen. De karaktertrekken of de persoonlijkheidskenmerken van een persoon dragen tevens bij aan de manier waarop men op stressoren reageert. Omgevingsstress kan een differentiële relatie met verschillende vormen van depressie hebben. Bij de klinische en meest ernstige vorm van depressie , i.e. major depression, kan er sprake zijn van een chronische emotionele instabiliteit die zijn oorsprong heeft in de biologie, terwijl een minder klinische vorm van depressie , i.e. “minor depression”, met sociale stress en omstandigheden op hoge leeftijd kan samenhangen (Beekman, 1996). In dit werkstukonderzoek staan echter niet de genetische of persoonlijkheidsfactoren, maar de omgevingsfactoren en de wisselwerking tussen socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid en sociale steun centraal. Het volgende hoofdstuk zal de methodologische kant van het werkstukonderzoek nader toelichten.

(16)

3 Methode

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de methodologisch-technische kant van het werkstuk besproken. Het hoofdstuk is opgedeeld in de volgende secties: onderzoeksgroep (3.2), meetinstrumenten (3.3), onderzoeksprocedure (3.4) en statistische analyses (3.5). Een post hoc item-analyse volgt in paragraaf 3.6.

3.2 Onderzoeksgroep

Van oktober tot en met december 2003 werden 52 ouderen die het Kantonnese dialect spreken en woonachtig zijn in Amersfoort, Amsterdam, Rotterdam en omgeving geïnterviewd. Zie Tabel 1 voor de steden, Chinese verenigingen en woongroepen waar de ouderen geïnterviewd werden. Deelnemers werden ingedeeld naar twee leeftijdsgroepen (65-74, 75-84 jaar), desondanks vielen 6 ouderen in de leeftijdscategorie van 55-64 jaar en 5 ouderen in de categorie van 85-94 jaar. Vijf ouderen haakten tijdens het interview af waardoor hun gegevens nie t voor data-analyse bruikbaar waren. Omdat van tevoren verwacht werd dat vele oudere Chinese immigranten analfabeet zijn in zowel de Chinese als Nederlandse taal, werd gespeculeerd dat de Chinese ouderen slecht kon worden benaderd via de traditionele schriftelijke wervingmethodes. Voor het benaderen en werven van Chinese ouderen werd de medewerking van Chinese ouderenverenigingen gevraagd. Via sleutelpersonen van Chinese ouderenverenigingen en andere organisaties werd gepolst of zij ouderen kenden die aan het onderzoek zouden kunnen meedoen. Slechts een enkeling werd op basis van diens Chinese identiteit en adresregistratie benaderd voor deelname aan het onderzoek. Hoewel de hierboven beschreven wervingsmethodes mogelijke implicaties kunnen hebben voor de representativiteit van de resultaten, was echter uit een eerder onderzoek onder Chinese ouderen gebleken dat ouderen via de methode van sleutelpersonen het beste benaderd kunnen worden. Uit dit onderzoek bleek verder dat een dergelijke methode een niet wezenlijk andere samenstelling van de doelgroep opleverde zoals wanneer alleen via de gemeentelijke bevolkingsregisters naar de Chinese ouderen werd gezocht (Sciortino et al., 1993).

Tabel 1. Aantal geïnterviewde ouderen per locatie

Plaats interview Beschrijving van locatie Aantal ouderen N %

Amsterdam 31 59.6

Chun Pah Ouderenvereniging 9 17.3

Flesseman Verzorgingscentrum voor ouderen 2 3.9

Fa Yin/Lien Jie Woei Ouderenvereniging 4 7.7

Thuis bij ouderen Zelfstandig wonend 4 7.7

Tung Lok Ouderenvereniging 7 13.5

Wa Lai Chinees centrum 5 9.6

Rotterdam 17 32.7

Chun Pah Ouderenvereniging 2 3.9

De Schans Woon en zorgcentrum 5 9.6

Ka Fook Mansion Woongroep voor ouderen 10 19.2

Amersfoort 4 7.7

Chun Pah Ouderenvereniging 4 7.7

Totaal 52 100.0

(17)

