• No results found

5. De verwerking van financiële instrumenten in het fiscale recht

6.2 Samenhangend waarderen

Belastingplichtigen beroepen zich in de regel graag op de asymmetrie van goed koopmansgebruik en zouden samenhangende waardering van posities verbonden met financiële risico’s en afdekkingsinstrumenten achterwege willen laten. Op deze manier worden winsten uitgesteld en verliezen direct genomen, zodat dit belastingheffing uitstelt en er rentevoordelen worden behaald. Dit belang speelt in de jaarwinstbepaling van de vennootschappelijke jaarrekening niet. De doelstelling van de fiscale winstbepaling ligt puur op de zuivere winstberekening. In de vennootschappelijke jaarrekening is deze doelstelling tweeledig, namelijk het verschaffen van inzicht in het resultaat en het verschaffen van inzicht in het vermogen. Hierbij wordt opgemerkt dat onder IFRS de focus steeds verder verschuift naar een het verschaffen van inzicht in vermogen, waarbij het resultaat als hulpmiddel wordt beschouwd. Uit deze verschillende doelstellingen vloeit het feit voort dat samenhangende waardering verplicht is in de fiscale winstberekening, onder de voorwaarde dat belanghebbende voldoet aan de criteria uit het cacaobonenarrest. In de vennootschappelijke jaarrekening is samenhangende waardering, ofwel hedge-accounting, toegestaan als aan strikte voorwaarden wordt voldaan, maar is dit uitdrukkelijk geen verplichting. Entiteiten zullen hier vrijwillig voor kiezen, ondanks de hoge uitvoeringskosten om aan de criteria te voldoen. Een drijfveer hiertoe is het rapporteren van een zuiverder inzicht in het vermogen en resultaat. Onder IAS 39 en ook onder IFRS 9 kan het in beperkte gevallen voorkomen dat de een bepaald vermogensbestanddeel tegen geamortiseerde kostprijs dan wel tegen reële waarde via de OCI-reserve wordt geboekt. Indien de waardering en resultaatbepaling tegen reële waarde via de winstverliesrekening wordt geboekt, leidt tot tot accounting mismatches en tot verkeerde impressies van het resultaat. Immers, wanneer de ene vermogensmutatie gecompenseerd wordt door de andere vermogensmutatie en dit op verschillende posten tot uitdrukking komt, leidt dit tot onzuivere inzichten.

