• No results found

Samenvatting van het bewijs

In document Worminfecties (pagina 33-37)

Achtergrond

Enterobius vermicularis zetten hun eitjes af rond de anus of soms aan de buitenkant van de

ontlasting, waardoor in grote delen van de ontlasting geen eitjes te vinden zijn. Fecesonderzoek naar deze eitjes is daardoor onbetrouwbaar. 2 De wormpjes en direct na de ontlasting

geproduceerde witte eipakketjes kunnen met het blote oog worden herkend op de feces. Overblijfselen van de vrouwelijke wormpjes zijn na het afzetten van de eipakketjes slechts met grote moeite te herkennen. Losse eitjes zijn te klein om met het blote oog te zien. Als er geen wormpjes worden gezien adviseren leerboeken de plakbandtest als methode om wormeitjes te vinden. Daarbij wordt een stuk doorzichtig plakband een aantal malen op de huid rond de anus gedrukt; het liefst direct na het ontwaken en voor het wassen, waarna dit plakband op een objectglaasje wordt geplakt en onder de microscoop bekeken wordt. 5 6 7 2 8 Deze eitjes hebben een karakteristiek aspect (ovaal met een dubbele en aan een kant afgeplatte eischaal. Verwarring met andere eieren is nauwelijks mogelijk. 2 Verondersteld wordt daarom dat zij ook in de eerste lijn makkelijk te herkennen zijn.

Uitgangsvraag

Wat zijn de testeigenschappen van de plakbandproef bij verdenking op E. vermicularis? P patiënt met vermoeden van E. vermicularis

I plakbandproef

C gouden standaard (microscopisch onderzoek feces/mogelijk andere gouden standaard) O specificiteit, sensitiviteit

Methode

We verrichtten een breed geformuleerd systematisch literatuuronderzoek naar de uitgangsvraag. Een zoekstrategie met zoekdatum vanaf oprichting tot en met 14 juni 2018 gaf 37 treffers in PubMed. Omdat een mogelijk relevant artikel waarvan de titel was gevonden in de

literatuurverwijzingen van een van deze 37 treffers niet zichtbaar was, werd de zoekstrategie uitgebreid. Dit leverde 17 nieuwe treffers in PubMed op en 20 nieuwe treffers in Embase. De search leverde uiteindelijk twee verschillende soorten onderzoeksgegevens op. De eerste soort betrof prevalentie-onderzoek waarin naast de plakbandtest ook een andere diagnostische methode werd gebruikt, 9 10 zodat de opbrengst van beide diagnostische methoden kan worden

vergeleken. De andere soort betrof onderzoek naar de waarde van de plakbandtest gerelateerd aan een referentietest. 11 12

Resultaten

Onderzoeken naar prevalentie

Celiksöz e.a. (2005) onderzocht bij 1864 Turkse patiënten in 3 regio’s de feces op wormen, waaronder Enterobius. Een plakbandtest werd gedaan en de feces werd onderzocht door een

direct saline smear preparation, die lichtmicroscopisch werd bekeken. Indien met het

laatstgenoemde onderzoek geen parasiet werd gezien, werd in de feces met de zinksulfaatflotatiemethode verder gezocht naar parasieten.

Met de plakbandtest werden eitjes gevonden bij 229 patiënten (12,3%). Het fecesonderzoek leverde slechts 3 positieven op (alle ook positief in de plakbandtest). In alle 3 de regio’s was er een statistisch significant verschil (alle p < 0,05) tussen de resultaten van de plakbandtest en het fecesonderzoek in het ontdekken van enterobius in het voordeel van de plakbandtest.

Saksirisampant e.a. (2004) onderzocht bij 781 schoolgaande kinderen van het Karenvolk in Thailand de feces op parasieten, waaronder enterobius, met de formaline-ethertechniek en daarnaast de plakbandproef.

In de ontlasting (n = 542) werden enterobius-infecties bij 1 (0,18%) en bij de plakbandproef (n = 781) bij 121 kinderen (15,49%) gevonden. Het verschil was statistisch significant (p < 0,001). Onderzoeken waarin de waarde van de plakbandtest wordt vergeleken met een referentietest

Cho e.a. (1975) vergeleek bij 158 Koreanen in 3 dorpen het resultaat van een plakbandproef met het onderzoek van alle feces in de 2 dagen nadat een kuur met pyrantel (een anthelminthicum) was gegeven. Bij 141 Koreanen was het resultaat van beide testen bekend zie tabel 2.

