Uitbreiding van de eerste modelversie
5 Een eerste aanzet: voorraden en doorlooptijden
5.2 Schatting doorlooptijden
Betrouwbare gegevens over doorlooptijden voor een reeks van jaren zijn niet beschikbaar. Wel worden sinds 2003 geüniformeerde cijfers over doorlooptijden per gerecht37 voor verschillende zaakstypen verzameld. Een landelijk overzicht is bijvoorbeeld te vinden in recente jaarverslagen van de rechtspraak. In 2005 zullen in deze cijfers enige trendbreuken optreden, omdat een aantal fouten in de overzetting van gegevens uit de basisbestanden naar de afgeleide bestanden zijn hersteld. Zie Tabel 5.1 voor een overzicht van de doorlooptijden in 2005 (bron: Rvdr, 2005, p.82).
Voor civiel en strafzaken zijn deze gegevens nog niet in alle opzichten
betrouwbaar. Dit geldt met name voor enkele categorieën lang lopende zaken, zoals de handelszaken op tegenspraak bij de sector civiel. Daar is sprake van een onderschatting van de werkelijke doorlooptijd. Door aanpassingen van de systemen is vanaf de laatste 4 maanden van 2005 de betrouwbaarheid van dit soort cijfers vergroot.
Een momentopname van doorlooptijden per gerecht en type zaak hebben we daarmee. Die doorlooptijden zijn bekend op een niveau dat redelijk aansluit op onze zaakstypering. Wel is vaak sprake van een differentiatie naar
afdoeningswijze, die bij de instroom niet beschikbaar is.
37 Met ‘gerecht’ wordt hier steeds alleen de onder de Raad voor de Rechtspraak vallende gerechten bedoeld, d.w.z. exclusief Raad van State en Hoge Raad.
Tabel 5.1 Doorlooptijden rechtspraak, 2003-2005
2003 2004 2005 *
Kanton
Handelszaak met verweer 58 77 81
Handelszaak zonder verweer (verstek) 11 10 9
Familiezaak 27 25 29***
Voorlopige voorzieningen 28 29 30
Strafzaak bij kanton (overtreding) 56 60 55
Civiel, rechtbank
Handelszaak met verweer 389 410 414
Handelszaak zonder verweer (verstek) 41 34 33
Beschikking op verzoekschrift (met name insolventie)
51 57 62
Faillissement Niet beschikbaar 720 793
Echtscheiding 111 117 115
Beschikking op verzoekschrift aan de kinderrechter
35 36 35
Overige familiezaak (bv. adoptie) 156 156 148
Kort geding 49 49 48
Civiel, gerechtshof
Handelszaak 521 521 473
Familiezaak (excl. BOPZ en kinderrechter) 230 210 201
Straf, rechtbank
Strafzaak (MK) 139 102 114
Uitwerken vonnis t.b.v. hoger beroep 109 116 116
Strafzaak (EK) 51 42 32
Strafzaak bij de kinderrechter (EK) 62 43 46
Straf, gerechtshof
Strafzaak (MK & EK) Niet beschikbaar Niet beschikbaar Niet beschikbaar
Uitwerken vonnis t.b.v. cassatie Niet beschikbaar Niet beschikbaar Niet beschikbaar
Bestuur, rechtbank
Bestuurszaak (exclusief belasting) 346 330 302
Voorlopige voorziening bij een bestuurszaak 45 45 43
Vreemdelingenzaak 469 435 315
Belasting, rechtbank en gerechtshof
Belastingzaak, rechtbank - - **
Belastingzaak, gerechtshof 511 508 566
Noot *) Voor kanton en bestuur zijn de doorlooptijden 2005 volgens de nieuwe definitie bepaald op jaarcijfers; voor civiel en straf zijn de doorlooptijden 2005 gebaseerd op de 8maandscijfers (dit om vergelijkbaar te zijn met 2004)
Noot **) Voor belastingzaken bij de rechtbank geldt dat de doorlooptijd nu gebaseerd is op de eerste stroom zaken die de belastingkamer bij de rechtbank verhandeld. Aannemelijk is dat de verwerking zich nog ‘moet zetten’.
