• No results found

Samenvattingen van de uitspraken van de Landelijke

Geschillen WMS

105878 - 14.01 uitspraak 06-01-2014

Instemmingsgeschil - artikel 12 lid 1 onder g Wms (beleid toekenning toelagen aan het personeel); PO

De PGMR heeft instemming onthouden aan een voorgenomen besluit tot vaststelling van een reiskostenregeling voor de ambulante begeleiders. Het bevoegd gezag heeft een instemmingsgeschil aan de Commissie voorgelegd, maar is bij nadere bestudering tot de conclusie gekomen dat de PGMR ter zake geen instemmingsrecht heeft, omdat de regeling met betrekking tot reiskosten uitputtend is geregeld in de cao po. Volgens de PGMR betreft het hier een wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel.

Voor de vraag of de reiskostenvergoeding een toelage is, baseert de Commissie zich op de betekenis die in de verschillende onderwijs-cao’s aan het woord “toelage” wordt gegeven. Uit de plaatsing van de toelagen in het cao-hoofdstuk dat handelt over het salaris van de werknemers en de artikelsgewijze bepaling van de situaties waarin er sprake is van een toelage, leidt de Commissie af dat onder een toelage kan worden verstaan een regelmatig toegekende extra geldelijke beloning die de werknemer naast of op het salaris krijgt toegewezen. Daarnaast bevatten de cao’s een hoofdstuk dat handelt over vergoedingen, waaronder verstaan kan worden een compensatie van door de werknemer in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden gemaakte kosten. Een regeling ter vergoeding van reiskosten kan niet anders beschouwd wor-den dan als een dergelijke compensatie, ook indien deze vergoeding ruimer is dan de in de cao geregelde vergoeding. De reiskostenregeling kan niet worden aangemerkt als beleid met betrekking tot de toekenning van toelagen aan het personeel. Omdat er geen sprake is van een te nemen besluit waarvoor op grond van de Wms of het medezeggenschapsreglement instemming van de PGMR vereist is, is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 31 aanhef en onder a Wms voor een verzoek tot behande-ling van een instemmingsgeschil.

De Commissie is niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil, dat ontstaan is naar aanleiding van een buitenwettelijke bevoegdheidstoedeling aan de PGMR.

106123 - 14.02 uitspraak 20-03-2014

Instemmingsgeschil - artikel 12 lid 1 onder b Wms (formatieplan) en artikel 32 lid 1 Wms (termijn indiening geschil), vereenvoudigde behandeling; VO

Ten aanzien van de indiening van een instemmingsgeschil schrijft artikel 32 lid 1 Wms voor dat het bevoegd gezag binnen drie maanden na het onthouden van de vereiste instemming aan het medezeggenschapsorgaan dient mee te delen of het voorstel wordt ingetrokken dan wel wordt voorgelegd aan de Commissie. Indien deze mede-deling niet binnen drie maanden wordt gedaan of indien niet binnen zes weken na die mededeling het instemmingsgeschil aan de Commissie wordt voorgelegd, vervalt het voorstel van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft binnen de gestelde termijn van drie maanden meegedeeld dat het geschil wordt voorgelegd aan de Commissie.

Maar het geschil is daarna niet binnen zes weken aan de Commissie voorgelegd.

De termijnen voor het indienen van een instemmingsgeschil zijn blijkens de laatste

volzin van artikel 32 lid 1 Wms wettelijke vervaltermijnen. Het belang van rechtszeker-heid verzet zich hier tegen afwijking van deze bepaling. Aldus is het voorstel van het bevoegd gezag vervallen vanwege het verstrijken van de voor indiening van het geschil geldende termijn van zes weken. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.

106088 - 14.03 uitspraak 15-04-2014

Adviesgeschil - artikel 11 onder c Wms (beëindiging werkzaamheden school); PO De scholen van het bevoegd staan in een krimpregio. In een strategienota beschrijft het bevoegd gezag met welk beleid het de periode van krimp verwacht te kunnen doorstaan. De GMR heeft instemming verleend aan deze notitie. De uitwerking van de beleidsuitgangspunten is opgenomen in een aparte uitvoeringsnotitie. Het bevoegd gezag heeft in afwijking van het advies van de MR besloten over te gaan tot opheffing van de school. De MR heeft het geschil bij de Commissie aanhangig gemaakt voordat het bevoegd gezag in afwijking van het advies had besloten. Aangezien beide partijen ervan uitgaan dat het verzoekschrift (ook) gericht is tegen het besluit van het bevoegd gezag en het verzoekschrift is gehandhaafd, is de MR ontvankelijk in zijn verzoek.