3.3 Meetinstrumenten

3.3.1 Socio -demografische kenmerken

De kenmerken waren sekse, leeftijd, geloof , het aantal jaren dat men in Nederland woont, burgerlijke staat, aantal kinderen, leefsituatie, onderwijs en inkomen. Sekse werd dichotoom gescoord (1= man, 2= vrouw). Leeftijd werd onderverdeeld naar vier groepen (1= 55-64, 2= 65-74, 3= 75-84 en 4= 85-94 jaar). Geloof bestond uit de categorieën: geen, boeddhisme, confucianisme, taoïsme en christendom. Burgerlijke staat bestond uit de categorieën: alleenstaand (nooit getrouwd, alleenstaand), getrouwd (getrouwd, samenwonend), gescheiden (uit elkaar, gescheiden) en verweduwd. Aantal kinderen bestond uit de somscore van het aantal zonen en dochters. Voor leefsituatie waren de categorieën: alleen en samenwonend (met partner, met kinderen, met kleinkinderen, met partner en kinderen, met kind en diens gezin, met andere familie, met vrienden of met anderen). Onderwijs bestond uit het aantal jaren onderwijs en onderwijsniveau welke onderverdeeld werd in: laag onderwijs (geen onderwijs gevolgd, basisonderwijs) en hoog onderwijs (middelbaar onderwijs, hoger onderwijsonderwijs). De onderwijsniveaus waren afgestemd op het Chinese onderwijsstelsel. Het basisonderwijs duurde in overeenstemming met het Nederlandse onderwijs 6 jaren, het middelbare onderwijs 6 jaren waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een onder en bovenbouw. Zowel de onder als bovenbouw duurde 3 jaren. Het maandelijkse inkomen werd onderverdeeld naar drie klassen: minder dan € 500, € 500-999 en € 1000 en meer.

3.3.2 Leefstijl: roken, drinken, bewegen

Leefstijl bestond uit de drie items roken, drinken en bewegen. Ouderen werden gevraagd of ze rookten en indien bevestigend gevraagd naar de frequentie ervan. De frequentie van roken werd op een zevenpunt-schaal gescoord (1= minder dan 1x per maand, 2= 1x per maand, 3= 2-3x per maand, 4= 1x per week, 5= 2-6 keer per week, 6= elke dag, 7= meer dan 1x per dag). Indien men rookte, werd gevraagd hoeveel sigaretten men per keer rookte (1= minder dan 5 sigaretten per keer, 2= 5-10 sigaretten per keer, 3= 11-20 sigaretten per keer, 4= meer dan 1 pakje sigaretten per keer). Het leefstijl item roken werd dichotoom gescoord (0= nee, 1= ja). Ouderen werden gevraagd of ze alcohol dronken en indien bevestigend gevraagd naar de frequentie ervan. De frequentie van drinken werd als bij het item roken op een zevenpunt-schaal gescoord. Indien men alcohol dronk, werd gevraagd wat voor soort alcohol men dronk (sterk of zwak alcoholische dranken) en het aantal glazen per keer (1= minder dan 2 glazen, 2= 2-4 glazen, 3= meer dan 5 glazen). Het leefstijl item alcohol drinken werd dichotoom gescoord (0= nee, 1= ja). Ouderen werden gevraagd of ze lichamelijke oefeningen deden en indien bevestigend gevraagd naar de frequentie ervan. De frequentie van bewegen werd als bij voorgaande items op een zevenpunt-schaal gescoord. Het leefstijl item bewegen werd dichotoom gescoord (0= nee, 1= ja) (Zhang et al., 1997).

3.3.3 Aantal chronische ouderdomsziektes

Aan de hand van een samengestelde checklist bestaande uit 26 chronische ziektes werden de ouderen geïnterviewd. Als uitgangspunt voor de checklist werd de Health Survey Interviews vragenlijst van het CBS gebruikt waarin de ouderen naar het voorkomen van een aantal ziektes in het afgelopen jaar werden gevraagd (CBS, 1989, in Jelicic et al., 1999). De checklist bestond uit de volgende ziektes: 0. geen, 1. astma/chronische bronchitis/chronische longziekte, 2. hartziekte, 3, hoge bloeddruk, 4. beroerte, 5. beenzweer, 6. maagzweer, 7. leverziekte of galstenen, 8. nierziekte, 9. diabetes, 10. schildklierziekte, 11. minstens 3 maanden chronische rugpijn/hernia, 12. reuma, artritis of gewrichtsziekte, 13. chronische hoofdpijn of migraine, 14. dermatologische ziektes als psoriasis en eczeem, 15. kanker, 16. chronische vermoeidheid , 17. Parkinson, 18. epilepsie. Een aantal ziektes en condities werden aan deze lijst toegevoegd: 19. bloedarmoede, 20. botziektes (breuken, osteoporosis), 21. blaasgerelateerde ziektes, 22. vaatvernauwing in benen en voeten, 23. hoge cholesterol, 24. oogklachten, 25 gehoorproblemen, 26. andere ziektes die niet in