178 HR 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 179 HR 8 mei 1957, nr. 12 931, BNB 1957/208

De Hoge Raad lijkt de invulling van het tweede criterium uit het cacaobonenarrest te ontlenen aan de retrospectieve toets die IAS 39 voorschreef. Het is uiteraard logisch dat de Hoge Raad aansluiting zoekt bij het jaarrekeningrecht voor de vraag hoe de effectiviteit van een hedge wordt gemeten. Zij heeft immers zelf in een eerder arrest bepaald dat het jaarrekeningrecht een bron kan zijn van hetgeen er in de bedrijfseconomie als juiste wijze van winstbepaling wordt beschouwd.180 De bandbreedte van 80 tot 125% is volgens de verslaggevingsstandaard namelijk een indicatie aan de hand waarvan objectief is gebleken dat een hedgerelatie in het afgelopen boekjaar effectief is geweest. In tegenstelling tot IAS 39, is de bandbreedte van 80 tot 125% voor de invulling van het tweede criterium van het cacaobonenarrest een prospectieve toets. Er moet namelijk op balansdatum een inschatting worden gemaakt over de toekomstige periode. Inmiddels is de retrospectieve toets onder IFRS 9 komen te vervallen. Onder de nieuwe standaard worden entiteiten die hedge-accounting toe willen passen, verplicht om de volumes van de posities die in de hedgerelatie worden betrokken, voortdurend bij te sturen om op deze manier een zeer effectieve hedge na te streven. Deze eis lijkt er enigszins op te duiden dat slechts dynamische hedgerelaties in aanmerking komen voor de toepassing van hedge-accounting. Bij statische hedges, ofwel hedges volgens het ‘hedge and forget’-principe wordt er namelijk eenmalig een afdekkingspositie ingenomen om financiële risico’s te mitigeren, waarbij er geen evaluatie en bijsturing plaats vindt (rebalancing). Onder de fiscale hedge-arresten is er slechts bij het marketmakerarrest sprake van een dynamische hedge. De eerste drie hedge-arresten gingen over statische hedges, waarbij er geen voortdurende ‘rebalancing’ plaats vond. Voor het fiscale recht is er geen aanleiding om de bepaling van IFRS 9 te volgen, aangezien zij hiermee de samenhangende waardering van statische hedges uit zou sluiten. Over deze statische hedges is juist bepaald dat afzonderlijke bepaling niet verenigbaar is met het realiteitsbeginsel van goed koopmansgebruik. Zowel IAS 39 als IFRS 9 schrijven strikte hedgedocumentatie voor, waaruit blijkt dat de entiteit voorafgaand aan het boekjaar al voornemens was hedge-accounting toe te passen. Deze hedgedocumentatie kent het fiscale recht niet. In het optiehedge-arrest was er zelfs sprake van een zeer tegenoverstelde sitiuatie, waarbij belanghebbende stelde de callopties niet eens als afdekking van de waardemutaties op de aandelen aan te houden. Hij hield deze aan als doel extra premie-inkomsten te genereren. Onder IAS 39 of IFRS 9 zou geen samenhangende waardering mogelijk zijn in de casus van het optiehedge-arrest. Het toevallige verband uit deze casus lijkt ook onder door de eis van samenhang uit het cacaobonenarrest in het fiscale recht niet meer voldoende om tot een plicht van samenhangende waardering te komen. Met de komst van IFRS 9 is er ten opzichte van de fiscale winstbepaling een overeenkomst bij gekomen. Aangezien samenhangende waardering verplicht is, kunnen entiteiten er niet voor kiezen op een zeker moment te stoppen met de samenhangende waardering. Dit kan pas als zij niet meer aan de voorwaarden voldoen. Daar waar het entiteiten onder IAS 39 vrij stond om te stoppen met hedge-accounting, is dat onder IFRS 9 niet mogelijk zolang er aan de voorwaarden wordt voldaan. Het is echter betrekkelijk eenvoudig om niet meer aan de voorwaarden van IFRS 9 te voldoen. Zo kan bijvoorbeeld de hedgedocumentatie niet langer worden bijgehouden of kunnen de risicomanagementstrategieën zodanig gewijzigd worden, dat hedge-accounting niet meer in lijn is met deze strategieën. Een andere overeenkomst sinds de invoering van IFRS 9 is het gebruik van niet-financiële instrumenten als afdekkingsinstrument, bijvoorbeeld een forward contract op basis van ‘physical settlement’. Onder IAS 39 waren alleen forward-contracten op basis van ‘cash settlement’ toegestaan als afdekkingsinstrument. In het cacabonenarrest is sprake van forward-contracten op de voorinkopen en de voorverkopen om zodoende een vaste prijs te bepalen. Voor de duiding van een forward contract op ‘physical settlement’ basis liggen IFRS 9 en het fiscale recht dus op één lijn. Onder IAS 39 en IFRS 9 bestaan er zeer specifieke voorschriften voor de manier waarop kasstroomhedges verwerkt moeten worden in de jaarrekening. In het fiscale recht is hier relatief weinig over bekend. Er is slechts een rechtbankuitspraak die het niet in lijn met goed koopmansgebruik acht een verlies gelijk aan de contante waarde van het negatieve verschil tussen de kasstromen uit hoofde van de vaste- en variabele rente ineens te nemen. Hierdoor zouden lasten die op toekomstige jaren zien in een eerder jaar worden genomen. Toekomstige jurisprudentie zal hier meer duidelijkheid over moeten scheppen. Asma en Storm van ’s Gravesande geven aan dat het fiscaal ongebruikelijk is om reële waardemutaties te verwerken in balansposten bij reële waardehedge- accounting en mutaties in het eigen vermogen te verwerken zoals dat gebeurt bij kasstroomhedge-accounting.181

