• No results found

4.3 Rekenparameters voor de toetsparameter algenbloei

4.3.2 Plaagalgen

Plaagalgen zijn niet gewenst. Vanaf bepaalde concentraties kan Phaeocystis als een plaagsoort omschreven worden en nadelige effecten hebben op het ecosysteem. Dit komt uitvoerig aan bod bij de toetsparameter Nutriënten.

Een andere belangrijke groep plaagalgen vormen de cyanobacteriën. Zij kunnen toxines uitscheiden die schadelijk zijn voor het ecosysteem. Ook voor de mens kunnen deze cyanotoxines zeer schadelijk zijn. In verschillende landen zijn normen opgesteld voor deze cyanotoxines in drinkwater (voor een overzicht, zie Chorus et al., 2005). In deze evaluatiemethodiek worden geen toxines geëvalueerd. Wel wordt gekeken naar maximaal aantal cellen per liter dat mag voorkomen om problemen voor de mens (recreatie) of vee (drinkwater) te vermijden.

Uitzonderlijke groenalgen boei, met dominantie van groenalgen boven diatomeeën is evenmin wenselijk. Deze groenalgen kunnen dan als plaagalgen beschouwd worden. Toch zijn hiervoor geen afzonderlijke criteria opgesteld: bij een dominantie van groenalgen op diatomeeën zal de doorstroming van energie minder efficiënt zijn, waardoor de PB:B ratio slecht scoort. Ook bij cyanobacteriebloei is er minder doorstroming, maar als de biomassa van cyanobacteriën klein is ten opzichte van de totale algenbiomassa, wordt dit misschien onvoldoende gedetecteerd met de PB:B ratio.

Phaeocystis

De plaagalg Phaeocystis wordt bij de evaluatie van de toetsparameter Nutriënten reeds besproken. Vanaf een cellendichtheid van meer dan 4 x 106 cellen per liter is er sprake van problematische Phaeocystis bloei. Phaeocystis wordt maandelijks geëvalueerd in het zomerhalfjaar per Scheldezone.

Cyanobacteriën

Vanaf een cellendichtheid van meer dan 2 x 107 cellen per liter is er problematische cyanobacteriebloei. Evaluatie geschiedt maandelijks per Scheldezone.

Indien in de toekomst ook andere plaagalgen de kop op steken, moeten deze, wanneer adequate monitoringsdata beschikbaar zijn, toegevoegd worden aan de evaluatie.

Evaluatiemethodiek Schelde-estuarium Waterkwaliteit

4.4 Samenvatting en beoordeling

De evaluatie van de toetsparameter algenbloei wordt als volgt samengevat: Rekenparameter Beoordeling

PB en PB:B ratio PB en PB:B worden per zone (niveau 3) bepaald per maand tijdens de periode maart tot en met juni. Jaargemiddeld dienen per zone volgende minima gehaald te worden:

- Een PB – waarde van 10 en een PB:B van 1,5 in de zones Sterk polyhalien, Zwak polyhalien, Mesohalien en de zoete zone met korte verblijftijd.

- Een PB – waarde van 5 en een PB:B van 0,75 in de zone met sterke saliniteitsgradiënt, de oligohaliene zone en de zoete zone met lange verblijftijd.

Indien per zone het zesjaarlijkse gemiddelde toeneemt ten opzichte van de voorgaande evaluatieperiode, kan deze rekenparameter ook positief geëvalueerd worden.

Phaeocystis Vanaf een cellendichtheid van meer dan 4 x 106 cellen per liter is er sprake van problematische Phaeocystis bloei, maandelijks te bepalen in lente en zomer, op niveau 3.

Cyanobacteriën Vanaf een cellendichtheid van meer dan 2 x 107 cellen per liter is er sprake van problematische cyanobacteriebloei, maandelijks te bepalen in lente en zomer, in brak en zoet, op niveau 3

Bij afwezigheid van adequate monitoringsdata, vervalt deze rekenparameter.

5 Toetsparameter Toxische stoffen

5.1 Inleiding

Binnen de communicatie-indicator Waterkwaliteit gaat veel aandacht naar nutriënten en organische belasting. Deze hebben immers rechtstreekse gevolgen voor het ecosysteem functioneren. Het ecosysteem zelf zal ook een invloed uitoefenen op deze stoffen: organische belasting zal bijvoorbeeld worden gemineraliseerd. Nutriënten worden opgenomen door primaire producenten, en kunnen nadien weer gerecycleerd worden. Ingrepen in het estuarium, zoals verdieping of ontpoldering, kunnen een impact hebben op verschillende estuariene processen, en bijgevolg ook op nutriëntgehaltes of ratio’s en op organische belasting.

Toxische stoffen kunnen evenzeer een determinerende invloed uitoefenen op het ecosysteem. Ze kunnen interfereren met de groei of voortplanting van diverse organismen, of kunnen in bepaalde gevallen acuut toxisch zijn. De aanwezigheid van bijvoorbeeld zware metalen of organische micropolluenten kan het ecosysteemfunctioneren grondig verstoren. Daarnaast worden toxische stoffen doorgegeven in de voedselketen naar hogere niveaus waardoor accumulatie in de hogere niveaus ontstaat die toxisch kan zijn. Monitoring en evaluatie van deze stoffen is daarom essentieel. Een evaluatie vanuit het ecosysteemfunctioneren is echter geen voor de hand liggende zaak. In tegenstelling tot vervuiling door nutriënten of organische belasting zal het ecosysteem zelf weinig of geen invloed kunnen uitoefenen op deze vorm van vervuiling. Vervuiling met toxische stoffen is in hoofdzaak een probleem uit het hele bekken, waar men met het beheer van het estuarium maar weinig vat op heeft. De impact van geplande ingrepen in het estuarium op deze toxische stoffen wordt klein geacht.

Directe of indirecte lozingen op het oppervlaktewater vanuit puntbronnen (bedrijven, rioolwaterzuiveringinstallaties), maar ook vanuit diffuse bronnen (zoals uitspoeling van bestrijdingsmiddelen) beïnvloeden de belasting van het oppervlaktewater. Naast water en bodem is er ook een belasting vanuit de atmosfeer.

Onrechtstreeks kunnen er wel gevolgen zijn van ingrepen in het estuarium op het gedrag van zware metalen en organische microverontreinigingen. De historische contaminatie opgeslagen in de bodem kan eventueel vrij komen door erosie bij veranderende hydromorfologie. Ook door veranderend zuurstofgehalte of veranderende redoxpotentiaal kunnen verontreinigingen terug in oplossing komen en beschikbaar worden voor biota.

Bijkomend kunnen ook de effecten van een vervuilende stof beïnvloed worden door veranderingen in het ecosysteem. Zo kan de gevoeligheid van een organisme voor een bepaalde verontreiniging toenemen bij wijzigend zoutgehalte. Ook kunnen organismen die reeds aanzienlijke stress ondervinden ten gevolge van bijvoorbeeld zuurstoftekorten of toenemende zoutschommelingen, een grotere gevoeligheid hebben aan diverse toxische stoffen.