• No results found

Ten behoeve van aanleg en beheer van dijkgraslanden is de afgelopen jaren onder-zoek verricht naar de vegetatiekundige samenstelling en de erosiebestendigheid van dijkgraslanden. De resultaten hiervan zijn juist op dit moment van belang. Bij verschillende waterschappen staat het traditionele dijkbeheer steeds vaker ter discussie naar aanleiding van de in uitvoering zijnde dijkverzwaringswerken en in verband met de groeiende maatschappelijke wens om een meer multifunctioneel gebruik van dijken mogelijk te maken.

Beheerstype, onderhoudsvorm, gebruiksmogelijkheden en kosten van dijkbeheer hangen nauw met elkaar samen en bepalen de kwaliteit van dijkgraslanden. Niet alleen als bekleding van de waterkeringen, maar ook ten aanzien van verwante belangen als dragers van natuur- , agrarische en recreatieve waarden.

Bij een multifunctioneel gebruik van dijken zal in de toekomst steeds vaker om keuzes worden gevraagd omtrent de verschillende beheersmogelijkheden, die voor dijken in het rivierengebied bestaan. Dit alles uiteraard binnen de waterstaatkundige randvoorwaarden, die hier aan de geslotenheid en de doorworteling van de dijkvegetatie zijn gesteld.

Voor dijken met actuele of potentiële natuurwaarden ligt een natuurtechnische beheersvorm voor de hand, terwijl voor de dijken met zwaardere grondsoorten een aangepast agrarisch beheer een geschikte mogelijkheid kan zijn. Om vanuit deze gedachte bij aanleg en beheer van dijkgraslanden goede keuzes te kunnen maken, kunnen de volgende algemene conclusies en aanbevelingen als richtlijnen worden gebruikt. Ze vormen als zodanig een leidraad voor een weloverwogen dijkbeheer.

Civieltechnische en botanische kwaliteit van dijkgrasland

1 Uitgangspunt bij dijkbeheer is dat de waterstaatkundige functie van dijkgras-landen vooropstaat en dat de verwante belangen hieraan niet strijdig mogen zijn. Dit geldt zowel voor de agrarische als de natuurfunctie van dijkgras-landen.

2 Bij een intensief agrarisch beheer van rivierdijken is de erosiebestendigheid van dijkgraslanden niet optimaal en zijn de natuurwaarden van dergelijke graslanden veelal zeer laag.

3 Bij een minder op produktie van gras gericht dijkbeheer biedt een gesloten uit grassen en kruiden bestaande vegetatie een goede doorworteling en daardoor een verbeterde erosiebestendigheid.

4. Recent vegetatiekundig onderzoek toont aan, dat dijkgraslanden met een kruidenrijke samenstelling erosiebestendiger zijn dan een dijkgrasland waarin nauwelijks kruiden aanwezig zijn. Kruidenrijkdom kan worden bevorderd door aanleg en via het onderhoud van dijkgrasland. De erosietechnische kwaliteit van dijkgraslanden in samenhang met de vegetatiesamenstelling dient nog nader kwantitatief (naar vegetatietype en beheer) te worden onderzocht (erosieproe-ven), zodat ook de sterkte van dijkgrasland kan worden bepaald.

Aanleg en ontwikkeling van dijkgrasland

5 Bij de aanleg van dijkgrasland zijn met name de voor de toplaag van het dijktalud gebruikte grondsoort en het in te zaaien graszaadmengsel van belang voor het bereiken van een optimale kwaliteit van de vegetatie. Na aanleg zijn ook beheerstype en onderhoudsvorm van invloed op de graslandontwikkeling.

Waterstaatkundig goed ontwikkelde dijkgraslanden kunnen verschillen in botanische samenstelling als gevolg van gemaakte keuzes bij aanleg en het daaropvolgende beheer en onderhoud.

6 Bij optimalisering van het dijkonderhoud lijkt de water staatkundige kwaliteit sneller toe te nemen dan de botanische waarde, omdat de kieming en vestiging van gewenste soorten achterblijft als gevolg van het ontbreken van zaad in de bodem (zaadvoorraad) of in de naaste omgeving (versnippering, verspreidings-barrières, e.d.).

7 De vestiging van botanisch waardevolle soorten, zoals stroomdalplanten, kan bij natuurtechnische aanleg worden bevorderd door op verantwoorde wijze de gewenste soorten in te zaaien ( onder andere door kruidenrijk maaisel uit te leggen) vanuit nog bestaande lokale populaties in de omgeving.

8. Dijkgraslanden met een hoge actuele botanische waarde (stroomdalflora) zijn zeldzaam geworden en verdienen alle aandacht bij dijkverzwaringswerken.

