• No results found

Servergegevens databank

In document PBX Call Assist 3 UCServer (pagina 35-38)

De verschillende diensten van de PBX Call Assist 3 UCServer, zoals telefonie, agenda, geplande oproepen en chat, maken gebruik van een database. Als database kunt u SQLite of Microsoft SQL Server® (vanaf versie 2000) gebruiken. Om compatibiliteit met eerdere versies te garanderen, is de optie "Microsoft Access® &

SQLite" nog steeds beschikbaar voor bestaande Microsoft Access®-databases. SQLite wordt gebruikt voor chatten en Microsoft Access® voor alle andere activiteiten. In toekomstige versies van PBX Call Assist 3 UCServer zal het mogelijk zijn bestaande Microsoft Access®-databases te converteren naar SQLite-databases.

Microsoft Access® wordt alleen voor kleine installaties tot 25 gebruikers aanbevolen.

Voor aanvullende gebruikers en/of aan strengere beveiligingsprotocollen te voldoen, dient u gebruik te maken van een SQL server.

Voor het wijzigen van de serverdatabase (in het bijzonder van SQLite of Microsoft Access® naar Microsoft SQL® Server) gelden de algemene opmerkingen voor SQL-databases.

Er vindt geen gegevensoverdracht plaats bij de wijziging. De gegevens van de eerder gebruikte database blijven volledig behouden.

SQLite

36 De SQLite-databases zijn bestanden die worden gemaakt op de computer van PBX Call Assist 3 UCServer.

 Directory

Hier staat het absolute pad vermeld van de maplocatie waar de databasegegevens opgeslagen zijn.

Wilt u dit pad wijzigen en de bestaande gegevens behouden, dan dient u eerst de bestaande databasegegevens naar de nieuwe map te kopiëren. Het pad is een absoluut pad op de computer, waarop de PBX Call Assist 3 UCServer-service draait. Als u zich op afstand met behulp van het PBX Call Assist 3 UCServer-beheer verbinding maakt met een computer waarop de PBX Call Assist 3 UCServer-service draait, dan hebt u geen toegang tot het bestandssysteem van de andere computer.

In dit geval is het door u opgegeven pad een lokaal pad op de computer waarmee u verbonden bent.

Microsoft Access®

De Microsoft Access®-databases zijn bestanden die op de computer van PBX Call Assist 3 UCServer worden gemaakt.

 Directory

Hier staat het absolute pad vermeld van de maplocatie waar de databasegegevens opgeslagen zijn.

Wilt u dit pad wijzigen en de bestaande gegevens behouden, dan dient u eerst de bestaande databasegegevens naar de nieuwe map te kopiëren. Het pad is een absoluut pad op de computer, waarop de PBX Call Assist 3 UCServer-service draait. Als u zich op afstand met behulp van het PBX Call Assist 3 UCServer-beheer verbinding maakt met een computer waarop de PBX Call Assist 3 UCServer-service draait, dan hebt u geen toegang tot het bestandssysteem van de andere computer.

In dit geval is het door u opgegeven pad een lokaal pad op de computer waarmee u verbonden bent.

De Microsoft Access® ODBC-databasedrivers moeten op de computer geïnstalleerd zijn. Dit wordt tijdens de server-set-up getest en de drivers worden indien nodig alsnog geïnstalleerd. Als deze drivers op 64bit-systemen handmatig geïnstalleerd moeten worden, maakt u gebruik van de opdracht

'AccessDatabaseEngine_X64.exe /passive' in het installatieoverzicht onder 'Supportfiles'. Hiermee wordt de 'Microsoft Access® Database Engine 2010 Redistributable' geïnstalleerd.

Microsoft SQL Server®

Voor het gebruik van de SQL server is de volgende configuratie noodzakelijk:

 Servernaam

Type hier de naam of het Ip-adres van de server in. Wanneer een benoemde instantie, bijv. SQL Server® Express, gebruikt moet worden, dient ook de instantienaam aangegeven te worden. Gebruik hiervoor het sjabloon HOSTNAME\INSTANTIENAAM.

Voorbeeld: hostname\SQLEXPRESS

 Authenticatie

De PBX Call Assist 3 UCServer ondersteunt de volgende authenticatiemogelijkheden:

o Windows®-authenticatie met Service Account:

De PBX Call Assist 3 UCServer meldt zich impliciet aan op de SQL Server® met het Windows®-gebruikersaccount, waardoor de PBX Call Assist 3 UCServer-service wordt gestart. De invoer van gebruikersnaam en wachtwoord ontbreekt hier. Zorg ervoor dat bij deze authenticatiemethode, het Service Account waaronder de PBX Call Assist 3 UCServer-instantie draait, over de noodzakelijke toegangsrechten op de SQL-server beschikt.

