• No results found

De wijze waarop dijken worden onderhouden hangt nauw samen met de eigen-domssituatie van de dijk en de voorwaarden, waaronder dijkgraslanden in gebruik zijn. In Tabel 8 zijn de belangrijkste onderhoudsvormen in relatie gebracht met de eigendomssituatie en met de gebruiksvorm, wanneer dijkpercelen niet door het waterschap maar door anderen worden onderhouden. De gebruiksvoorwaarden kunnen in een pachtcontract of een onderhoudsovereenkomst met de gebruiker zijn vastgelegd. Bij particulier eigendom kiest de eigenaar de beheersvorm en is het

Dijkpercelen in eigendom van waterschappen of particulieren kunnen verschillen in onderhoud, afhankelijk van de gebruiker. Voor de GEBRUIK: WS ZELF PACHT ONDERHOUDS-

EIGEN-OVEREEN- DOM

Op rivierdijken komen verschillende gebruiksmogelijkheden voor, die in bijna alle waterschappen worden toegepast. Het waterschap kan eigenaar van een dijk zijn en zelf het onderhoud van de dijkpercelen voor zijn rekening nemen. Beheerder en

gebruiker zijn hier dezelfde instantie. Omdat waterschappen geen vee bezitten worden dijken meestal niet 'intensief agrarisch beweid' door waterschappen. Deze categorie is hier niet van toepassing (Tabel 8). De mogelijkheden om 'vee in te scharen' bij beweiding en 'hooi op stam verkopen' bij maaien zijn als onder-houdsvorm door waterschappen zelf wel te organiseren, maar kunnen niet als intensief beheer worden aangemerkt. Waterschappen hebben hierbij voldoende invloed op de beheersintensiteit, zodat van een extensief beheer kan worden gesproken. Deze manier van onderhoud vereist echter wel specifieke kennis, mankracht en de nodige administratie, waardoor er in de praktijk weinig gebruik van wordt gemaakt. Via een tussenpersoon (waardman) kan beweiding door waterschapen worden gerealiseerd, maar de directe invloed van de beheerder op het onderhoud zal hierbij enigszins afnemen. Het blijft immers andermans vee.

Het maaionderhoud daarentegen kunnen waterschappen altijd zelf met eigen personeel en apparatuur uitvoeren, of ze kunnen laten maaien op contractbasis door een groenaannemer of loonwerker. In dit geval blijven waterschappen altijd directe invloed op het onderhoud uitoefenen en blijven ze baas in eigen huis over hoe en wanneer er onderhoud wordt uitgevoerd.

Bij verpachting van dijkpercelen heeft de Pachtwet een behoorlijke invloed op de gebruiksvoorwaarden en is de invloed van het waterschap op met name de intensi-teit van het gebruik in het algemeen gering. Nu steeds vaker wordt besloten om het intensieve dijkbeheer aan te passen, blijken de huidige pachtcontracten meestal ongeschikt te zijn om bij pachters veranderingen in het gebruik door te voeren. Om een natuurtechnisch dijkonderhoud, of een waterstaatkundig dijkonderhoud, dat eventueel tevens met natuuraspecten rekening houdt te kunnen vastleggen in een pachtovereenkomst, zal het noodzakelijk zijn om de huidige Pachtwet in dit opzicht te actualiseren. Mogelijkheden hiertoe dienen verder te worden onderzocht, anders zal in de toekomst het verpachten van dijken moeten worden afgeraden.

Een andere vorm om dijken multifunctioneel te gebruiken kan zijn, dat het water-schap een dijk wel in eigendom heeft, maar het gebruik en tevens het onderhoud onder zelf te bepalen voorwaarden aan belanghebbenden uitgeeft. Dit kunnen boeren zijn, maar ook particulieren, natuurorganisaties, recreatieschappen of andere particuliere instanties. De beheerder regelt het dijkonderhoud met de gebruiker en legt dit vast in een onderhoudsovereenkomst. Deze overeenkomsten dienen juridisch nog wel nader te worden bekeken. Het uitgangspunt hierbij is, dat het waterschap bij een onderhoudsovereenkomst altijd de mogelijkheid moet hebben om invloed te kunnen uitoefenen op het onderhoud en dat de gebruiker bij goed onderhoud zekerheid moet hebben over de continuïteit van het dijkgebruik. Deze vorm van gebruik kan zeer geschikt zijn om natuurtechnisch dijkonderhoud met de gebruikers te regelen. Wanneer waterschappen geen eigenaar van de dijk zijn maar particulieren of instanties, zoals Rijkswaterstaat en natuurorganisaties, dan kan de beheerder alleen via de Keur (provinciale waterschapsreglementen geven aan welke bevoegdheden er zijn) invloed op het dijkonderhoud uitoefenen. De invloed van het waterschap op het onderhoud is bij deze gebruiksvorm zeer beperkt. Alleen bij