180 HR 8 mei 1957, nr. 12 931, BNB 1957/208

181 Asma J.H., Storm van ’s Gravesande L.H. (2015): De Interest Rate Swap in drie fiscale sferen, Weekblad Fiscaal Recht 2015/15

Toepassing van het kostprijshedge-accounting model wat op grond van Richtlijn 290.633 is toegestaan, zou uitkomst kunnen bieden, aangezien slechts de gesaldeerde vaste rentelast in de winstverliesrekening wordt verwerkt, zonder dat balansposities of het eigen vermogen daarbij muteren. Dit model zou derhalve een aanknopingspunt bieden voor de manier waarop er met kasstroomhedges om moet worden gegaan in de fiscale winstberekening. Dit model wordt echter niet erkend onder IFRS, waar alle afgeleide instrumenten op reële waarde moeten worden gewaardeerd.182

6.4 Deelconclusie

In dit hoofdstuk is getracht verschillen en overeenkomsten in kaart te brengen tussen de behandeling van financiële instrumenten in het jaarrekeningrecht en het fiscale recht. De hiermee samenhangende deelvraag luidt: Hoe verhoudt de behandeling van financiële instrumenten in het jaarrekeningrecht zich tot de behandeling van financiële instrumenten in het fiscale recht?

Uit de verschillende doelstellingen van het jaarrekeningrecht en het fiscale recht vloeien afwijkende voorschriften voort met betrekking tot de winstbepaling en dus ook voor de behandeling van financiële instrumenten. Onder IFRS 9 is het uitgangspunt om alle vermogensbestanddelen tegen reële waarde te waarderen, wat in lijn is met doelstelling van de vennootschappelijke jaarrekening. Namelijk het verschaffen van inzicht in het vermogen van een entiteit in plaats van het resultaat. Voor de fiscale winstbepaling worden vermogensbestanddelen dankzij het voorzichtigheidsbeginsel op historische kostprijs of lagere marktwaarde gewaardeerd. De fiscale winstberekening heeft een louter resultaatbepalende balans als focus. IFRS 9 schrijft voor dat er volgens het ECL-model rekening wordt gehouden met insolvabele debiteuren. Volgens dit model wordt er op balansdatum aan de hand van historische gegevens berekend wat de verwachte verliezen zijn. Deze mathematische manier van afwaarderingsverlies nemen lijkt in lijn te zijn met het voorzichtigheidsbeginsel. Fiscaal is het immers ook toegestaan rekening te houden met insolvabele debiteuren volgens een collectieve benadering op basis van historische gegevens. Echter zullen de mathematisch berekende kredietverliezen naar mijn mening niet aan het zekerheidsvereiste van het baksteenarrest voldoen en is het vormen van een voorziening fiscaal dus niet toegestaan. Het is dus de vraag of het realiteitsbeginsel zich niet verzet tegen het ECL-model. De verschillende doelstellingen van de jaarrekening en de fiscale aangifte komen ook tot uitdrukking in de vergelijking tussen hedge-accounting en samenhangend waarderen. Hedge-accounting is in het jaarrekeningrecht facultatief, maar kan alleen worden toegepast onder strenge voorwaarden. Samenhangend waarderen is verplicht als er wordt voldaan aan twee criteria uit het cacaobonenarrest en maakt inbreuk op de asymmetrische werking van goed koopmansgebruik. Onder IFRS 9 leiden voorwaarden als een secure documentatieverplichting ertoe dat er altijd sprake is van samenhang. In het fiscale recht moet dat worden beoordeeld aan de hand van omstandigheden als de administratie, jaarrekening of economische doelstellingen. Na het cacaobonenarrest komen toevallig tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking voor het gebod samenhangend te waarderen, wat bij het optiehedge-arrest anders lag. De fiscale behandeling van kasstroomhedges moet nog worden uitgekristalliseerd. Uit recente jurisprudentie blijkt dat het toerekeningsbeginsel (als deelbeginsel van het realiteitsbeginsel) zich verzet tegen het in aanmerking nemen van toekomstige verliezen uit hoofde van een afgesloten renteswap. In de fiscale literatuur wordt aangegeven dat het fiscaal niet gebruikelijk is om mutaties uit hoofde van de renteswap te verwerken in balansposities, waardoor het kostprijshedge-accounting model het enige bruikbare model zou zijn voor de fiscale behandeling van kasstroomhedges. Aangezien dit model niet wordt onderkend onder IFRS, zullen er voor wat betreft de behandeling van kasstroomhedges naar mijn verwachting imperatieve verschillen bestaan tussen IFRS en het fiscale recht. Er zijn tussen IFRS 9 en het fiscale recht meer verschillen dan overeenkomsten te bedenken, maar gezien de achtergrond van beide rechtstelsels is dat niet meer dan logisch.