(18)

de lijst staan. Additioneel werd gevraagd naar of de ziekte door een arts werd vastgesteld en/of de ouderen medicijnen voor de ziektes gebruikten. Het totale aantal ziektes was de somscore van de aanwezige ziektes in het afgelopen jaar en werd ingedeeld naar de categorieën “weinig”, i.e. 0-2 ziektes, en “veel” , i.e. 3 of meer ziektes. Een hoge bloeddruk, hartkwalen, diabetes, reuma/artritis, huidproblemen, longziektes, chronische hoofdpijn en chronische rugpijn waren de acht meest voorkomende ziektes onder Nederlandse ouderen (Jelicic et al., 1999). Zelfrapportage van ziektes kan onderhevig zijn aan onder of overrapportage, toch bleek uit een studie van Kriegsman et al. (1996, in Jelicic et al., 1999) dat de methode van zelfrapportage, met uitzondering van de ziektes arthero sclerosis en artritis, redelijk goed overeenkwam met huisartsgegevens.

3.3.4 Ervaren gezondheid (SF-20)

De 20-item Medical Outcome Study Short Form General Health Survey, een van oorsprong Engelstalige vragenlijst of kortweg SF-20 of MOS-20, werd in het kader van de Groningen Longitudinal Aging Study vertaald naar het Nederlands (Ormel et al., 1992, in Kempen et al., 1995). De SF-20 bestond uit zes subschalen: 1. lichamelijk functioneren, 2. rolvervulling, 3. sociaal functioneren, 4. psychische gezondheid, 5. ervaren lichamelijke gezondheid en 6. lichamelijke pijn. Dit werkstuk gebruikte drie subschalen van de SF-20, i.e. lichamelijk functioneren, ervaren gezondheid en lichamelijke pijn. De subschaal ervaren gezondheid van de SF-20 bestond uit vijf items: 1. algemene gezondheid, 2. beetje ziek zijn, 3. gezond als ieder ander, 4. zich uitstekend voelen en 5. zich slecht voelen. Het eerste item werd gescoord op een vijfpunt-schaal (1= uitstekend, 2= erg goed, 3= goed, 4= redelijk en 5= slecht). Bij de overige vier items werd gevraagd in hoeverre men het met de stellingen eens was. Deze items werden gescoord op een vijfpunt-schaal (1= absoluut waar, 2= grotendeels waar, 3= ben er nie t zeker van, 4= grotendeels niet waar, 5= beslist niet waar). De positieve items algemene gezondheid, gezond als ieder ander en uitstekende gezondheid werden omgescoord. Bij missende itemwaarden zal het gemiddelde van de overige items voor desbetreffende personen in de schaal worden ingevuld. Hiervoor moesten minimaal drie items in de schaal beantwoord zijn. De ruwe scores werden met de volgende formule naar een honderdpunt-schaal getransformeerd: ((ruwe schaalscore - minimum ruwe scores) / scorebereik x 100). De ruwe schaalscore was de score die berekend werd door hercodering en sommering van de itemscores. De minimum en maximum ruwe schaalscore waren respectievelijk de laagst en hoogst mogelijke score op de schaal. Voor ervaren gezondheid was de minimum ruwe schaalscore 5, de maximum ruwe schaalscore 25 en het scorebereik was het verschil tussen de laagst en hoogst mogelijke schaalscore, i.e. 20. Een ruwe score van bijvoorbeeld 14 zal tot een afgeronde schaalscore van ((14-5)/20 x 100)= 45 leiden. Een hogere score was een indicatie van een positie ver ervaren gezondheid. Zie Tabel 2 voor de interne consistenties en split-half betrouwbaarheden voor alle SF-20 subschalen. De subschaal had in de GLAS studie een alpha van .89 (Ormel et al., 1992, in Kempen et al. 1995), een gemiddelde inter-item correlatie van .63 en een 8 weken test-hertest correlatie van .85 (Kempen, 1992a, in Kempen et al., 1995). De subschaal ervaren gezondheid had in dit werkstuk een interne consistentie van .74 en een split-half betrouwbaarheid van .68.