excessen kan bij te intensief onderhoud (gebruik) worden ingegrepen. Een extensief dijkbeheer kan via de Keur in zijn huidige vorm niet worden voorgeschreven.

Bij belangstelling voor aangepast agrarisch beheer is er een geschikte mogelijkheid om de gebruiksvoorwaarden in een onderhoudsovereenkomst met de gebruiker vast te leggen. Een pachtovereenkomst is hiervoor alleen geschikt, als tevens beperkin-gen ten aanzien van de waterstaatkundige functie worden geaccepteerd. Natuurtech-nisch beheer op dijken van het waterschap kan eveneens via onderhoudsovereen-komsten worden gerealiseerd, of waterschappen voeren zelf het onderhoud uit door natuurtechnisch te maaien. Het maaien van dijken door waterschappen is eveneens de meest geschikte manier om een waterstaatkundig beheer te voeren. Hierbij hebben waterstaatkundig en natuurtechnisch beheer veel met elkaar gemeen.

?.ONDERHOUDSKOSTEN

De kosten van het dijkbeheer hebben grote invloed op de manier waarop de dijken worden onderhouden. In het algemeen was het financiële uitgangspunt van de beheerder, dat 'de kosten niet meer mogen bedragen dan de opbrengsten'. Bij een analyse van de beheerskosten dient echter ook de kwaliteit van dijkgraslanden in beschouwing te worden genomen. Juist nu naar aanleiding van de dijkverzwaring aan de graslandkwaliteit in relatie met het beheer de nodige aandacht wordt besteed en er een meer multifunctioneel dijkgebruik wordt voorgestaan, verdient het kostenaspect van het huidige dijkbeheer enige nadere toelichting.

Bij het traditionele agrarische beheer van dijken waren in het verleden de kosten voor de waterschappen beperkt tot een deel van het onderhoud en herstel bij schade. De meeste dijkpercelen waren verpacht. De opbrengst variëren nu nog van fl.100,00 tot fl.400,00 per ha dijkgrasland per jaar. Door de toegenomen beheers-intensiteit bij verpachten zijn ook de onderhoudskosten gestegen, zoals voor het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Verder nemen ook de herstelkosten toe als gevolg van meer schade aan het grasland bij een intensiever gebruik. Wie welke onkosten betaalt, de beheerder of de gebruiker, is vaak onduidelijk en het verschilt per waterschap. Bovendien zijn er jaarlijks terugkerende kosten en eenmalige uitgaven ten behoeve van het beheer (rasters, schadeherstel). Deze gezamenlijke onkosten kunnen per waterschap weer verdeeld zijn over drie kosten-posten, namelijk directe onderhoudskosten voor het grasland (bijvoorbeeld de maaikosten), indirecte onderhoudskosten aan bijvoorbeeld rasters en op- en afritten en kosten voor het herstellen van onstane schade. Beheers- en waterschaden zijn hierbij vaak moeilijk van elkaar te scheiden. Verder wordt meestal geen aparte melding gemaakt van administratieve en controlekosten ten behoeve van het dijkbeheer. Al deze punten maken een precieze raming van de beheerskosten bij verpachting vaak ingewikkeld en ondoorzichtig, maar zeker is wel, dat pachtop-brengsten allang niet meer de werkelijke kosten van het dijkbeheer dekken. Voor ieder waterschap kan de verhouding tussen opbrengsten en werkelijke kosten weer anders zijn. opbrengst van het verkochte hooi de maaikosten voor een deel compenseren, maar de afzet van van dijken afkomstig hooi stagneert de laatste jaren, waardoor het storten van maaisel nog verder zal toenemen. De belangstelling van de intensieve veehouderij voor hooi van dijken wordt steeds minder, omdat ingekuild gras en