182 Asma J.H., Storm van ’s Gravesande L.H. (2015): De Interest Rate Swap in drie fiscale sferen, Weekblad Fiscaal Recht 2015/15

7.

Conclusie

De centrale vraag in deze scriptie luidt: “In hoeverre biedt IFRS 9 aanknopingspunten voor goed koopmansgebruik voor de waardering en resultaatbepaling van financiële instrumenten?” Om deze centrale vraag op een gestructureerde manier te beantwoorden is deze centrale vraag verdeeld in vijf deelvragen. Aan het eind van ieder hoofdstuk is teruggekomen op de deelvraag waar het hoofdstuk betrekking op had. Alle tussenconclusies tezamen vormen de conclusie op de centrale vraag en daarom worden de tussenconclusies hieronder nogmaals gegeven, waarna het antwoord op de centrale vraag wordt geformuleerd.

1. Wat zijn financiële risico’s en welke soorten zijn er te onderscheiden?

Risico’s onderscheiden zich van onzekerheden door de mogelijkheid tot het vormen van een oordeel met betrekking tot de factoren die van invloed kunnen zijn op voltrekking van een zekere gebeurtenis en de mate van waarschijnlijkheid waarmee deze factoren van invloed zijn. Financiële risico’s zijn te onderscheiden in partijrisico’s en marktrisico’s. Kredietrisico’s zien voornamelijk op de eerste soort en betreffen risico’s van wanbetaling met betrekking tot uitstaande kredieten/schuldtitels. Marktrisico’s bestaan uit valuta-, rente-, en grondstofrisico’s en vormen potentieel een risico tot volatiliteit in de kasstromen en waardering van bezittingen en schulden van vennootschappen.

