• No results found

Samenvatting en beoordeling zuurstof

2.4.1 Bestaande wetten en normen.

De voorgestelde evaluatie wijkt af van sommige bestaande normen en lijkt soms minder strikt. Bijvoorbeeld de normen voor oppervlaktewater met de functie viswater in Vlaanderen stellen dat 50% van de metingen 8 mg l-1 moet tonen (richtlijn), en 100% 5 mg l-1(richtlijn voor karperachtigen). De bindende waarde ligt op ≥7 mg l-1

in 50% van de gevallen. Hierbij mag de waarde voor viswater voor karperachtigen niet onder 4 mg l-1 komen. Voor viswater met zalmachtigen geldt een 50% richtlijn van ≥8 mg l-1, en 100% richtlijn van ≥7 mg l-1

, en een bindende waarde van ≥9 mg l-1

in 50 % van de gevallen, waarbij het zuurstofgehalte niet onder 6 mg l-1 mag dalen.

De KRW voor Nederland schrijft een Viswaterrichtlijn (EG, Nederland 2006) voor: water met als functie viswater voor zalmachtigen moet in 50 % van de gevallen een zuurstofconcentratie van ≥9 mg l-1 hebben, in 100% van de gevallen ≥7 mg l-1. Dit laatste dient als richtlijn, de 50% waarde is een bindende waarde, met daarbij de opmerking dat indien het zuurstofgehalte daalt onder 6 mg/l de bevoegde instantie moet aantonen dat er onder deze omstandigheden geen schadelijke gevolgen optreden voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties. Viswater voor karperachtigen dient in 50% van de gevallen een zuurstofconcentratie van ≥8 mg l-1

te hebben en in 100% van de gevallen ≥5 mg l-1. Dit keer geldt dat de 50 percentielwaarde van ≥ 7 mg l-1

een bindende waarde is met daarbij de opmerking dat indien het zuurstof gehalte daalt onder 4 mg/l er aangetoond dient te worden dat er geen schadelijke gevolgen zullen treden.

Voor de evaluatie van deze richtlijnen wordt enkel rekening gehouden met overdag gemeten zuurstofwaarden. In de hier voorliggende evaluatiemethodiek worden ook nachtelijke waarden betrokken in de evaluatie. Het continu behalen van 5 mg/l, ook ’s nachts, impliceert dat wellicht overdag hogere zuurstofwaarden gemeten kunnen worden, waardoor het zuurstofgehalte geschikt kan zijn voor deze meer gevoelige soorten.

2.4.2 Beoordeling van de rekenparameter Zuurstof

Rekenparameter Beoordeling Absoluut

zuurstofminimum

Een daling van het zuurstofgehalte onder het zuurstofminimum van 2,5 mg/l kan ernstige gevolgen hebben voor het ecosysteem van de Schelde. Deze rekenparameter wordt geëvalueerd in elke Scheldezone (niveau 3) voor de data voor ruimtelijke dekking en voor alle data voor temporele dekking (continue meetstations).

95 percentieel zuurstof In het zomerhalfjaar (vanaf mei tot en met oktober) wordt het zuurstofgehalte positief geëvalueerd als 95% (90% in de zone met sterke saliniteitsgradiënt) van de metingen boven 5 mg/l blijven In de winter wordt dit 6 mg/l. Voor de ruimtelijke dekking wordt deze rekenparameter geëvalueerd in elke zone (niveau 3). Voor de temporele dekking wordt deze rekenparameter afzonderlijk bepaald en geëvalueerd voor elk continu meetstation.

Duur van de zuurstofdip Zakken de zuurstofwaarden onder 5 mg/l in de zomer en 6 mg/l in de winter, dan spreken van een zuurstofdip. Wordt deze dipt langer dan 48 uur (op basis van de continue metingen), volgt een negatieve evaluatie.

De toetsparameter Zuurstof zal positief beoordeeld worden als de criteria voor de drie bovenstaande rekenparameters vervuld zijn.

Evaluatiemethodiek Schelde-estuarium Waterkwaliteit

2.4.3 Toepassing in T2015

Voor de T2015 zijn voldoende gegevens voorhanden om de toetsparameter zuurstof te bepalen. Data van continue zuurstofmetingen zullen echter niet voor de gehele periode 2009-2015 beschikbaar zijn voor alle stations in de Zeeschelde, zodat de duur van de zuurstofdip enkel voor de laatste jaren bepaald zal kunnen worden. De evaluatie zal dus minder temporele dekking hebben, maar vooral gestoeld zijn op de ruimtelijke dekking.

3 Toetsparameter: Nutriënten

3.1 Inleiding

Waar vroegere regionale wetgeving vaak de focus legde op waterkwaliteitscriteria gebaseerd op fysico-chemie (bijvoorbeeld met normen voor BOD en ammonium), verlegt de KRW de klemtoon meer naar doelstellingen gebaseerd op dit ecosysteemfunctioneren. De KRW stelt dat tegen 2015 een goede ecologische status moet bereikt worden in alle waterlichamen in de Europese Unie. Onder een goede ecologische status verstaat de KRW, voor nutriënten, dat de concentraties bepaalde grenzen niet mogen overschrijden zodat het functioneren van het ecosysteem, en het bereiken van bepaalde biologische kwaliteitskenmerken, wordt verzekerd.