Tabel 9,

Een algemeen overzicht van kosten voor verschillende beheerssituaties op rivierdijken. Deze kostencijfers zijn vooral bedoeld om een indruk te krijgen van de verscheidenheid aan beheerskosten voor waterkeringen in het algemeen en zijn gebaseerd op de uitgaven die in de perioden

-2x per jaar moeilijkheidsgraad stijgt Maaien zonder afvoer

-2x per jaar klepelen

minimaal maximaal

Natuurtechnisch maaibeheer (volgens SBB normen) -produktie circa 4 ton ds,/ha/j

-machinaal, 1-assige trekker

-leper jaar maaien en hooien(handkracht) minimaal tot incl. verzamelen en vervoer maximaal

- onderhoud terrein, rasters, verzorging dieren

(incl. extra krachtvoer) kosten 1650,00

4

minus opbrengst verkoop lammeren+wol Beweiden met schapen via verpachten

- omweiden en continu

- bemesten 2-3 x per seizoen

- plaatsen afrastering (schapegaas, etc.) en afschrijving over 10 jaar

restant

- onderhoud terrein en rasters minimaal maximaal

pachtopbrengsten variëren van 100,00 tot 400,00

mais met hogere voedingswaarden dan het dijkenhooi in ruime mate voorradig zijn.

Het kruidenrijkere dijkenhooi heeft doorgaans geen slechte kwaliteit, zodat de afzet ervan in de extensieve veehouderij of in de paardenhouderij mogelijk nog kan worden vergroot. Op plaatsen waar de afzet stagneert moet bij een maaibeheer dus voor andere oplossingen worden gekozen. Als alleen nog voor het voorjaarshooi

belangstelling bestaat, kan nabeweiding (met een tijdelijk schrikdraadraster) mogelijk een oplossing zijn. Andere mogelijkheden zijn inkuilen, composteren of als groenbemesting op bouwland gebruiken. Ook hierbij zijn nog afzetproblemen te overwinnen. Het huidige alternatief om het maaisel te beschouwen als afval, dat moet worden gestort, kan slechts als overbrugging worden gezien naar meer definitievere vormen van verwerking. Het zoeken naar geschikte oplossingen verdient een hoge prioriteit, omdat anders het natuurtechnisch maaibeheer vanwege de hoge kosten zo onder druk komt te staan, dat het financieel geen haalbare onderhoudsvorm meer is.

Bij een vergelijking van de kosten tussen een maaibeheer en een beweidingsbeheer (Tabel 9) valt direct op dat het een onjuiste voorstelling is om alleen de pachtin-komsten te stellen tegenover de duurdere vormen van het maaibeheer. Rekening houdend met alle genoemde aspecten bij verpachting, blijkt dat de werkelijke kosten van beweiden en maaien aanzienlijk dichter bij elkaar liggen dan op het eerste gezicht lijkt. Het afvoeren van het maaisel zorgt voor een groot kostenpro-bleem. Het zoeken naar kostenbesparende verwerkingsmethoden van maaisel is daarom van groot belang.

De meeste met schapen beweide dijken zijn verpacht en worden intensief beheerd.

Bij een vergelijking van de kosten tussen extensief (natuurtechnisch) en intensief beweidingsbeheer met schapen (Tabel 9: 3 en 4) valt op te merken, dat juist de hoge produktie aan schapen per hectare noodzakelijk is voor de gebruiker om een positief saldo te behalen, hetgeen zeker bij de grotere schapenhouders het animo zal bepalen voor het gebruiken van dijkgraslanden. Het is te verwachten dat in de komende jaren de ooipremie van fl.60,00 per geslacht schaap komt te vervallen.

De behoefte om meer schapen per ha te kunnen houden zal daarom toenemen. Ook de pachtvergoedingen zullen hierdoor in de toekomst onder druk komen te staan.

Kostenbesparingen door de onderhoudskosten te verdelen tussen beheerder en gebruiker en door het onderhoud te regelen via een onderhoudsovereenkomst kan hier mogelijk uitkomst bieden om de kwaliteit van dijkgraslanden toch te kunnen bewaken bij een voor de beheerder acceptabele begrazingsintensiteit, die voor de gebruiker niet altijd aantrekkelijk zal zijn. De vereiste kwaliteit van dijkgrasland is bekend, maar een verdere financiële uitwerking van een praktisch uitvoerbaar beweidingsbeheer met schapen of eventueel jongvee verdient de nodige aandacht.