De GMR heeft instemming verleend aan de beleidsnotitie en de Commissie ziet geen redenen om het daarin neergelegde beleid als onredelijk aan te merken. De school zit al zeven jaar onder de opheffingsnorm. Gesprekken met een andere basisschool hebben niet in verdergaande samenwerking geresulteerd. Het is daarom begrijpelijk dat het bevoegd gezag heeft besloten de werkzaamheden van de school te beëindi-gen. De beëindiging van de werkzaamheden van de school per 1 augustus 2014 is in overeenstemming met het vastgestelde beleid ten aanzien van de krimp. De MR heeft onvoldoende argumenten naar voren gebracht die tot afwijking van dat beleid zouden moeten leiden. Het besluit van het bevoegd gezag kan in stand blijven.

106216 - 14.04 uitspraak 11-06-2014

Instemmingsgeschil - artikel 10 onder h Wms (fusie); PO

Het bevoegd gezag bestuurt achttien scholen voor openbaar basisonderwijs in een krimpregio. In het kader van het opvangen van de gevolgen van de krimp heeft het be-voegd gezag in 2012 het voornemen geuit tot een fusie tussen twee van zijn scholen.

Grote onrust heeft er mede toe geleid dat het bevoegd gezag besloot om de fusieplan-nen onder voorwaarden op te schorten tot 1 augustus 2016. Het bevoegd gezag heeft niettemin de MR verzocht in te stemmen met een fusie per 1 augustus 2014 en met

29 de fusie-effectrapportage omdat aan één van de voorwaarden voor de opschorting,

te weten het formeren van ten minste vier groepen, niet meer kon worden voldaan.

Het bevoegd gezag heeft het voorgenomen besluit tot fusie gebaseerd op gemeente-lijk/regionaal beleid ten aanzien van de afname van het aantal leerlingen in de regio, en op de criteria die tot de opschorting hebben geleid. Niet is gebleken dat de GMR of de MR ten aanzien van genoemd beleid en de genoemde criteria enige medezeggen-schapsbevoegdheid hebben uitgeoefend. Aangezien de MR niet betrokken is geweest bij het vaststellen van de voorwaarden voor het opschorten van de fusiebeslissing, stond het de MR vrij om deze voorwaarden c.q. criteria ter discussie te stellen bij zijn reactie op het verzoek om instemming met de fusie.

De directe aanleiding voor de fusie is de daling van het aantal aanmeldingen. De MR heeft gemotiveerd betwist dat het geven van onderwijs aan heterogene groepen of drie leerjaren in één groep vanuit onderwijskundig oogpunt ongewenst is. Ook anderszins is niet gebleken dat de kwaliteit van het onderwijs onder onaanvaardbare druk komt te staan. Voorts is niet gebleken dat het openhouden van beide scholen leidt tot een onaanvaardbaar beslag op financiële middelen. De MR heeft vanwege het ontbreken van voldoende financiële, organisatorische en onderwijskundige argumenten in rede-lijkheid instemming aan het voorgenomen fusiebesluit kunnen onthouden. Van zwaar-wegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen, is niet gebleken.

106171 - 14.05 uitspraak 12-06-2014

Interpretatiegeschil - artikel 13 lid 1 onder j Wms (activiteiten buiten onderwijs-tijd, schoolkamp); PO

In geschil is of de OMR instemmingsrecht heeft ten aanzien van de beslissing om ook leerlingen van groep 7 te laten deelnemen aan het jaarlijks schoolkamp. Gebleken is dat ten aanzien van het schoolkamp sprake was van een jarenlange, bestendige praktijk die inhield dat alleen kinderen uit de hoogste groep deelnamen aan het school-kamp. Aldus was er sprake van beleid. Voorts betreft het geen incidentele uitzondering op de regel, maar een beargumenteerde wijziging van het beleid. Conform de visie van de Onderwijsinspectie, gelden de uren die op een reguliere schooldag voor de school als onderwijstijd gelden, ook op het schoolkamp als onderwijstijd. Het schoolkamp vindt dus voor een deel binnen onderwijstijd plaats en voor een substantieel ander deel buiten onderwijstijd. Daarom heeft de OMR op grond van artikel 13 lid 1 onder j Wms instemmingsrecht. Op het bevoegd gezag rust de plicht om de wettelijk voor- geschreven instemmingsprocedure te volgen. De wet biedt geen ruimte voor een andersoortige, informele wijze van het verkrijgen van instemming. Instemming dient afzonderlijk en expliciet te worden gevraagd en verleend. Instemming van de OMR met de schoolgids betekent niet dat er op de daarin genoemde aangelegenheden, waaronder het beleid met betrekking tot het schoolkamp, uit dien aard instemming is verleend.