Tabel 2 De relatie tussen de uitslagen van de plakbandtest en het fecesonderzoek en de sensitiviteit, specificiteit, positief voorspellende waarde (PVW) en negatief voorspellende waarde (NVW) van de plakbandtest met als gouden standaard de aanwezigheid van de enterobius in feces

na een pyrantelkuur (Cho 1975)

Enterobius in feces: + Enterobius in feces - Totaal

Plakbandtest: + 70 7 77 PVW = 70/77 = 0,91 Plakbandtest: - 52 12 64 NVW = 12/64 = 0,19 Totaal 122 19 141 Sens. = 70/122 = 0,57 Spec. = 12/19 = 0,63

Jeandron e.a. (2010) vergeleek bij kinderen uit Kirgizië het resultaat van een plakbandproef (naar wormeitjes) met fecesonderzoek naar wormeitjes volgens de FLOTAC-techniek (een flotatie-centrifugatiemethode). Voor 64 van de 163 geïncludeerde kinderen waren 3 plakbandstroken beschikbaar en minimaal 1 FLOTAC. De gouden standaard was een aangetoonde infectie in 1 van de 3 methoden. Met de plakbandtest werden 13 besmette kinderen gevonden: 4 na 1 plakbandtest, 4 bij de 2e en 5 na de 3e. 2 kinderen hadden een positieve FLOTAC, waarvan 1 was gevonden met de plakbandtest zie tabel 3.

Tabel 3 Sensitiviteit en negatief voorspellende waarde (NVW) van 4 testmethoden (Jeandron 2010)

Sensitiviteit (95%-BI) NVW (95%-BI) P-waarde 1 x plakband 28,6 (9,6–58,0) 83,3 (71,0 91,3)

2 x plakband 57,1 (29,6–81,2) 89,3 ( 77,4–95,6)

3 x plakband 92,9 (64,2–99,6) 98,0 (88,2–99,9) 0,006 (versus 1 x FLOTAC) 1 x FLOTAC 14,3 (2,5–43,8) 80,7 (68,3–89,2)

Kwaliteit van bewijs

Onderzoeken naar prevalentie

Alle onderzoeken zijn gedaan buiten Nederland in gebieden met een zeer hoge prevalentie van enterobiasis waarin zorgverleners waarschijnlijk meer ervaring hebben in het herkennen van wormen en wormeitjes.

Onderzoeken naar waarde plakbandtest

Een gouden standaard voor het vaststellen van enterobiuswormpjes in de ontlasting is niet bekend. De onderzoeksopzet van Cho lijkt het meest geschikt om de waarde van de plakbandtest vast te stellen, omdat de resultaten daarvan werden vergeleken met onderzoek van de volledige ontlasting waarmee alle worminfecties ontdekt kunnen worden. Hoewel de groep zonder wormpjes in de feces niet groot is, gaven de onderzoekers toch aan dat er enige twijfel is of alle wormpjes zijn gevonden.

Het onderzoek van Jeandron laat vooral zien dat herhaling van de plakbandtest de opbrengst vergroot. De referentietest die in dit onderzoek gehanteerd werd, lijkt geen goede gouden standaard, omdat er alleen werd gekeken naar de aanwezigheid van eitjes en niet van wormen. Omdat het waarschijnlijk is dat verdere herhaling van de test gaat leiden tot de ontdekking van meer gevallen, is hun berekening van de sensitiviteit en specificiteit weinig zinvol.

Conclusie

De prevalentie-onderzoeken laten zien dat wormeitjes veel vaker met de plakbandtest dan met fecesonderzoek worden gevonden. De gegevens uit het onderzoek naar de waarde van de plakbandtest met als gouden standaard het aantal wormen in de ontlasting na een

anthelminthicum laat een relatief hoge PVW (0,91) zien; de NVW is echter laag (0,19). Herhaalde plakbandtesten vergroten de opbrengst aanzienlijk.

In document Worminfecties (pagina 33-37)