Schaalvergroting, waarbij het aantal dieren gelijk blijft maar het te beweiden oppervlak toeneemt, kan hier mogelijk uitkomst bieden voor een aangepast agrarisch dijkbeheer.

8. SAMENVATTING EN ALGEMENE CONCLUSIES

Ten behoeve van aanleg en beheer van dijkgraslanden is de afgelopen jaren onder-zoek verricht naar de vegetatiekundige samenstelling en de erosiebestendigheid van dijkgraslanden. De resultaten hiervan zijn juist op dit moment van belang. Bij verschillende waterschappen staat het traditionele dijkbeheer steeds vaker ter discussie naar aanleiding van de in uitvoering zijnde dijkverzwaringswerken en in verband met de groeiende maatschappelijke wens om een meer multifunctioneel gebruik van dijken mogelijk te maken.

Beheerstype, onderhoudsvorm, gebruiksmogelijkheden en kosten van dijkbeheer hangen nauw met elkaar samen en bepalen de kwaliteit van dijkgraslanden. Niet alleen als bekleding van de waterkeringen, maar ook ten aanzien van verwante belangen als dragers van natuur- , agrarische en recreatieve waarden.

Bij een multifunctioneel gebruik van dijken zal in de toekomst steeds vaker om keuzes worden gevraagd omtrent de verschillende beheersmogelijkheden, die voor dijken in het rivierengebied bestaan. Dit alles uiteraard binnen de waterstaatkundige randvoorwaarden, die hier aan de geslotenheid en de doorworteling van de dijkvegetatie zijn gesteld.

Voor dijken met actuele of potentiële natuurwaarden ligt een natuurtechnische beheersvorm voor de hand, terwijl voor de dijken met zwaardere grondsoorten een aangepast agrarisch beheer een geschikte mogelijkheid kan zijn. Om vanuit deze gedachte bij aanleg en beheer van dijkgraslanden goede keuzes te kunnen maken, kunnen de volgende algemene conclusies en aanbevelingen als richtlijnen worden gebruikt. Ze vormen als zodanig een leidraad voor een weloverwogen dijkbeheer.

Civieltechnische en botanische kwaliteit van dijkgrasland

1 Uitgangspunt bij dijkbeheer is dat de waterstaatkundige functie van dijkgras-landen vooropstaat en dat de verwante belangen hieraan niet strijdig mogen zijn. Dit geldt zowel voor de agrarische als de natuurfunctie van dijkgras-landen.

2 Bij een intensief agrarisch beheer van rivierdijken is de erosiebestendigheid van dijkgraslanden niet optimaal en zijn de natuurwaarden van dergelijke graslanden veelal zeer laag.

3 Bij een minder op produktie van gras gericht dijkbeheer biedt een gesloten uit grassen en kruiden bestaande vegetatie een goede doorworteling en daardoor een verbeterde erosiebestendigheid.

4. Recent vegetatiekundig onderzoek toont aan, dat dijkgraslanden met een kruidenrijke samenstelling erosiebestendiger zijn dan een dijkgrasland waarin nauwelijks kruiden aanwezig zijn. Kruidenrijkdom kan worden bevorderd door aanleg en via het onderhoud van dijkgrasland. De erosietechnische kwaliteit van dijkgraslanden in samenhang met de vegetatiesamenstelling dient nog nader kwantitatief (naar vegetatietype en beheer) te worden onderzocht (erosieproe-ven), zodat ook de sterkte van dijkgrasland kan worden bepaald.

Aanleg en ontwikkeling van dijkgrasland

5 Bij de aanleg van dijkgrasland zijn met name de voor de toplaag van het dijktalud gebruikte grondsoort en het in te zaaien graszaadmengsel van belang voor het bereiken van een optimale kwaliteit van de vegetatie. Na aanleg zijn ook beheerstype en onderhoudsvorm van invloed op de graslandontwikkeling.

Waterstaatkundig goed ontwikkelde dijkgraslanden kunnen verschillen in botanische samenstelling als gevolg van gemaakte keuzes bij aanleg en het daaropvolgende beheer en onderhoud.

6 Bij optimalisering van het dijkonderhoud lijkt de water staatkundige kwaliteit sneller toe te nemen dan de botanische waarde, omdat de kieming en vestiging van gewenste soorten achterblijft als gevolg van het ontbreken van zaad in de bodem (zaadvoorraad) of in de naaste omgeving (versnippering, verspreidings-barrières, e.d.).