2. Wat zijn financiële instrumenten en op welke manier beperken zij financiële risico’s?

Volgens de literatuur is er een onderverdeling te maken tussen drie categorieën financiële instrumenten.183 Basisfinancieringsinstrumenten en hybride financiële instrumenten kenmerken zich door hun functie, namelijk het dienen als instrument ten behoeve van de financiering van een vennootschap, via eigen vermogen dan wel via vreemd vermogen. Dit is bij hybride financiële instrumenten een mix van eigen- en vreemd vermogen. Afgeleide financiële instrumenten lenen zich op verschillende manieren voor het afdekken van financiële risico’s, maar lenen zich daarnaast ook voor speculatieve doeleinden. Enerzijds zijn kredietderivaten er op gericht het risico van insolvabiliteitsrisico’s van debiteuren. De werking van deze kredietderivaten is sterk vergelijkbaar met de manier waarop verzekeringen functioneren. De partij die het risico af wilt dekken, ofwel de ‘credit protection buyer’ betaalt de ‘credit protection seller’ een premie, welke wordt berekend aan de hand van een kansberekening. Het risico is op deze manier overgedragen aan een derde, zoals bij verzekeringen ook gebeurt. Anderzijds zijn forwards, futures, opties en swaps er op gericht marktrisico’s met betrekking tot balansposten en toekomstige kasstromen uit hoofde van die balansposten af te dekken. Forwards en futures bieden contract sluitende partijen de mogelijkheid om marktkoersen te negeren voor de bepaling van de koers waartegen een toekomstige transactie plaats vindt. Zij komen een vaste koers overeen, evenals de hoeveelheid goederen en de datum/data waarop de transactie plaats vindt. Opties kunnen meerwaarde bieden bij de aan- en verkoop van activa in een markt waarin de koersen of prijzen schommelen. Callopties bieden de optiehouder de mogelijkheid tegen een eventueel lagere koers/prijs activa aan te kopen. Putopties bieden de optiehouder de mogelijkheid tegen een eventueel hogere koers/prijs activa te verkopen. Tot slot bieden swaps mogelijkheden tot afdekking van marktrisico’s verbonden aan toekomstige in- en uitgaande kasstromen. Bij een renteswap wordt er een variabele- voor een vaste rente geruild, of vice versa. Valutaswaps dekken valutarisico’s slechts gedeeltelijk af. In het geval van een valutaswap wordt een hoofdsom in ‘eigen’ valuta omgeruild tegen de ‘lokale valuta’, tot aan het moment net voorafgaand aan het einde van de looptijd. Op dat moment wordt de gehele hoofdsom weer teruggerekend van ‘lokale’ valuta naar ‘eigen’ valuta. Dat moment vormt een risico als de koers op dat moment minder gunstig is dan het moment waarop de swap plaats vond. Tussentijdse koersschommelingen worden hier dus afgedekt, maar er vindt nog een eindresultaat plaats. Tot slot zijn de grondstofprijs swap en de forward zeer vergelijkbaar. Er wordt namelijk een vaste prijs overeengekomen met betrekking tot een toekomstige transactie.

183 Boot, A.W.A. en Duffhues, P.J.W. (1997): Financiële innovaties en ondernemingsbeleid, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 71

3. Hoe worden financiële instrumenten volgens de IAS – en IFRS standaarden behandeld?

Financiële instrumenten worden onderscheden in drie categorieën, namelijk schuldinstrumenten, afgeleide instrumenten en eigenvermogensinstrumenten. Voor ieder van deze categorieën vindt de waardering en resultaatbepaling op verschillende wijze plaats. Onder IAS 39 wordt allereerst bepaald of het financiële instrument aan wordt gehouden met het doel deze weer te verhandelen (held for trading). Indien dat het geval is, vindt waardering plaats tegen reële waarde via de winstverliesrekening. Indien dit niet het geval is, vindt er een tweede classificatiestap plaats. Aan de hand van de verschillende doeleinden waarvoor de instrumenten worden aangehouden, wordt bepaald of zij worden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs of reële waarde via de OCI-reserve dan wel via de winstverliesrekening. Schuldinstrumenten worden gewaardeerd met inachtneming van bijzondere waardeverminderingen op basis van het ‘incurred credit loss’-model. Hierbij worden kredietverliezen pas in aanmerking genomen op het moment dat er objectieve aanwijzingen die duiden op een bijzondere waardevermindering. In de praktijk zorgde dit model voor een wijze van verslaggeving die achter liep op de economische werkelijkheid. Om risicomanagementstrategieën tot uitdrukking te laten komen in de jaarverslaggeving, is het onder toepassing van IAS 39 mogelijk om de waardemutaties uit hoofde van financiële risico’s op balansposities in samenhang te waarderen met waardemutaties uit hoofde van de correlerende afdekkingsinstrumenten, dit wordt hedge-accounting genoemd. Om een hedge relatie aan te merken, moet er strikte hedgedocumentatie worden bijgehouden, waaruit blijkt dat een entiteit op voorhand al de intentie had om hedge-accounting toe te passen (prospectieve toets). Daarnaast moet achteraf in objectieve zin worden aangetoond dat de hedgerelatie effectief is geweest (retrospectieve toets). Een hedgerelatie is effectief als de waarde van het financiële risico op een balanspositie of kasstroom op tegengestelde wijze tussen een bandbreedte van 80% tot 125% correleert met de waarde van het afdekkingsinstrument.

