• No results found

Bas van Leeuwen, Esther van der Linden, Sander Muns Marlon Pijpelink, Liesbeth de Theije, Jolanda in ’t Veld

5. Sociaal ruimtelijke ontwikkelingen.

De verandering van het landelijke gebied concen- treert zich op twee aspecten die in grote mate afhan- kelijk zijn van elkaar. In eerste instantie heb je de ver- andering van de fysieke samenstelling van het lande- lijke gebied wat zijn weerslag heeft op het sociaal ruimtelijke aspect binnen het landelijke gebied. Het landelijke gebied is tegenwoordig onderhevig aan veranderingen als een trek van de stad naar het platte- land door ruimtegebrek in urbane gebieden. De te- genwoordige trend is dat mensen zoeken naar rusti- gere omgevingen om hun leven te leiden en zij vin- den dit onder andere in het landelijke gebied. Wat zich vertaalt in bijvoorbeeld nieuwbouw of renovatie van boerderijen; boerderettes. Dit heeft zijn weerslag op de samenstelling van de bevolking, waarvan ge- steld kan worden dat dit gemeenschappen zijn die vaak binnen zichzelf gekeerd zijn. Hechte groeperin- gen waarvan gesteld kan worden dat zij sociaal sterk verbonden zijn met elkaar. Onder andere door de kleinschaligheid van de dorpen zelf, maar ook door het agrarische karakter. Bijna iedereen heeft wel één of ander raakvlak met het agrarische leven. Deze ge- meenschappen krijgen nu te maken met invloeden van buitenaf, wat een zekere verandering met zich

meebrengt. Er treden nieuwe situaties op die afwijken van de normale gang van zaken. De vraag is hoe de ‘originele’ bewoner omgaat met deze verandering. Voelen zij daadwerkelijk een verandering in hun le- vens en waar baseren zij dit op? Welke invloeden heeft deze aangaande verandering op hun leven en hoe reageren zij op deze wetenschap? (Gallant, 2004) Vanwege de kleinschaligheid van de dorpen kennen de mensen elkaar vaak persoonlijk. Dit zorgt voor een sterke onderlinge sociale band. Dit vertaalt zich in het weten wat er speelt in het dorp, of bij mensen indivi- dueel. Een nadeel van deze kleinschaligheid is dat mensen nog wel eens willen roddelen over elkaar. Al met al zijn de drie gemeenschappen hechte dorpen met een gemoedelijke sociale structuur.

De openheid van het landelijke gebied wordt ten eer- ste door allen benoemd. De ruimte hebben om te kunnen leven zonder de buurman op je lip te hebben. Opmerkelijk is dat de geïnterviewden een groen aan- trekkelijke omgeving prefereren. Dit vertaalt zich in de aanleg van bosrijkere stukken tot kikkerpoeltjes: ‘Deze omgeving, maar dan met iets meer bos. Wij hebben zelf met behulp van subsidie van DLG hagen aangepland. Dit soort ontwikkelingen zou nog meer gestimuleerd moeten worden.’

Er bestaat een grote verscheidenheid aan verenigin- gen en activiteiten op het platteland. Op alle leeftij- den zijn mensen actief betrokken. Interessant is dat een zogeheten nieuwkomer het verenigingsleven had aangegrepen om actief te integreren. Over het alge- meen worden de persoonlijke contacten als ‘goed’ bestempeld. Mensen kennen elkaar van jongs af aan

of in ieder geval van gezicht en door de kleinschalig- heid zijn de contacten vaak wat intensiever. Typerend voor de jeugd is de volgende uitspraak: ‘Vroeger ging ik nog meer spelen met mensen uit de buurt, maar nu ik ergens anders op school zit doe ik dat niet meer. Mijn vriendinnen wonen nu verder weg.’ Mogelijk typerend voor nieuwkomers (gebaseerd op één enkele uitspraak): ‘Goed, laagdrempelig, regelmatig maar ook doelbewust.’ Thuis, op het erf en op verjaardagen komen als belangrijkste ontmoetingsplaatsen uit de bus.

Een volmondig ‘ja’ van alle respondenten klinkt als de vraag wordt gesteld of deze sociale contacten waarde voor hen hebben: ‘Het is belangrijk dat je goed met je buren kunt opschieten. Ik moest mijn schuur wegha- len en opruimen. In plaats van een aantal keer naar de gemeentewerf te rijden heb ik het laten afbranden. Het heeft een week gefikt. Na die week heb ik alle bu- ren een bloemetje gegeven omdat ik het aardig vond dat ze de politie niet gebeld hadden.’