106194 - 14.06 uitspraak 19-06-2014

Interpretatiegeschil - artikel 10 onder b (schoolplan) en artikel 11 onder e Wms (deelneming aan onderwijskundig project of experiment); adviesgeschil - artikel 10 onder b Wms; PO

Interpretatiegeschil

In geschil is of de beëindiging van de Plusklas voor hoogbegaafde leerlingen neerkomt op de wijziging van het schoolplan, waarvoor de GMR instemmingsrecht heeft dan wel is aan te merken als de beëindiging van de deelneming aan een experiment of project, waarvoor de GMR adviesrecht heeft.

De bewoordingen, met name het woord “deelneming” in artikel 11 onder e Wms, doen

30

veronderstellen dat een bevoegd gezag of school aansluiting zoekt bij een project of experiment dat buiten de eigen organisatie wordt opgestart of uitgevoerd. Daarvan is hier geen sprake.

Ten aanzien van de vraag of de beëindiging van de Plusklas is aan te merken als een wijziging van het schoolplan geldt dat de Plusklas kennelijk was gericht op onderwijs-kundige vernieuwing, wat een onderdeel van het onderwijskundig beleid vormt, dat opgenomen dient te worden in het schoolplan. Dit betekent dat de beëindiging van de Plusklas een wijziging van het schoolplan inhoudt, waarvoor de GMR instemmings-recht heeft.

Adviesgeschil

Omdat hier sprake is van een wijziging van het schoolplan waarvoor de GMR instemmingsrecht heeft, is het verzoek tot behandeling van een adviesgeschil over de beëindiging van de Plusklas niet-ontvankelijk. Het verzoek van de GMR om het bevoegd gezag te verbieden verdere uitvoering aan het besluit tot beëindiging van de Plusklas te geven totdat alsnog instemming is verkregen, betreft een verzoek tot naleving van de verplichtingen van het bevoegd gezag jegens de GMR zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Wms. Nalevingsvorderingen behoren ingevolge artikel 36 lid 2 Wms tot de exclusieve bevoegdheid van de Ondernemingskamer. De Commissie is niet bevoegd hierover een oordeel te geven.

106185 - 14.07 uitspraak 12-06-2014

Instemmingsgeschil - artikel 14a Wms (ondersteuningsplan); PO

Artikel 18a Wet op het primair onderwijs bevat de opdracht aan het bevoegd gezag om een ondersteuningsplan vast te stellen dat voldoende concreet bepaalt welke ondersteuning binnen het samenwerkingsverband voorhanden is en waar deze on-dersteuning kan worden aangeboden. Voorts dient het onon-dersteuningsplan de criteria te bevatten aan de hand waarvan wordt bepaald welke leerlingen aanspraak kunnen maken op ondersteuning. De Commissie kan begrip opbrengen voor het feit dat het eerste concept-ondersteuningsplan niet tot in detail alle door de wet voorgeschreven elementen bevat. Het gegeven dat het ondersteuningsplan nog in ontwikkeling is en dus voorlopig met regelmaat aangevuld en/of gewijzigd zal worden, garandeert dat de OPR bij de ontwikkeling van het ondersteuningsplan betrokken blijft. Dit neemt niet weg dat een ondersteuningsplan wel aan de minimaal daaraan te stellen concrete eisen zal moeten voldoen. De scholen binnen het samenwerkingsverband, noch de ouders en leerlingen, noch degenen die werkzaam zijn bij of voor het samenwerkings-verband kunnen uit het thans voorliggende concept-ondersteuningsplan opmaken wanneer een leerling in aanmerking komt voor extra ondersteuning en welke financiële gevolgen dat voor het samenwerkingsverband en de scholen heeft. Evenmin is in het concept-ondersteuningsplan opgenomen welke ondersteuning de scholen van het samenwerkingsverband kunnen bieden. Al met al moet de conclusie zijn dat dit ondersteuningsplan niet voldoet aan de vereisten die artikel 18a WPO daar aan stelt.