Noot ***) in jaarverslagpublicatie staat hier 38 i.p.v. 29. Het moet 29 zijn.
Zo laat de tabel zien dat er bijvoorbeeld aparte doorlooptijden zijn voor afdoeningen bij verstek en op tegenspraak. De onderlinge verschillen zijn daarbij heel groot. Gewogen optelling naar de totale instroomcategorie is dan natuurlijk een mogelijkheid.
Met dit alles hebben we echter nog geen consistente tijdreeksen van
doorlooptijden tot ver terug in de jaren negentig. Als we willen aansluiten op de rest van het model, hebben we die wel nodig. Een alternatieve benadering is om doorlooptijden ‘terug in de tijd’ te schatten via voorraden van zaken die in
(1) Gemiddelde doorlooptijd = voorraad / jaarlijkse stroom van zaken Uiteraard slechts bij benadering, om diverse redenen. De voornaamste zijn dat er allerlei vertragingen in het systeem zitten en dat veranderingen in de tijd de relatie kunnen verstoren. Zo wordt de doorlooptijd van de zaak (per definitie) gemeten ‘aan het eind van de rit’, bij de uitstroom dus. Een bekend fenomeen is dat, als een gerecht ‘oude zaken’ gaat wegwerken, de voorraad afneemt en de doorlooptijd (tijdelijk) toeneemt. Verder is de instroom en uitstroom van zaken lang niet altijd gelijk en welke neem je dan om de stroom van zaken te meten? En op welk tijdstip meet je de voorraad?
Eshuis (1998) heeft voor handelszaken in de civiele sector cijfers over
doorlooptijden en voorraden vergeleken. Zijn conclusie is dat er een duidelijk verband is, maar dat dit zeker niet 1 op 1 is.
Als ruwe indicator voor ontwikkelingen en verschillen in doorlooptijden is formule (1) echter bruikbaar. Een verbijzondering kan zijn:
(1’) Gemiddelde doorlooptijd jaar t = voorraad begin jaar t / uitstroom in jaar t
Het genoemde project ter verbetering van de meting van doorlooptijden, richt zich tevens op (verbetering van) de meting van werkvoorraden. Gegevens over werkvoorraden blijken, met name bij enige specifieke typen
verzoekschriftprocedures bij enige gerechten, vervuild te zijn door invoerfouten. Wanneer zaken daardoor niet als uitgestroomd worden geregistreerd, blijven deze zaken ‘eeuwig’ in de voorraad meetellen. Het is de bedoeling dat de gerechten hun bestanden in de komende tijd van dit soort fouten schonen. Verder geldt per definitie:
(2) Voorraad eind jaar t = voorraad begin jaar t + instroom jaar t - uitstroom jaar t
Door dus een schatting van de huidige voorraad te combineren met cijfers over de in- en uitstroom over een reeks van jaren, kunnen we een schatting van de voorraad over een reeks van jaren maken. De analyse van Vemer et al. (2005) van voorraden in de veiligheidsketen laat zien dat een dergelijke benadering wel kan werken. Ook in van der Torre et al. (2007) is deze terugrekening van de voorraad toegepast en werkbaar gebleken, maar daar werd slechts tot 2002 teruggerekend. Bij deze benadering moet worden gewaakt tegen een consequent ‘vergeten’ van een deel van de uitstroom; dat zou leiden tot een kunstmatige verlaging van de voorraad in eerdere jaren leidt en daarmee tot een verkeerde trend in doorlooptijden. Het niveau van de uitstroom mag dus niet structureel lager zijn dan dat van de instroom. Een eenmalige onjuistheid in bijvoorbeeld de uitstroom blijft ook doorwerken in voorgaande jaren. Overigens zal via toepassing in formule (1’) het effect een oneigenlijke eenmalige ‘sprong’ in geschatte doorlooptijd zijn en dus minder ernstig.
Via vergelijking (1’) kunnen we dus, met enige slagen om de arm, bij benadering de ontwikkeling van de doorlooptijden schatten.