Standaard wordt tijdens de installatie van de PBX Call Assist 3 UCServer het lokale systeemaccount als Service Account ingegeven, welke normaliter reeds over de volledige toegangsrechten op een lokale SQL Server® Express-instantie beschikt. Bij de toepassing van het lokale systeemaccount moeten de PBX Call Assist 3 UCServer evenals de SQL Server® op dezelfde computer draaien. Bij het gebruik van de Windows®-authenticatie met Service Account en een via het netwerk verbonden SQL-server, moet de PBX Call Assist 3 UCServer-service van het lokale systeemaccount naar een Windows®-account met netwerkrechten worden omgezet. Het Service Account kan omgezet worden door het

37 programma Systeembeheer te openen in de groep "Beheer" en aldaar via de eigenschappen van de PBX Call Assist 3 UCServer-ingang het gewenste Windows®-gebruikersaccount te selecteren.

o Windows®-authenticatie

De keuze voor Windows®-authenticatie vereist expliciet een Windows®-gebruikersaccount met wachtwoord waarmee de PBX Call Assist 3 UCServer-service zich moet aanmelden bij de SQL Server®. Zorg er voor deze authenticatiemethode voor, dat het opgegeven Windows®-gebruikersaccount over de noodzakelijke toegangsrechten op de SQL-server beschikt.

o SQL Server®-authenticatie

Kies de SQL Server®-authenticatie, als u voor het inloggen op de database-server het op de SQL Server® gemaakte gebruikersaccount wilt gebruiken. Op de SQL Server® moet hiervoor de zogenoemde 'Mixed Mode' geactiveerd zijn. Zorg er voor deze

authenticatiemethode voor, dat het opgegeven SQL Server®-gebruikersaccount over de noodzakelijke toegangsrechten op de SQL Server® beschikt.

 Gebruikersnaam en gebruikerswachtwoord

Vul hier de inloggegevens in, waarmee de PBX Call Assist 3 UCServer zich op de SQL Server® aan moet melden. De gebruikersnaam en het wachtwoord kunnen niet voor alle manieren van

authenticatie opgegeven worden. Vul bij de Windows®-authenticatie als gebruikersnaam de 'Fully Qualified User Name' in, dus bijv. 'gebruiker@domein'. U kunt echter ook de

Windows®-aanmeldingsnotatie 'domein\gebruiker' gebruiken.

 Database naam

Vul hier de naam van de database in, waarin de PBX Call Assist 3 UCServer zijn gegevens kan opslaan.

De benodigde tabellen worden door de PBX Call Assist 3 UCServer zelf beheerd. Na succesvolle verbinding met de SQL Server® wordt een keuze uit de reeds aanwezige databases geboden. We raden aan een speciale database voor de PBX Call Assist 3 UCServer op te zetten. Door het opgeven van een databank die niet in de lijst voorkomt zal deze worden gecreëerd, gesteld dat de opgegeven gebruiker over de juiste toegangsrechten tot de database beschikt.

Verdere richtlijnen voor de SQL Server®- en de SQL Server® Express-configuratie

Context Oplossing

UCServer zal bij system startup voor de

Dabatase Service opstarten.

Als de SQL Server® is geïnstalleerd op dezelfde computer als de UCServer, moet u ervoor zorgen dat de database-service eerst wordt gestart. Dit doet u via de instellingen voor services. Daartoe kan het Service Control-programma 'sc.exe' worden opgestart in een commandline. Men kan bijvoorbeeld met sc config ectisrv depend= MSSQL$SQLEXPRESS/TapiSrv/LmHosts instellen, dat de service "ectisrv" van de database service "MSSQL $

SQLEXPRESS", van TAPI subsysteem "TapiSrv", en de netwerklaag afhangt en daarom alleen begint, wanneer die actief zijn.

Verdere hulp voor sc.exe kunt u met sc /? opvragen.

Tip: Na de parameter "depend=" is na de '=' altijd een spatie nodig!

Authenticatie en toegangsrechten

De PBX Call Assist 3 UCServer heeft voor de toegang op de database naast lezen en schrijven de volgende rechten:

 Database aanmaken

Als de server de eerste keer met de configuratie start, probeert deze de database opnieuw aan te maken, als deze nog niet aanwezig is.

Als de database al bestaat, wordt van dat recht geen gebruik gemaakt.

 Tabellen aanmaken

Als de server de eerste keer met de configuratie start, worden de in de

38 database opgegeven tabellen aangemaakt, in het geval deze nog niet aanwezig zijn.

Als de tabellen al bestaan, wordt van het recht geen gebruik gemaakt.

 Tabellen wijzigen

Het kan voorkomen, dat door de invoering van nieuwe kenmerken of verbeteringen de tabelstructuur gewijzigd of uitgebreid moet worden.

De server onderzoekt bij de start de tabelstructuur en zal de uitbreidingen resp. wijzigingen automatisch uitvoeren.

Is een dergelijke actie noodzakelijk, dan wordt daarop in de Release Notes gewezen en worden de noodzakelijke wijzigingen beschreven.

Deze rechten worden niet gebruikt, als de bijbehorende werkzaamheden en wijzigingen handmatig worden uitgevoerd.

In document PBX Call Assist 3 UCServer (pagina 35-38)