• No results found

Schijn-recht

In document Over-Ysselsche sangen en dichten (pagina 96-99)

Wie sydy die hier staet soo geestich geblanckettet? Gewelt in schijn van recht op den altaer gesettet.

Wat wil doch de balans die ghy soo deftich houdt? Ick wege tegen een de wetten en het gout.

5 Soo icket recht verstae, tsijn saken seer verscheyden. Welck' is op uwe schael de swaerste van dees beyden?

Een aesken van gewin hoe sober ende slecht Weecht meerder als een pont vant alderfijnste recht. Wat maeckty met het sweert? daer mede can ick plagen 10 Die, als ghy doet, te veel na mijnen handel vragen.

Woecker.

Een die sijn leven-lanck niet veel en heeft gevaren Comt hy te rijden eens opt hoochste vande baren

Het geen hy had met lust gegeten rechte-voort3 Met pijne moet hy het weer smacken over-boort: 5 En eet hy telkens weer, hy comt al weer aent spijen.

Voorwaer dit is een beelt van die haer niet en mijen, Om t'seylken boven macht te stellen inden top, Op woeker menichmael veel gelts te nemen op: Het glijet soetgens in, en schijnt een Heeren leven, 10 Maer smertet al te seer als t'comt aent overgeven.

Dan lorschtmen op het nieu, dat duyret soo een tijt11 Tot datmen eyndelijck is al syn goetgen quijt.

T'selve.

Wie leert u, woekenaer, dat ghy soo weet te manen U armen schuldenaer opt wandelen der manen?2

'K sou seggen, t'is den geest die het beseten kint3 Na t' lopen vande maen te martelen begint,

5 T'en waer, dat die hem quelt wanneerse is int wassen,5

Maer ghy, alsse vernieut weet op u man te passen.

T'selve.

3 r e c h t e - v o o r t : zoo even. 11 l o r s c h t m e n : leent men.

2 o p t w a n d e l e n d e r m a n e n : op den eersten dag der maand moet nl. de schuld worden afgedaan, terwijl de duur van de maand samenhangt met den omloopstijd van de maan om de aarde.

3 d e n g e e s t e n z .: de maanziekte. 5 T ' e n w a e r : ware het niet, met dit verschil.

Waer is een ackerman, die hebbende gemaeyet De vruchten veertich-vout van dat hy heeft gesaeyet,

64

Noch soecket inden gront na het verrotte graen Dat hy voorleden jaer daerinne had gedaen? 5 En ghy, o woekenaer, na dat ghy hebt genoten

Den opstal sonder maet der penningen verschoten6 Ontsiet u niet den mensch, die voor u sitt en weent Te eyschen noch het geen dat ghy hem hadt geleent. Ghy wilt hem inden noot noch tack noch wortel laten, 10 Dies u den hemel vloeckt en alle menschen haten.

T'selve.

Een woekenaer, om aen een grooten naem te raken, Liet in zijn ouderdom een heerlijck gasthuys maken,

Elck prees dit goede werck, waer onder eener was Die sey dat dit gebou quam wonder wel te pas: 5 Dewijl de stichter veel van armoe had doen clagen5

Dat hy een gasthuys maeckt' om haer daerin te jagen: En, so hy na behoor sijn siele recht bedocht,

Dat hy noch wel daer by een weeshuys bouwen mocht.

Ongenoechsaemheyt.

Is yemant by een Heer ter tafelen geseten Alwaer genoechsaem is te drincken en te eten,

Roept hy onstuymelijck om oester of lamprey,3 Of, lakende den wijn, om seck en malvesey,4 5 De Heer sal seggen: vrient, wie isser die u dwinget?

Lust u niet dat ghy vint so etet dat ghy bringet.

Maeckt hy het oock te bont, den huysweert werdet gram En wijset hem den wech van daer hy henen quam. Wy sijn gelijckerhant alhier des Heeren gasten, 10 Hy spijst ons, om te voen, niet om te overlasten:

Genoegen wy ons niet, maer craeyen noch om meer Gewisselijck daer mee verstoren wij den Heer, Ja maken ons onweert dat met zijn goede gaven Hy ons noch langer tijt sou queecken ende laven.

T'selve.

Veel clagen dat in dit half-leve-lose leven

Den hemel ons meer quaets als goedes heeft gegeven. Maer eener dien zijn deel (alst billick is) genoecht, Sal seggen dat ons meest het goed' is toegevoecht. 5 Waert anders, niemant sou het sonnen-licht aenschouwen,

Ten minsten niemant sou of huys of acker bouwen Maer yder voor hemselfs sou lopen in het wilt; Nu is (dat's immer goet) die woesticheyt gestilt

6 o p s t a l : rente. 5 v e e l : velen.

3 l a m p r e y : vischsoort.

4 s e c k : uit gedroogde druiven geperste en daardoor zwaardere wijn; m a l v e s e y : geurige, zoete wijnsoort.

65

Door dien de Heer ons geeft vernuftelijcke seden, 10 Daer by de cloecke tong' de bode vande reden,

Het coren op het velt, de vruchten aen den tack, Den somer die het doet rijp worden met gemack, De droppen wt de hoochd' diet brengen aen het rijsen Om onsen hollen buyck vermakelijck te spijsen:14

15 De wolle om het lijf, en t'lochtich eycken-vuyr15 Voor winter ende wint al snuyft hy vry wat suyr: De seevaert oost en west verr' buyten onse palen Om wat ons schorten mach van elders te doen halen.

En soder ergens yet is boven ons verstant

20 Wy hoeven niet te sien nae t'beesten ingewant, Noch na de logge vlam, noch na het vogel-vliegen,20-21 Gods woort verclaertet ons, en dat en can niet liegen.

Is dit ons niet genoech? so sijn wy seker sot.

Dat comt, door dien de mensch wil wijser zijn als God 25 En meester boven hem diet altemael moet geven.

Neemt dit gebreck van ons, geluckich is ons leven.

In document Over-Ysselsche sangen en dichten (pagina 96-99)