Het uitwerken van evaluatiecriteria vereist bijgevolg een grondige kennis van het functioneren van het ecosysteem. Het uitwerken van criteria voor de evaluatie van nutriënten impliceert dat grenzen worden gezocht waarbinnen nutriënten mogen fluctueren zodat het goed functioneren van het ecosysteem niet wordt belemmerd. Met de huidige kennis is het echter niet mogelijk om deze grenzen volledig en onderbouwd af te bakenen. Voor de toetsparameter Nutriënten worden wel de krijtlijnen uitgezet hoe evaluatiecriteria kunnen worden afgeleid, en worden criteria uitgewerkt. Bij veranderende kennis van het ecosysteemfunctioneren, kan dan eventueel deze evaluatie verfijnd worden.

De doelstelling van deze toetsparameter is nagaan of de nutriëntvracht die door de Schelde passeert, het bereiken van de goede ecologische status niet in de weg staat. Dit geldt zowel voor de goede ecologische status in de Schelde (Zeeschelde en Westerschelde) zelf, als in het mondingsgebied en de Noordzee. In het MONEOS rapport (Meire en Maris, 2008) wordt immers de stroomafwaartse begrenzing van het estuarium gevormd door de lijn Zeebrugge-Westkapelle, inclusief de Vlakte van de Raan. De Belgisch-Nederlandse kustzone kan beschouwd worden als afwaartse grens voor de Schelde.

In het eutrofiëringsverhaal spelen niet enkel de nutriënten die vanuit het bekken het estuarium bereiken. Ook organische verbindingen stromen het estuarium in en kunnen voor een grote zuurstofvraag zorgen. Bij afbraak worden nutriënten vrijgesteld. Daarom dekt deze toetsparameter meer dan nutriënten alleen: een volledige titel zou zijn: nutriënten en organische koolstofvracht.

Het ganse Schelde-estuarium en kustzone hebben te kampen met negatieve effecten van eutrofiëring. Oorzaak van deze eutrofiëring is de antropogeen sterk verhoogde input van nutriënten vanuit het bekken van de Schelde, die samen met de input uit onder meer de bekkens van Seine en Somme, in de kustzone terechtkomt (Lancelot et al., 2009). De Schelde levert een belangrijke bijdrage aan de eutrofiëring van de kustzone. Gezien ook de kwaliteit van de kustwateren in 2015 zal moeten voldoen aan de vereisten uit de KRW, moet bij de evaluatie van de pelagiale kwaliteit in de Schelde de bijdrage aan de vervuiling van de Noordzee in rekening gebracht worden. De kwaliteit van het uitstromende Scheldewater mag geen hypotheek leggen op een goede waterkwaliteit in de Vlakte van de Raan en de kustzone. Dit zal restricties opleggen voor de output van de Schelde, welke doorvertaald moeten worden naar input restricties voor het estuarium. De evaluatiecriteria voor nutriënten zullen dan ook deels vertrekken vanuit de vereisten voor de kustzone en verder afgeleid worden in functie van het ecosysteemfunctioneren binnen elke deelzone.

Goed functioneren – nutriënten en organische belasting

De algemene benadering is ook hier het herstel van de ecosysteemfuncties van estuarium en kustzone. Terugkeren naar pristiene input vanuit het bekken is in de huidige maatschappelijke context onmogelijk; men zal steeds rekening moeten houden met verhoogde input. Ook in de kustzone is een herstel van pristiene nutriëntconcentraties niet haalbaar, maar de concentraties zullen alleszins moeten dalen om schadelijke gevolgen te minimaliseren (Lancelot et al., 2009).

Evaluatiemethodiek Schelde-estuarium Waterkwaliteit

Het estuarium speelt hierbij een essentiële rol als schakel tussen bekken en kust. In het estuarium ligt immers de laatste kans om de nutriëntvracht te conditioneren om eutrofiëring in de kustzone te beperken.

De evaluatie van nutriëntconcentraties en organische belasting is aldus gebaseerd op de (potentiële) effecten op primaire productie en de hogere trofische niveaus. Deze aanpak is in overeenstemming met wat door Devlin et al., 2007 naar voren werd geschoven voor estuaria, en door Lancelot et al., 2009 voor de kustzone. Drie aspecten werden daarbij in rekening gebracht:

 nutriëntconcentraties (inclusief de organische belasting)  primaire productie, als respons op de nutriëntconcentraties

zuurstofgehalte en Phaeocystis, als respons op verhoogde productie, veranderde nutriëntverhouding en afbraak van organisch materiaal.

Voor nutriënten en organische belasting werden hier rekenparameters ontwikkeld. Primaire productie, zuurstofgehalte en Phaeocystis waren bepalend voor het uitwerken van beoordelingscriteria voor deze rekenparameters. Ze worden bovendien zelf geëvalueerd in de toetsparameters zuurstof en algen (primaire productie, Phaeocystis). Bij deze uitwerking wordt een onderscheid gemaakt tussen eutrofiëring in het estuarium, en eutrofiëring in de kustzee. Primaire productie wordt echter niet enkel door nutriëntaanbod bepaald. In een troebel systeem als het Schelde-estuarium, zijn lichtklimaat maar ook temperatuur, zout, verblijftijd, of begrazing minstens even belangrijk; deze worden als verklarende parameter geïntegreerd in de evaluatie.