3.3.5 Lichamelijk functioneren (SF-20)

De subschaal lichamelijk functioneren bestond uit zes items : 1. beperkingen op het gebied van zeer inspannende activiteiten (bijvoorbeeld het tillen van zware voorwerpen, sporten), 2. minder inspannende activiteiten (bijvoorbeeld het verplaatsen van een tafel en boodschappen dragen), 3. heuvel/trappen lopen, 4. buigen, tillen of bukken, 5. een blokje om lopen en 6. beperkingen in eten, drinken, douchen of toiletgang. De items werden gescoord op een drie punt-schaal, waarbij een score van 1 refereerde naar een beperking die langer dan 3 maanden duurde , een score van 2 naar een beperking die korter dan 3 maanden duurde en een score van 3 verwees naar geen beperkingen op de ondervraagde gebieden. Na samenvoeging van de scores 1 en 2 werd een dichotome schaal gecreëerd, waarbij een score van 1 naar een beperking verwees en een score van 0 naar de afwezigheid ervan. Bij missende itemwaarden zal het gemiddelde van de overige

(19)

items voor desbetreffende personen in de schaal worden ingevuld. Hiervoor moesten minimaal drie items in de schaal beantwoord zijn. De ruwe schaalscores werden net als bij ervaren gezondheid met de formule getransformeerd naar een honderdpunt-schaal. Voor lichamelijk functioneren was de minimale ruwe schaalscore 6, de maximale ruwe score 12, het scorebereik 6. Een ruwe score van bijvoorbeeld 9 op lichamelijk functioneren zal tot een afgeronde schaalscore van ((9-6)/6 x 100)= 50 leiden. Een hogere score was een indicatie van beter lichamelijk functioneren. Zie Tabel 2 voor de interne consistenties en split-half betrouwbaarheden voor de subschalen van de SF-20. De subschaal had in de GLAS studie een betrouwbaarheid van .79 (Ormel et al., 1992, in Kempen et al. 1995), een inter-item correlatie van .39 en een 8 weken test-hertest correlatie van .78 (Kempen, 1992a, in Kempen et al., 1995). Lichamelijk functioneren had in dit werkstuk een interne consistentie van .62 en een split-half betrouwbaarheid van .52.

3.3.6 Lichamelijke pijn (SF-20)

De SF-20 bevatte een 1-item subschaal voor ervaren lichamelijke pijn in de vier weken voorafgaand aan het interview. Deze vraag werd gescoord op een vijfpunt-schaal (1= geen pijn, 2= zeer lichte pijn, 3= lichte pijn, 4= matige pijn, 5= hevige pijn). De schaalscore van ervaren gezondheid werd berekend zoals bij voorgaande SF-20 subschalen. De minimum ruwe schaalscore van lichamelijke pijn was 1, maximum ruwe schaalscore 5 en het scorebereik 4. Een ruwe score van bijvoorbeeld 3, zal tot een afgeronde schaalscore van ((3-1)/4 x 100)= 50 leiden. Dit item had een 8 weken test-hertest correlatie van .58 (Kempen, 1992a, in Kempen et al., 1995). Het was ongebruikelijk om een totaalscore van de SF-20 te berekenen (Kempen et al., 1995). Zie Tabel 2 voor de interne consistenties en split-half betrouwbaarheden voor alle subschalen van de SF-20. De SF-12, een combinatie van de schalen ervaren gezondheid, lichamelijk functioneren en lichamelijke pijn, had een interne consistentie van .75 en een split-half betrouwbaarheid van .46.