Vooral omdat deze waarde tevens hand in hand gaat met een betere erosie-bestendigheid. De technieken om bij aanleg natuurwaarden te ontzien of te ontwikkelen zijn voorhanden en kunnen worden toegepast.

Beheer en onderhoud van dijkgrasland

9 Verschillende vormen van extensief dijkbeheer bij hooien en/of beweiden zijn zowel in civieltechnisch als natuurtechnisch opzicht goed.

10 Bij een agrarische bestemming voor dijkpercelen dient vanuit waterstaatkundig opzicht gestreefd te worden naar een aangepast agrarisch beheer op grond van de uit onderzoek verkregen wetenschappelijke inzichten . Hierbij zal de bemesting zeker niet meer mogen bedragen dan 50-70 kg N/ha/jaar en dient chemische onkruidbestrijding achterwege te blijven.

11 Intensieve beweiding met schapen komt tegenwoordig veel voor op rivierdijken.

Deze intensieve vorm van dijkonderhoud heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de vegetatie en is daarom erosietechnisch niet acceptabel.

12 Verpachtingen in de huidige vorm leiden in het algemeen tot een slecht gebruik van dijken. Nagegaan dient te worden hoe de pachtvoorwaarden kunnen worden aangepast. Indien geen aanpassing mogelijk is, moet verpachting in de toekomst worden afgeraden. Het is dan geen 'geschikte' gebruiksvorm voor dijken.

13 Gebruiksovereenkomsten tussen waterschappen en belanghebbende gebruikers lijken een geschikt middel om extensieve beheersvormen (geen bemesting, lage beheersdruk en periodiek beheer) in de praktijk te kunnen regelen. Deze mogelijkheid van gebruik moet juridisch nader worden getoetst.

Kosten van het dijkbeheer

14 De kosten van dijkbeheer en dijkonderhoud worden op dit moment sterk beïnvloed door plaatselijke verschillen in gebruik (onder andere verpachting). In het algemeen blijken de werkelijke kosten voor beweiding en maaien dichter bij elkaar te liggen dan wanneer ruwweg alleen de pachtopbrengsten worden vergeleken met de maaikosten bij uitbesteding.

15 Bij een hooilandbeheer, dat in veel gevallen de voorkeur heeft, verdient het probleem van de afzet van het hooi nadere aandacht. Eventuele stortkosten verhogen de kosten van het dijkbeheer aanzienlijk. Nader onderzoek naar de verwerking van het maaisel heeft een hoge prioriteit.

Bij toepassing van bovengenoemde richtlijnen geven de waterschappen blijk van een streven om de achteruitgang van de natuurwaarden in het rivierengebied een halt toe te roepen; uiteraard voorzover dit binnen de taakomschrijving respectie-velijk taakopvatting past. Dit streven sluit aan op de nodige aandacht die rivier-dijkgraslanden vragen in het kader van het Natuurbeleidsplan. Ze behoren immers met de uiterwaarden en de rivieren voor een groot deel tot de oecologische hoofdstructuur in het rivierengebied.

9. GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Bezuijen, A., A.M. Burger & M. Klein Breteler, 1990. Taludbekledingen van gezette steen, 285 pp. Rapport DWW, Rijkswaterstaat, Delft.

Bink F.A., 1980. Natuurtechnische aspecten van de grasmat op rivierdijken. RIN-rapport 80/15. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum.

Centrum voor Onderzoek Waterkeringen (COW), 1980. Inventarisatie markante verschijnselen aan rivierdijken opgetreden tijdens de hoge Rijnafvoer van februari 1980. S-80.027, Den Haag.

Dijk, G. van, 1988. Enkele praktische wenken bij dijkverzwaring naar aanleiding van ervaringen in de provincie Utrecht. Natura 85: 129-130.

Dijk, H.F.G. van, B.G. Graatsma & N.M. van Rooy, 1984. Droge stroomdal-graslanden langs de Maas. Wet. Meded. K.N.N.V. 165, 146 pp.

Ennik, G.C. Mol activity in relation to pasture management and nitrogen fertilizati-on. Neth. J. og Agric. Sc. 15. 221-228.

Fliervoet, L.M. 1987. Characterization of the canopy structure of Dutch grass-lands. Vegetatio 70: 105-117.

Groenendael, J.M. & J.T.R. Kalkhoven, 1990. Oecologische infrastructuur, zaaddispersie en natuurontwikkeling. In: F. Berendse (ed.). Natuurontwikkeling en Landbouw. Agrobiologische Thema's 1: 67-77. Centrum voor Agrobiolo-gisch Onderzoek, Wageningen.

Huesmann, P.J. 1986, Inzaai, beheer en onderhoud grasmat op dijken. Syllabus, Rijksdienst voor IJsselmeerpolders. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 51 pp.