Dat met overige belanghebbende partijen reeds overeenstemming is bereikt, doet niet af aan de verplichting van het bevoegd gezag tot het voeren van open en reëel overleg met de OPR, dat van invloed kan zijn op de inhoud van het definitieve besluit tot vaststelling van het ondersteuningsplan. Aan deze verplichting heeft het bevoegd gezag naar het oordeel van de Commissie onvoldoende inhoud gegeven. Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de OPR in redelijkheid instemming aan het concept-ondersteuningsplan heeft kunnen onthouden. Van zwaarwegende omstandig-heden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen is niet gebleken.

31 106249 - 14.08 uitspraak 15-07-2014

Instemmingsgeschil - artikel 12 lid 1 onder b Wms (samenstelling van de formatie); VO

De PMR heeft instemming onthouden aan het formatieplan 2014-2015. De begroting voor dat jaar bevat een taakstellende bezuiniging op de kosten van het onderwijzend personeel. Volgens het bevoegd gezag leidt niet alleen een dalend aantal leerlingen tot een afnemende behoefte aan docenten, maar zit de school ook ruim in het on-derwijzend personeel als gevolg van een ruimhartig taakbeleid. Verder is het plan gebaseerd op globale meerjarenramingen en de prognose van het aantal leerlingen.

De PMR stelt dat de meerjarenbegroting en het gewijzigde taakbeleid ten onrechte niet eerst aan haar zijn voorgelegd. Ook beschikt de school over forse reserves, neemt het leerlingenaantal op korte termijn weer toe en kan nog bezuinigd worden op het management. Er bestaat een grote mate van samenhang tussen het taakbeleid van de school en het formatieplan. Uit de toelichting op het voorgestelde formatieplan blijkt dat wijziging in de taakverdeling en de taakbelasting van het personeel vereist is om tot de voorgestelde formatie van onderwijzend personeel te kunnen komen. Deze wijzigin-gen heeft het bevoegd gezag echter nog niet ter instemming aan de PMR voorgelegd.

De facto zou het verlenen van vervangende instemming door de Commissie met het door het bevoegd gezag voorgestelde formatieplan betekenen dat ook vervangende instemming met het aan het formatieplan ten grondslag liggende - gewijzigde - taak- beleid zou worden gegeven. Daarom kan het verlenen van vervangende instemming aan het formatieplan niet aan de orde zijn. Ook voldoet het formatieplan niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat daarin de verdeling van de functies naar aard en salarisschaal, de te verwachten of geplande ontwikkelingen daarin en de inzet van specifiek ten behoeve van de formatie ter beschikking staande middelen, niet mogen ontbreken. De PMR heeft in redelijkheid instemming aan het voorgenomen formatieplan kunnen onthouden en er zijn geen zwaarwegende omstandigheden die het voorstel rechtvaardigen.

32

106374 - 14.09 uitspraak 30-09-2014

Adviesgeschil - artikel 11 onder b Wms (hoofdlijnen meerjarig financieel beleid); VO Nadat de begroting 2014 was goedgekeurd door de Raad van Toezicht, heeft het bevoegd gezag deze op 20 februari voor advies voorgelegd aan de MR. De toelichting vermeldde dat het ging om de begroting 2014, inclusief de meerjarenbegroting tot en met 2016. De MR heeft negatief advies uitgebracht. Daarna heeft nader overleg plaatsgevonden en het bevoegd gezag heeft de begroting op 27 juni 2014 ongewijzigd vastgesteld. De MR voert aan dat de begroting te laat voor advies is voorgelegd.

Het bevoegd gezag stelt dat de begroting niet eerder kon worden aangeboden, omdat deze op verzoek van de MR vergezeld moest gaan van een overzicht van de resultaten 2013. Dat overzicht kon niet eerder klaar zijn. Het document waarover de MR om advies is gevraagd draagt als titel ‘Uitgangspunten meerjarenbegroting 2014-2016.’