7 De vestiging van botanisch waardevolle soorten, zoals stroomdalplanten, kan bij natuurtechnische aanleg worden bevorderd door op verantwoorde wijze de gewenste soorten in te zaaien ( onder andere door kruidenrijk maaisel uit te leggen) vanuit nog bestaande lokale populaties in de omgeving.

8. Dijkgraslanden met een hoge actuele botanische waarde (stroomdalflora) zijn zeldzaam geworden en verdienen alle aandacht bij dijkverzwaringswerken.

Vooral omdat deze waarde tevens hand in hand gaat met een betere erosie-bestendigheid. De technieken om bij aanleg natuurwaarden te ontzien of te ontwikkelen zijn voorhanden en kunnen worden toegepast.

Beheer en onderhoud van dijkgrasland

9 Verschillende vormen van extensief dijkbeheer bij hooien en/of beweiden zijn zowel in civieltechnisch als natuurtechnisch opzicht goed.

10 Bij een agrarische bestemming voor dijkpercelen dient vanuit waterstaatkundig opzicht gestreefd te worden naar een aangepast agrarisch beheer op grond van de uit onderzoek verkregen wetenschappelijke inzichten . Hierbij zal de bemesting zeker niet meer mogen bedragen dan 50-70 kg N/ha/jaar en dient chemische onkruidbestrijding achterwege te blijven.

11 Intensieve beweiding met schapen komt tegenwoordig veel voor op rivierdijken.

Deze intensieve vorm van dijkonderhoud heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de vegetatie en is daarom erosietechnisch niet acceptabel.

12 Verpachtingen in de huidige vorm leiden in het algemeen tot een slecht gebruik van dijken. Nagegaan dient te worden hoe de pachtvoorwaarden kunnen worden aangepast. Indien geen aanpassing mogelijk is, moet verpachting in de toekomst worden afgeraden. Het is dan geen 'geschikte' gebruiksvorm voor dijken.

13 Gebruiksovereenkomsten tussen waterschappen en belanghebbende gebruikers lijken een geschikt middel om extensieve beheersvormen (geen bemesting, lage beheersdruk en periodiek beheer) in de praktijk te kunnen regelen. Deze mogelijkheid van gebruik moet juridisch nader worden getoetst.

Kosten van het dijkbeheer

14 De kosten van dijkbeheer en dijkonderhoud worden op dit moment sterk beïnvloed door plaatselijke verschillen in gebruik (onder andere verpachting). In het algemeen blijken de werkelijke kosten voor beweiding en maaien dichter bij elkaar te liggen dan wanneer ruwweg alleen de pachtopbrengsten worden vergeleken met de maaikosten bij uitbesteding.

15 Bij een hooilandbeheer, dat in veel gevallen de voorkeur heeft, verdient het probleem van de afzet van het hooi nadere aandacht. Eventuele stortkosten verhogen de kosten van het dijkbeheer aanzienlijk. Nader onderzoek naar de verwerking van het maaisel heeft een hoge prioriteit.

Bij toepassing van bovengenoemde richtlijnen geven de waterschappen blijk van een streven om de achteruitgang van de natuurwaarden in het rivierengebied een halt toe te roepen; uiteraard voorzover dit binnen de taakomschrijving respectie-velijk taakopvatting past. Dit streven sluit aan op de nodige aandacht die rivier-dijkgraslanden vragen in het kader van het Natuurbeleidsplan. Ze behoren immers met de uiterwaarden en de rivieren voor een groot deel tot de oecologische hoofdstructuur in het rivierengebied.

9. GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Bezuijen, A., A.M. Burger & M. Klein Breteler, 1990. Taludbekledingen van gezette steen, 285 pp. Rapport DWW, Rijkswaterstaat, Delft.

Bink F.A., 1980. Natuurtechnische aspecten van de grasmat op rivierdijken. RIN-rapport 80/15. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum.

Centrum voor Onderzoek Waterkeringen (COW), 1980. Inventarisatie markante verschijnselen aan rivierdijken opgetreden tijdens de hoge Rijnafvoer van februari 1980. S-80.027, Den Haag.

Dijk, G. van, 1988. Enkele praktische wenken bij dijkverzwaring naar aanleiding van ervaringen in de provincie Utrecht. Natura 85: 129-130.