Huisman, P.J. 1976, Inzaai en onderhoud van de grasmat op dijken. Flevobericht 120.

Kruse, G.A.M. 1988, Onderzoek naar herbeoordelen van de geschiktheid van klei-grond voor bekleding van dijken met grasbedekking. Rapport C0-275925/14, Grondmechanica, Delft.

Laan, H.H. van der & E. Roetman, 1988. Bloemen op de IJsseldijken. IJsselakade-mie; publicatie 52, Kampen.

Liebrand, C.I.J.M., 1988, 1989, 1990. Jaarverslagen. Voortgangsrapportages seizoen 1987, 1988 en 1989; vegetatieonderzoek zuidelijke binnentaluds rivierdijkverbetering bij Zaltbommel. Verslagen vakgroep V .P. 0., Landbouwuniversiteit Wageningen.

Liebrand, C.I.J.M. & K.V. Sykora, 1990. Een onderzoek naar de effecten van natuurtechnisch beheer op recent verbeterde rivierdijken. In: J.M. Groenendael et al. (eds.). 10 jaar Zonderwijk en V.P.O; pp. 193-197. Landbouwuniversiteit Wageningen.

Minderhoud, J.W., 1989. Aanleg en onderhoud van de grasmat op waterkerende dijken. In: Hogerkamp, M. (ed.), Aanleg en onderhoud van grasmatten.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1991. Meerjarenplan Gewas-bescherming, een regeringsbeslissing. SDU, Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1991, Natuurbeleidsplan, een regeringsbeslissing. SDU, Den Haag.

Muijs, J.A. 1989. Nieuwe eisen voor klei voor dijkbouw. Waterbouwinfo 7: 14-16.

Oomes, M.J.M. 1988, Effect van verschralend beheer op productie en soortenrijk-dom van grasland. Landb. tijdschrift 100: 19-23.

RIVRO, 1990. Rassenlijst (65°) voor Landbouwgewassen, 336 pp. Leiter-Nypels bv., Maastricht.

Schippers, W. 1989, Inzaaipoef Pannerden. Jaarverslag over 1988, Adviesgroep Vegetatiebeheer.

Sibma L. & G.C. Ennik, 1988. Ontwikkeling en groei van productiegras onder Nederlandse omstandigheden, 53 pp. Pudoc, Wageningen.

Sykora, K.V. & P. Zonderwijk, 1986. Kleurrijke dijkbeemden, hoe lang nog?

Waterschapsbelangen 10: 247-253.

Sykora, K.V. & C.I.J.M. Liebrand, 1987. Natuurtechnische en civieltechnische aspecten van rivierdijkvegetaties, 194 pp. Landbouwuniversiteit Wageningen.

Sykora, K.V. & C.I.J.M. Liebrand, 1988. Revegetation of river dikes and techni-ques for encouragement of speciesrich grasslands. Aspects of Applied Biology 16: 9-18.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TA W), 1985. Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken. dl. 1, Bovenrivierengebied. Staatsuitgeverij, Den Haag.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TA W), 1988. Leidraad keuzemethodiek dijk- en oeverbekledingen, dl. 1 en dl. 2. Staatsuitgeverij, Den Haag.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1988. Water tegen de dijk, 53 pp

+

bijlagen. W altman, Delft.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1989. Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken. dl. 2, Benedenrivierengebied, 179 pp. Staatsuit-geverij, Den Haag.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1992. Eisen klei voor dijken, technische rapport (concept).

Waterloopkundig laboratorium & Laboratorium voor Grondmechanica, 1984 Erosiebestendigheid van gras op kleitaluds. Delft, co-26412/15 28 pp.

Wolffenbuttel, Th., 1989. Laboratoriumproeven. Erosie en afslag van grastaluds.

Doctoraalverslag, vakgroep Waterbouwkunde, T.U. Delft.

Zee, F.F. van der, 1988, 1989, 1990. Voortgangsrapportage 1988, 1989 en 1990.

Vakgroep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en Onkruidkunde, Landbouw-universiteit Wageningen.

Zee, F.F. van der, 1992. Botanische samenstelling, oecologie en erosiebestendig-heid van rivierdijkvegetaties, 271 pp. Landbouwuniversiteit, Wageningen.

Voor verdere informatie:

Adviesgroep Vegetatiebeheer, Bornsesteeg 69

6708 PD Wageningen Telefoon: 08370-83524

ISBN 90-6754-250-4

Deze uitgave is te bestellen bij de Unie van Waterschappen, Johan van Oldenbarneveltlaan 5, Postadres: Postbus 80200 2508 GE 's-Gravenhage Telefoon: 070-3519751