• No results found

Samenhang afhankelijke en onafhankelijke variabelen

2. Theoretisch kader en hypotheses

4.3. Samenhang afhankelijke en onafhankelijke variabelen

Voorafgaande aan de regressieanalyses wordt in deze paragraaf de opzichzelfstaande onderlinge samenhang tussen de verschillende afhankelijke en onafhankelijke variabelen onderzocht. In tabel 4.4 zijn de gemiddeldes voor de drie afhankelijke variabelen af te lezen en de resultaten van de eventuele t-toetsen (voor binaire variabelen), anova’s (voor categorische variabelen) en correlaties (voor continue variabelen).

Tabel 4.4. Gemiddelden en standaarddeviaties van de categorische onafhankelijke variabelen, resultaten variantieanalyses, t-toetsen en correlaties (N=774)

Steun Sociale steun Emotionele steun

Variabele M SD M SD M SD

Activiteiten r=.03 r=.03 r=.02

Werkuren r=-.08* r=-.01 r=-.12**

Fysiek zwaar werk t=-0.21 t=-0.26 t=-0.05

Geen 2.50 0.72 2.36 0.78 2.65 0.90 Wel 2.49 0.78 2.34 0.85 2.65 0.96 Pensioen t=-0.85 t=-0.53 t=-0.77 Vrijwillig 2.48 0.73 2.34 0.80 2.63 0.91 Onvrijwillig 2.53 0.74 2.38 0.80 2.69 0.93 Partner t=-4.27*** t=-3.28** t=-4.26*** Aanwezig 2.46 0.72 2.32 0.79 2.60 0.89 Geen partner 2.89 0.75 2.68 0.70 3. 13 1.03 Oppassen f=15.90*** f=7.24*** f=16.54*** N.v.t. 2.38 0.72 2.29 0.79 2.47 0.89 Nooit 2.21 0.73 2.12 0.79 2.33 0.95 Soms 2.40 0.68 2.28 0.74 2.54 0.83

Vaak 2.73 0.73 2.52 0.81 2.95 0.92

Praktische hulp f=9.40*** f=4.71** f=9.86***

Nooit 2.34 0.75 2.21 0.83 2.49 0.93 Paar keer p. jaar 2.44 0.72 2.32 0.78 2.56 0.90 Maandelijks 2.64 0.71 2.44 0.76 2.84 0.88 Wekelijks 2.80 0.67 2.58 0.79 3.04 0.84

Fin. afh. kinderen t=2.68** t=1.68† t=2.90**

Geen 2.51 0.74 2.36 0.80 2.67 0.92 Aanwezig 2.23 0.64 2.17 0.73 2.29 0.86 Sekse t=-3.19** t=-1.56 t=-3.83*** Man 2.45 0.71 2.33 0.78 2.58 0.88 Vrouw 2.66 0.78 2.44 0.85 2.89 0.98 Aantal kinderen f=2.29† f=2.60† f=1.79 1 kind 2.38 0.75 2.28 0.81 2.47 0.95 2 kinderen 2.51 0.73 2.36 0.77 2.67 0.92 3 kinderen 2.61 0.68 2.49 0.79 2.75 0.85 4+ kinderen 2.37 0.80 2.13 0.88 2.61 0.95 Gezondheid r= -.03 r=.02 r= -.07* Financieel r=-.14*** r=-.11** r=-.13***

Jaren sinds pensioen r= -.07 r= -.13** r=.01

Leeftijd r=.04 r=-.01 r=.07* Opleidingsniveau f=8.60*** f=8.22*** f=5.90** Laag 2.70 0.80 2.58 0.87 2.84 0.98 Midden 2.52 0.74 2.37 0.81 2.68 0.94 Hoog 2.37 0.66 2.22 0.72 2.51 0.83 Totaal † p < .10, * p < .05, ** p < .01, *** p < .001 Activiteiten

Het aantal activiteiten waar gepensioneerden aan deelnamen naast hun werk voordat men met pensioen ging is niet gecorreleerd aan de hoeveelheid steun die men ontvangt. Ook voor geen van de twee dimensies van steun, sociaal en emotioneel, is een significante correlatie gevonden.

Werkuren

Het aantal uren dat men voor de pensionering aan het werk was correleert met zowel de overkoepelende variabele steun als emotionele steun van de kinderen in het pensioenproces. Ze zijn negatief gecorreleerd, wat suggereert dat als men meer werkt men minder steun ontvangt.

De correlaties zijn echter zwak. Er is geen correlatie tussen het aantal werkuren en de sociale steun bij de pensionering.

Fysiek zwaar werk

De gemiddelde steun die respondenten ontvangen die fysiek zwaar werk hebben gedaan verschilt maar 0,01 op een schaal van één tot vijf van de gemiddelde steun die respondenten zonder fysiek zwaar werk krijgen. Ook de verschillen voor sociale steun en emotionele steun zijn klein of zelfs niet aanwezig. De verschillen zijn ook niet significant.