Dijk, H.F.G. van, B.G. Graatsma & N.M. van Rooy, 1984. Droge stroomdal-graslanden langs de Maas. Wet. Meded. K.N.N.V. 165, 146 pp.

Ennik, G.C. Mol activity in relation to pasture management and nitrogen fertilizati-on. Neth. J. og Agric. Sc. 15. 221-228.

Fliervoet, L.M. 1987. Characterization of the canopy structure of Dutch grass-lands. Vegetatio 70: 105-117.

Groenendael, J.M. & J.T.R. Kalkhoven, 1990. Oecologische infrastructuur, zaaddispersie en natuurontwikkeling. In: F. Berendse (ed.). Natuurontwikkeling en Landbouw. Agrobiologische Thema's 1: 67-77. Centrum voor Agrobiolo-gisch Onderzoek, Wageningen.

Huesmann, P.J. 1986, Inzaai, beheer en onderhoud grasmat op dijken. Syllabus, Rijksdienst voor IJsselmeerpolders. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 51 pp.

Huisman, P.J. 1976, Inzaai en onderhoud van de grasmat op dijken. Flevobericht 120.

Kruse, G.A.M. 1988, Onderzoek naar herbeoordelen van de geschiktheid van klei-grond voor bekleding van dijken met grasbedekking. Rapport C0-275925/14, Grondmechanica, Delft.

Laan, H.H. van der & E. Roetman, 1988. Bloemen op de IJsseldijken. IJsselakade-mie; publicatie 52, Kampen.

Liebrand, C.I.J.M., 1988, 1989, 1990. Jaarverslagen. Voortgangsrapportages seizoen 1987, 1988 en 1989; vegetatieonderzoek zuidelijke binnentaluds rivierdijkverbetering bij Zaltbommel. Verslagen vakgroep V .P. 0., Landbouwuniversiteit Wageningen.

Liebrand, C.I.J.M. & K.V. Sykora, 1990. Een onderzoek naar de effecten van natuurtechnisch beheer op recent verbeterde rivierdijken. In: J.M. Groenendael et al. (eds.). 10 jaar Zonderwijk en V.P.O; pp. 193-197. Landbouwuniversiteit Wageningen.

Minderhoud, J.W., 1989. Aanleg en onderhoud van de grasmat op waterkerende dijken. In: Hogerkamp, M. (ed.), Aanleg en onderhoud van grasmatten.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1991. Meerjarenplan Gewas-bescherming, een regeringsbeslissing. SDU, Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1991, Natuurbeleidsplan, een regeringsbeslissing. SDU, Den Haag.

Muijs, J.A. 1989. Nieuwe eisen voor klei voor dijkbouw. Waterbouwinfo 7: 14-16.

Oomes, M.J.M. 1988, Effect van verschralend beheer op productie en soortenrijk-dom van grasland. Landb. tijdschrift 100: 19-23.

RIVRO, 1990. Rassenlijst (65°) voor Landbouwgewassen, 336 pp. Leiter-Nypels bv., Maastricht.

Schippers, W. 1989, Inzaaipoef Pannerden. Jaarverslag over 1988, Adviesgroep Vegetatiebeheer.

Sibma L. & G.C. Ennik, 1988. Ontwikkeling en groei van productiegras onder Nederlandse omstandigheden, 53 pp. Pudoc, Wageningen.

Sykora, K.V. & P. Zonderwijk, 1986. Kleurrijke dijkbeemden, hoe lang nog?

Waterschapsbelangen 10: 247-253.

Sykora, K.V. & C.I.J.M. Liebrand, 1987. Natuurtechnische en civieltechnische aspecten van rivierdijkvegetaties, 194 pp. Landbouwuniversiteit Wageningen.

Sykora, K.V. & C.I.J.M. Liebrand, 1988. Revegetation of river dikes and techni-ques for encouragement of speciesrich grasslands. Aspects of Applied Biology 16: 9-18.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TA W), 1985. Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken. dl. 1, Bovenrivierengebied. Staatsuitgeverij, Den Haag.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TA W), 1988. Leidraad keuzemethodiek dijk- en oeverbekledingen, dl. 1 en dl. 2. Staatsuitgeverij, Den Haag.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1988. Water tegen de dijk, 53 pp

+

bijlagen. W altman, Delft.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1989. Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken. dl. 2, Benedenrivierengebied, 179 pp.

Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1989. Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken. dl. 2, Benedenrivierengebied, 179 pp.