De begroting 2014 is gebaseerd op deze uitgangspunten, die ook gelden voor de jaren na 2014. Dus omvat de adviesaanvraag niet alleen de begroting 2014, maar ook de vaststelling van de uitgangspunten voor de begrotingen in de daaropvolgende jaren. Dit is aan te merken als ‘het vaststellen van de hoofdlijnen van meerjarig finan-cieel beleid’, voor welke aangelegenheid de MR adviesrecht heeft. Artikel 17 Wms bepaalt dat advies dient te worden gevraagd op een zodanig tijdstip, dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. Daar kon in dit geval geen sprake van zijn. Tot een duidelijke uitwisseling van standpunten heeft het niet kunnen komen door het late tijdstip van het aanvragen van het advies. Het is de verantwoordelijk-heid van het bevoegd gezag om tijdig advies te vragen en een verzoek van de MR dat daaraan in de weg staat niet te honoreren. Eenmaal zo ver in het eerste begrotingsjaar aanbeland, kunnen een advies van de MR en daarover te voeren overleg per definitie niet meer van wezenlijke invloed zijn op het besluit. Het bevoegd gezag heeft bij het niet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen. Het besluit kan niet in stand blijven.

33 106236 - 14.10 uitspraak 16-10-2014

Adviesgeschil - artikel 11 onder h Wms (benoeming en ontslag schoolleiding); PO Het bevoegd gezag heeft binnen de kaders van het mobiliteitsbeleid de positie van directeur/schoolleider voor het schooljaar 2014-2015 op een aantal van zijn scholen opnieuw ingevuld. Het voornemen de schoolleider van de school (gedeeltelijk) over te plaatsen en een nieuwe schoolleider te benoemen is voor advies aan de MR voor-gelegd. De MR heeft negatief geadviseerd. Het bevoegd gezag heeft in afwijking van het advies het besluit ongewijzigd genomen. Volgens de MR kon het advies niet meer van wezenlijke invloed zijn op de besluitvorming omdat de GMR al positief had ge- adviseerd. Inhoudelijk stelt de MR dat het bevoegd gezag verzuimd heeft om aan te geven over welke specifieke kwaliteiten de schoolleider beschikt die hem zo geschikt maken voor de andere school. Ten aanzien van de benoeming van de nieuwe school-leider ontbreekt volgens de MR iedere onderbouwing. Volgens het bevoegd gezag wa-ren er ten tijde van de adviesaanvraag wat betreft de benoemingen nog geen onom-keerbare stappen gezet; de voorgenomen besluiten zijn twee keer schriftelijk toegelicht en de MR heeft afwijzend gereageerd op het aanbod van het bevoegd gezag om het voorgenomen besluit mondeling toe te lichten. Gelet op de verstrekte informatie ten aanzien van het gedeeltelijk ontslag van de directeur en de bereidheid van het bevoegd gezag om verder te overleggen met de MR, heeft het bevoegd gezag zich volgens de Commissie in voldoende mate gekweten van de in artikel 8 lid 1 Wms opgelegde verplichting tot het verstrekken van informatie aan de MR. Door niet op de uitnodigin-gen van het bevoegd gezag in te gaan heeft de MR zichzelf de mogelijkheid tot het voeren van open en reëel overleg ontnomen. Dat van overleg geen sprake meer kon zijn omdat de GMR reeds een positief advies over de benoemingen had gegeven, is onvoldoende onderbouwd. Het advies van de GMR bevatte immers nadrukkelijk de aanbeveling aan het bevoegd gezag om de individuele besluiten voor te leggen aan de MR’s van de betrokken scholen. Het besluit om de directeur voor een gedeelte uit zijn functie te ontheffen is voldoende gemotiveerd en het bevoegd gezag heeft in redelijk-heid in afwijking van het advies van de MR tot zijn besluit kunnen komen. Anders is het ten aanzien van de benoeming van de nieuwe directeur. De adviesaanvraag en de nadere motivering bieden nauwelijks inzicht in de overwegingen van het bevoegd gezag. Derhalve kan het ontslagbesluit in stand blijven en kan het benoemingsbesluit van de nieuwe schoolleider niet in stand blijven.

106429 - 14.11 uitspraak 20-11-2014

Adviesgeschil - artikel 11 onder h Wms (aanstelling schoolleiding); PO

Het bevoegd gezag heeft het voornemen om op één van zijn basisscholen een interim-directeur aan te stellen, voor advies aan de MR voorgelegd. De MR heeft negatief geadviseerd, omdat hem te weinig informatie en ook te weinig tijd voor het advies gegeven was. Het bevoegd gezag heeft in afwijking van het advies het besluit

Het bevoegd gezag heeft het voornemen om op één van zijn basisscholen een interim-directeur aan te stellen, voor advies aan de MR voorgelegd. De MR heeft negatief geadviseerd, omdat hem te weinig informatie en ook te weinig tijd voor het advies gegeven was. Het bevoegd gezag heeft in afwijking van het advies het besluit