Tabel 2. Interne consistenties en split-half betrouwbaarheden van gebruikte schalen

Schalen Werkstuk Studies

N Alpha Split-half N Alpha

Lichamelijke gezondheid SF-5 Ervaren gezondheid 52 .74 .68 5279 .89a SF-6 Lichamelijk functioneren 52 .62 .52 5279 .79a SF-1 Lichamelijke pijn 52 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. SF-12 Lichamelijke gezondheid 52 .75 .46 - - Sociale steun

DSSI-4 Sociale interactie 52 .58 .40 - -

DSSS-7 Subjectieve sociale steun 52 .83 .69 409/113 .71b/.79c

DISS-12 Instrumentele sociale steun 52 .78 .53 - -

DSSI-23 Sociale steun 52 .83 .35 - -

Depressie

GDS-15 Depressie 52 .80 .73 96 .88d

Subjectief welbevinden

SSWO-8 Subjectief welbevinden 49 .58 .48 119 .79e

n.v.t.=niet van toepassing; a=Ormel et al. (1992), in Kempen et al. (1995); b=Koenig et al. (1993); c=Hays et al. (2001); d=Lai (2000); e=Tempelman (1987)

(20)

3.3.7 Sociale steun (DSSI-23)

De 23-item Duke Social Support Index is een verkorte versie van de door Landerman et al. (1989) opgestelde DSSI-35 (Koenig et al., 1993). De DSSI-23 had drie subschalen: sociale interactie (4 items), subjectieve sociale steun (7 items) en instrumentele steun (12 items) (Koenig et al., 1993). De Duke Social Interaction Scale (DSIS) items waren: 1. het aantal personen waarmee men een band had en die maximaal één uur reizen van de oudere woonde, 2. het aantal keren dat de oudere sociaal contact had in de afgelopen week met mensen die niet bij hem/haar wonen, 3. het aantal keren dat de oudere telefonisch contact had met vrienden, familie en anderen in de afgelopen week en 4. het aantal keren dat men naar bijeenkomsten van clubs, de kerk, of andere organisaties in de afgelopen week ging. De items werden gescoord op een driepunt-schaal. De minimum schaalscore was 4 en de maximum schaalscore 12 punten. Een hogere score betekende een hogere mate van sociale interactie. De Duke Subjective Social Support (DSSS) items waren: 1. begrepen worden door familie en vrienden, 2. nuttig voelen voor familie en vrienden, 3. op de hoogte zijn van familie en vrienden, 4. naar je geluisterd worden door familie en vrienden, 5. een eenduidige rol hebben in de familie en vriendenkring, 6. met familie en vrienden kunnen praten over intieme problemen en 7. de tevredenheid met de familie - en vriendenrelaties. Deze items werden gescoord op een vijfpunt-schaal. De minimum schaalscore was 7 en de maximum schaalscore 35 punten. Een hogere score betekende een hogere mate van subjectieve sociale steun. De Duke Instrumentele Sociale Steun (DISS) items waren ontvangen hulp van familie en vrienden bij: 1. ziekte, 2. boodschappen doen, 3. cadeautjes krijgen, 4. financiële problemen, 5. onderhoudsklusjes in/om het huis , 6. huishoudelijke karweitjes, 7. advies over geldzaken, 8. kameraadschap, 9. luisteren naar problemen, 10. advies over levensproblemen, 11. transport/vervoer en 12. maaltijdbereiding. Deze items werden dichotoom gescoord (0= geen hulp, 1= hulp). De minimum schaalscore was 0, de maximum schaalscore 12 (Koenig et al., 1993). Een hogere score betekende een hogere mate van instrumentele steun. Zie Tabel 2 voor de interne consistenties en split-half betrouwbaarheden van de subschalen van de DSSI-23. De 7-item subschaal subjectieve sociale steun had een interne consistentie van .71 in een studie van Koenig et al. (1993) en .79 in een studie van Hays et al. (2001). In dit werkstuk hadden de subschalen sociale interactie , subjectieve sociale steun en instrumentele sociale steun een interne consistentie van respectievelijk .58, .83 en .78 en een split-half betrouwbaarheid van respectievelijk .40, .69 en .53. De totale sociale steun vragenlijst had een betrouwbaarheid van .83 en een split-half betrouwbaarheid van .35.