Elke geïnterviewde heeft zowel familie in de nabije omgeving als ver weg wonen, uitgezonderd het oude- re echtpaar. Deze familie hecht aan elkaar en woont in hetzelfde huis (twee wooncompartimenten in een oude boerderij).

Er bestaan twee soorten type nieuwkomers: degenen die wel willen integreren en een groep die er bewust voor kiest het niet te doen. Deze laatste groep komt hier vooral voor hun rust en bestaat uit vermogende gepensioneerden. Het gesproken dialect levert wel eens problemen op, waardoor het contact wat stroef verloopt. Soms is het merkbaar dat deze nieuwkomers

andere achtergronden hebben: ‘nieuwkomers klagen soms over de ‘overlast’ die de boeren veroorzaken, bijvoorbeeld om 5 uur ’s ochtends melken. Maar dat vind ik echt onzin.’ En: ‘Als je een Klarenbeker een stuk grond verkoopt dan doe je dat mondeling, hoef je niks op papier te zetten, maar met’ ingebrachte’ moet je alles op papier hebben dat willen ze ook zo. Ze zijn niet slecht maar zijn anders. Denken ook dat ze er verstand van hebben, maar ja het zijn’ inge- brachte’ en geen Klarenbekers. Zij weten het niet.’ Op de vraag of nieuwkomers moeite hebben om te inte- greren en daardoor onderdeel te worden van de ge- meenschap: ‘Ja zeker, maar je moet het duidelijk zelf willen, je moet je er niet tegen afzetten. Het is een heel andere gemeenschap dan waar we eerst vandaan kwamen, maar we vinden het wel erg leuk.’

Als voornaamste sociaal-ruimtelijke verandering wordt de uitstroom van jongeren en een instroom van mensen uit de stad gezien. Voorheen lag dit precies andersom. Dit maakt dat er relatief meer oudere mensen blijven wonen, die er vaak al hun hele leven hebben gewoond. Al met al blijven het daardoor echt plattelandsdorpen, waar iedereen elkaar op één of andere manier kent. De instroom van mensen vanuit de stad heeft negatieve gevolgen voor de gemeen- schap: ‘Er zijn meer twee-verdieners en die zijn meer op zichzelf, hebben weinig tijd, mensen hebben het ook veel drukker. De sociale netwerken zijn ook min- der geworden’. Huizen staan langer te koop en men- sen die hierin trekken, hebben de neiging zich in eer- ste instantie niet met de buurt te bemoeien. Een an- dere mentaliteit, de mensen hebben het drukker en

verliezen daardoor eerder de naaste omgeving uit het oog. Maar dit lijkt ons niet direct kenmerkend voor deze dorpen op zichzelf, dit is meer een algemeen probleem. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen, zie de volgende uitspraak: ‘Mensen van buitenaf worden gemakkelijk opgenomen, bijvoorbeeld in het vereni- gingsleven.’

Opvallend is dat de jongeren een lager cijfer geven betreffende de leefbaarheid in hun gemeente; gemid- deld een 7. Als voornaamste reden geven zij op dat er qua uitgaansvoorzieningen weinig te beleven is. Om vrienden te bezoeken moeten zij vaak grote afstanden afleggen. Ouderen schijnen een stuk meer tevreden te zijn; gemiddeld een 8. Zij schijnen voldoening te vin- den in de sterke onderlinge banden met de buurt. Vergrijzing is hier het toverwoord: ‘Veel jongeren trekken weg uit het dorp vanwege studie in andere plaats en keren dan vaak niet meer terug.’ Dit ver- houdt zich tot het feit dat er ogenschijnlijk minder kleine kinderen in de dorpen wonen. Naast een ver- grijzende bevolking wonen er steeds meer nieuwko- mers in de gemeentes. In elk afzonderlijk geval ver- wacht men een groei van de huidige dorpskernen. Het overheersende gevoel is dat deze nieuwe wonin- gen zullen worden gaan bewoond door nieuwkomers. Dit zal een bepaalde zelfstandigheid met zich mee- brengen, die als negatief wordt ervaren. Maar deze toekomstvisie brengt ook voordelen met zich mee; het dorp zal er levendiger van worden. Er zal een eventuele uitbreiding van het voorzieningenpakket plaatsvinden.