Onder IFRS 9 vindt de eerste waardering altijd plaats tegen reële waarde en vindt de vervolgwaardering van schuldinstrumenten, afhankelijk van het oogmerk, plaats tegen geamortiseerde kostprijs dan wel reële waarde via de OCI-reserve. De vervolgwaardering van afgeleide instrumenten vindt altijd plaats tegen reële waarde via de winstverliesrekening. De vervolgwaardering van eigenvermogensinstrumenten vindt, afhankelijk van het oogmerk, plaats tegen reële waarde via de OCI-reserve of via de winstverliesrekening. Bijzondere waardeverminderingen zijn alleen van toepassing op schuldinstrumenten en vinden plaats op basis van het ‘expected credit loss’-model. Hierbij worden verwachte kredietverliezen op basis van mathematische berekeningen in aftrek gebracht op de winstverliesrekening. De regels met betrekking tot hedge-accounting zijn onder IFRS 9 aangepast ten opzichte van de regels onder IAS 39 om te komen tot een verslaggevingstandaard die in hogere mate past bij risicomanagementstrategieën. Er gelden voorwaarden met betrekking tot het recht om hedge-accounting toe te mogen passen. Zo moet de ratio tussen het volume van een afgedekte positie en een afdekkingsinstrument bij benadering hetzelfde zijn en dient een rapporterende entiteit jaarlijks bij te sturen(rebalancing), maar geldt er geen retrospectieve toets. Wel geldt er een subjectieve verwachtingstoets, welke in de documentatie vastgelegd moet worden. De keuze van instrumenten en afdekkingsposities is flexibeler onder IFRS 9 verruimd ten opzichte van IAS 39.

4. Hoe worden financiële instrumenten in de fiscale winstbepaling behandeld?

Na uiteenzetting van de behandeling van financiële instrumenten in het fiscale recht kan worden geconcludeerd dat een stelsel van fiscale jaarwinstbepaling in lijn dient te zijn met de doctrine van goed koopmansgebruik. Aan dit begrip liggen het realiteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel ten grondslag. Financiële instrumenten in de vorm van schuldinstrumenten, afgeleide instrumenten en eigenvermogensinstrumenten worden in beginsel op historische kostprijs of lagere marktwaarde gewaardeerd volgens het ‘Niederstwertprinzip’. Deze waarderingsgrondslag herbergt een sterk kenmerk van het voorzichtigheidsbeginsel, waarbij winsten kunnen worden uitgesteld en verliezen worden genomen zodra zij voorzienbaar zijn. Dit is de asymmetrische werking van goed koopmansgebruik. Schuldinstrumenten in vreemde valuta, mogen worden gewaardeerd tegen historische koers per moment van aangaan van deze titels, of er mag jaarlijks een herwaardering plaats vinden tegen reële omrekenkoers. Er is een viertal zaken in de jurisprudentie inzake de fiscale waardering en resultaatbepaling van afgeleide instrumenten en de vraag of de asymmetrische werking van het voorzichtigheidsbeginsel binnen goed koopmansgebruik geen inbreuk maakt

op het realiteitsbeginsel. Hierbij was de vraag of de waardemutaties uit hoofde van financiële risico’s in samenhang met de waardemutaties van afdekkingsinstrumenten gewaardeerd dienden te worden. De criteria