3.3.8 Depressie (GDS-15)

De Engelstalige 30-item Geriatric Depression Scale werd door bilinguale experts vertaald naar het Chinees en vice versa, vervolgens ingekort en gevalideerd met een Chinese versie GDS-30 (Mui, 1996b, in Lai, 2000). Beide versies kwamen overeen op tien maar verschilden op vijf items , die vervangen werden door items die cultureel gezien waardevoller voor de oudere Chinese immigranten zullen zijn. Respondenten werden met dichotome items gevraagd of ze een bepaalde stemming of gedrag ondervonden gedurende de week voorafgaand aan het interview. Een voorbeeld item was: “Bent u in het algemeen tevreden over uw leven”? Drie positieve items werden omgescoord, i.e. levenstevredenheid (item 1), opgewekt zijn (item 5) en gelukkig zijn (item 7) zodat een hogere score een indicatie van depressie was. De minimum schaalscore was 0 en de maximum schaalscore 15. Personen met een score lager dan vijf vielen in de categorie “normaal”, personen met een score tussen de vijf en negen vielen in de categorie “milde depressie” en diegenen met een score van tien of hoger in de categorie “matige tot ernstige depressie”. Een voordeel van de simpele ja -nee antwoordcategorieën was een relatief snelle afname onder ouderen en diegenen met een lager onderwijsniveau. De co-morbiditeit van lichamelijke klachten en depressie bij ouderen kan voor een inflatie van de depressie score zorgen, maar hiervan was geen sprake doordat de GDS geen somatische items bevatte. De convergente validiteit van de GDS-15 (Mui, 1996b, in Lai, 2000) met de SF-12 subschaal mentale gezondheid was .74 en de concurrente validiteit met de SF-12 subschalen fysieke

(21)

gezondheid -.41, ervaren gezondheid -.26 en ziektes .52. Zie Tabel 2 voor de interne consistentie en split-half betrouwbaarheid van de GDS-15. De interne consistentie was .88, de split-ha lf betrouwbaarheid .89 en de verkorte GDS-versie van Mui correleerde met de GDS-30 (Lai, 2000). In dit werkstuk onderzoek werd een betrouwbaarheid gevonden van .80 en een split-half betrouwbaarheid van .73.

3.3.9 Subjectief welbevinden (SSWO-8)

De gebruikte schaal was een verkorte versie van de 30-item Schaal Subjectie f Welbevinden Ouderen van Tempelman (1987) en bevatte de subschalen: 1. gezondheid, 2. zelfwaardering, 3. weerbaarheid, 4. optimisme en 5. contacten. De SSWO-8 items waren: 1. zich niet goed voelen, 2. tevreden over zichzelf, 3. zich eenzaam voelen, 4. zich neerslachtig voelen, 5. plezier hebben, 6. in de steek gelaten voelen, 7. zich gelukkig voelen en 8. zich prima voelen. Alle items werden gescoord op een driepunt-schaal: items 1, 2, 3 en 8 (1= mee eens, 2= weet niet, 3= niet mee eens), items 4, 5, en 7 (1= zeer vaak, 2= tamelijk vaak, 3= zelden of nooit) en item 6 (1= ja, 2= min of meer, 3= nee). De positieve items 2, 5, 7 en 8 werden omgescoord zodat een hogere score een indicatie van hoger welbevinden was. Bij een missende waarde werd deze ingevuld met de gemiddelde itemscore op de overige items. De itemscores werden getransformeerd (1=0, 2=1, 3=2) en genormaliseerd naar een twintigpunt-schaal met de formule SSWO-8= 10 x som (SSWO1 - SSOW8) / 8. De SSWO-8 was een goede afspiegeling van de SSWO-32 (de nieuwste versie), de gemeenschappelijke variantie was 85% de correlatie tussen beide vragenlijsten was .92 (Evers et al., 2000). De gemiddelde intercorrelaties van de subschalen varieerde van .24 tot .51, gemiddeld was deze .38. De gemiddelde correlatie van de subschalen met de SSWO-32 totaalscore was .70 en met de SSWO-8 totaalscore .65. De verkorte SSWO-8 was divergent valide met HADL functionele beperkingen (r=-.34), ervaren gezondheid (r=.51), neuroticisme (r=-.59), extraversie (r=.35). Zie Tabel 2 voor de interne consistentie en split-half betrouwbaarheid van de SSWO-8. De SSWO-8 had een betrouwbaarheid van .79. In dit werkstuk onderzoek was de interne consistentie van de SSWO-8 .58 en de split-half betrouwbaarheid .48. De scores op de SSWO-8 werden voor de mannen en vrouwen apart ingedeeld naar drie categorieën. Mannen die 1-12 punten behaalden op de SSWO vielen in de categorie laag welbevinden, 13-18 punten de categorie normaal welbevinden en 19-20 punten de categorie hoog welbevinden. Vrouwen die 1-10 punten behaalden vielen in de categorie laag welbevinden, 11-17 punten de categorie normaal welbevinden en 18-20 punten de categorie hoog welbevinden. Volgens Tempelman (1987) waren er geen systematische leeftijdsverschillen op de totaalscore van de SSWO, maar wel sekseverschillen waarbij de score van 18 punten voor de mannen als normaal werd beschouwd terwijl deze voor de vrouwen juist een hoge score op welbevinden was. Een score van 11 en 12 gold voor de mannen als laag, terwijl een vrouw die deze score behaalde in de normale categorie ingedeeld werd. Voor de mannen was de frequentieverdeling voor de categorieën laag, normaal en hoog welbevinden respectievelijk 22%, 70% en 8%. Voor de vrouwen was deze respectievelijk 21%, 70% en 9% (Evers et al., 2000).

3.4 Procedure

De vragenlijsten SF-20, DSSI-23, GDS-15 en de SSWO-8 waren oorspronkelijk invulvragenlijsten, echter door een verwachte hoge percentage analfabeten onder de Chinese ouderen werd deze afnamemethode ongeschikt geacht. Alle vragen en antwoordcategorieën zulle n aan de Chinese ouderen worden voorgelezen en dit hield in dat alle vragenlijsten naar het Kantonnees vertaald moesten worden. Door tijdgebrek werden de schriftelijke Engelstalige, Chinese en Nederlandse vragenlijsten ad hoc vertaald naar de Kantonnese spreektaal. De GDS-15 was de enige vragenlijst die in het Chinese schrift was opgesteld. Zie Bijlage 2 voor de Nederlandse versie van de vragenlijst in dit onderzoek. Het interview bevatte gestructureerde vragen in de tweede persoonsvorm enkelvoud. Alle intervie ws werden door de auteur zelf in een Chinees ouderencentrum of bij de oudere thuis afgenomen en alle antwoorden op de vragen werden schriftelijk vastgelegd. In een post hoc item-analyse werden de items van de ad hoc

(22)

vertaalde vragenlijsten geanalyseerd om te bepalen of bepaalde items een aparte betekenis hebben voor de groep van Chinese ouderen. De socio-demografische kenmerken werden het eerst afgenomen (5 min.), waarna de vragen over de lichamelijke gezondheid (10 min.), sociale steun (10 min.), depressie (5 min.) en subjectief welbevinden (5 min.). Aanvankelijk was er een korte vragenlijst over filiale piëteit , Chinese organisaties en zorgvoorzie ningen (10 min.), maar omdat al snel bleek dat de ouderen niet al te lang geïnterviewd wilde worden, werd deze vragenlijst niet meer afgenomen. De geschatte duur van de totale vragenlijst was 30-45 minuten, in de praktijk varieerde deze van 25 tot 145 minuten.

3.5 Statistische analyse

Voor de statische analyses werd gebruik gemaakt van SPSS Windows versie 11.5. Beschrijvende statistische gegevens werden berekend voor de onafhankelijke variabelen socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid, leefstijl, sociale steun en de afhankelijke variabele n depressie en welbevinden. De eerste hypothese, dat demografische kenmerken als een hogere leeftijd, een hoger onderwijsniveau en hoger inkomen negatief en de vrouwelijke sekse positief met depressie zullen correleren, werd getoetst met Pearson correlaties. De tweede hypothese, dat lichamelijke gezondheidsvariabelen als een positief ervaren gezondheid, beter lichamelijk functioneren en veel bewegen negatief met depressie zullen correleren en veel lichamelijke ziektes, veel lichamelijke pijn, veel roken en drinken positief met depressie zullen correleren, werd getoetst met Pearson correlaties. De derde hypothese, dat sociale steun variabelen als frequente sociale interactie, positieve subjectieve sociale steun en veel instrumentele sociale steun negatief met depressie zullen correleren, werd getoetst met Pearson correlaties. De vierde hypothese, dat subjectief welbevinden en depressie negatief zullen correleren, werd getoetst met Pearson correlaties. Ter exploratie van de samenhang tussen alle variabelen werden Pearson correlatie s gebruikt die tweezijdig getoetst bij een significantieniveau van p < .05. De vijfde hypothese, dat sociale steun een modererend of interactie effect op depressie en subjectief welbevinden zal hebben bij ouderen met een slechte lichamelijke gezondheid , werd getoetst met een multivariate variantie analyse (MANOVA). De factoren waren: lichame lijke gezondheid (goed, slecht) en sociale steun (veel, weinig). Mediaanscores van sociale steun en lichamelijke gezondheidsvaria belen werden hiervoor gebruikt. De afhankelijke variabelen waren de scores op depressie en subjectief welbevinden. De zesde hypothese, dat sociale steun het sterkst met depressie zal samenhangen gevolgd door lichamelijke gezondheid en demografische kenmerken, werd met een hiërarchische multipele lineaire regressie (method enter) getoetst bij een significantieniveau van p < .05. Depressie en subjectief welbevinden waren de afhankelijke variabelen en de socio-demografische kenmerken, lichamelijke gezondheid, leefstijl en sociale steun de onafhankelijke variabelen waarbij de socio-demografische kenmerken het eerst in de regressie analyse werden ingevoerd gevolgd door de lichamelijke gezondheid en leefstijl variabelen en als laatste de sociale steun variabelen.

3.6 Post hoc item-analyse

Zie Bijlage 3, Tabel 1-3 voor de resultaten uit de post hoc item-analyse. In de SF-20 subschaal ervaren gezondheid was er één zwak item dat na verwijdering voor een hogere betrouwbaarheid van de subschaal zorgde: de betrouwbaarheid steeg van .74 naar .77. Dit item was “gezond voelen als ieder ander”. De verklaarde variantie van dit item voor de subschaal was maar 6.7% en de item-totaal correlatie was laag (r=.25). Zie Bijlage 4, Figuur 19 voor het antwoordpatroon op dit item. Hie ruit bleek dat relatief veel ouderen geen mening over dit item hadden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou zijn dat dit item niet eenduidig genoeg was: mogelijk was het voor de ouderen moeilijk een inschatting te maken van de gezondheid van anderen en met hun eigen gezondheid te vergelijken. Een door de ouderen veel gegeven antwoord was dat zij het “niet nodig vonden om mijn gezondheid met die van een ander te vergelijken”. De SF-20 subschaal lichamelijk functioneren had één item dat na verwijdering voor een hogere betrouwbaarheid van de subschaal zorgde: de betrouwbaarheid steeg van .62 naar .68. Dit item was “problemen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 2.14 geeft een beschrijving van de bodemopbouw in het transect. De ondergrond bestaat overal uit veen, merendeels kleiarm onveraard veen. De bovengrond bestaat merendeels

Because research findings attest to the impact of family factors on chi ldren's behaviour and attitudes, the present study focuses on the role of parenting style, gender ,

Maak waar mogelijk gebruik van speciale winkeltijden voor ouderen Bezoek alleen winkels waar 1,5 meter afstand gehouden kan worden en waar toezicht is op het aantal

Highly frequent exposure in native Dutch and other ethnic groups in daily spatial pattern is considered as integration, so the second generation and study and knowledge

Ik ben benieuwd welke kenmerken van de woning u het meest belangrijk vindt voor de bewoners om zelfstandig te kunnen blijven wonen en in welke mate de woningen

De zelfstandigheid die de respondenten hebben wanneer men zelf de boodschappen kan doen, wordt door de meeste respondenten als belangrijk ervaren en wordt

Zeven respondenten weten niet welke factoren de toegankelijkheid van voorzieningen zouden kunnen verbeteren of ze hebben er niet echt belang bij dat er wat verbeterd wordt.

Om erachter te komen of er een interactie-effect bestaat tussen doelen loslaten en nieuwe doelen stellen, is er eerst een verdeling gemaakt op de mediaan (11 voor doelen loslaten en