Onvrijwillig pensioen

De gemiddelde steun ontvangen door gepensioneerden die onvrijwillig met pensioen zijn gegaan is hoger (M=2.53) dan de gemiddelde steun ontvangen door degenen die vrijwillig met pensioen zijn gegaan (M=2.48). Dit verschil is echter niet significant, ook niet voor de twee dimensies binnen steun.

Geen partner

Gepensioneerden die geen partner hebben krijgen meer steun (M=2.89) van hun kinderen dan gepensioneerden die wel een partner hebben (M=2.46). Dit verschil bestaat ook voor de sociale steun. Nog groter is het verschil voor de emotionele steun van de kinderen in het pensioenproces: men scoort gemiddeld een halve punt hoger als men geen partner heeft.

Oppassen

Hoe vaker grootouders oppassen op hun kleinkinderen, hoe hoger de gemiddelde steun is die zij ontvangen van hun kinderen. Dit stijgt van een score van 2,21 voor grootouders die niet oppassen naar 2,73 voor grootouders die wel oppassen. Uit de anovatoets blijkt dat er significante verschillen zijn tussen de groepen, maar post-hoc toetsen laten zien dat alleen het gemiddelde van de ouders die vaak oppassen significant verschilt van alle overige groepen. Dit betekent dat er verder geen significant verschil is tussen grootouders die soms of nooit oppassen of gepensioneerden die geen kleinkinderen hebben in de mate van steun die zij ontvangen van hun kinderen. Ook binnen beide dimensies van steun, sociale en emotionele steun, zijn significante verschillen tussen de groep die vaak oppast en de overige groepen maar binnen de sociale dimensie is dit verschil kleiner.

Praktische hulp

De hoeveelheid steun die men krijgt lijkt ook te stijgen als men meer praktische hulp verleent of de kinderen helpt met huishoudelijke zaken. Post-hoc testen laten zien dat er significante verschillen zijn tussen de categorieën niet en maandelijks of wekelijks praktische hulp verlenen.

Daarnaast verschilt wekelijks helpen ook significant met jaarlijks helpen. Er is geen verschil tussen wekelijks en maandelijks helpen, tussen maandelijkse en jaarlijks helpen, of tussen jaarlijks of niet helpen. Hoewel de categorieën die dicht bij elkaar liggen niet significant verschillen, is toch goed te zien dat de hoeveelheid steun oploopt als ouders zelf meer steun geven.

Voor de sociale steun bij de pensionering met de kinderen zijn deze effecten minder sterk. Hoewel er wel verschillen zijn tussen de groepen, is dit verschil er alleen tussen ouderen die wekelijks hun kinderen helpen en ouders die hun kinderen helemaal niet helpen of jaarlijks helpen. Met betrekking tot sociale steun zijn er juist meer verschillen tussen de groepen. Naast de verschillen tussen de groepen die al bij de overkoepelende afhankelijke variabele zichtbaar waren is er ook een significant verschil tussen jaarlijks praktische hulp verlenen en maandelijks hulp geven.

Financieel afhankelijke kinderen

Ouders met financieel afhankelijke kinderen krijgen minder steun (M=2.23) bij de pensionering dan ouders die geen financieel afhankelijke kinderen hebben (M=2.51). Hoewel kleiner, is hetzelfde effect te zien voor de sociale steun, maar het significantieniveau is 10%. Ouders met financieel afhankelijke kinderen (M=2.29) geven aan ook minder emotionele steun te ontvangen in vergelijking met ouders zonder financieel afhankelijke kinderen (M=2.67).

Sekse

Vrouwen krijgen meer steun (M=2.66) bij de pensionering dan mannen (M=2.45). Dit verschil is er niet voor de sociale steun bij de pensionering, maar wel voor emotionele steun. Het verschil is voor emotionele steun is drietienden.

Aantal kinderen

Ouders met drie kinderen lijken het meeste steun te krijgen van hun kinderen rondom de pensionering, maar deze verschillen tussen de groepen zijn niet significant, ook niet voor de sociale en emotionele dimensie.

Controlevariabelen

Er lijkt geen groot verband te zijn tussen het ontvangen van steun bij de pensionering en de gezondheid. Alleen de correlatie tussen gezondheid en emotionele steun is significant, maar de correlatie is zwak. Ouders met een slechtere gezondheid zouden meer emotionele steun ontvangen. De correlaties tussen financieel goed kunnen rondkomen en steun zijn groter, voor zowel de overkoepelende variabele als de twee dimensies is er een negatieve correlatie

gevonden. Hoe slechter ouders kunnen rondkomen, hoe meer steun zij lijken te ontvangen. Ouders die langer met pensioen zij krijgen niet significant minder steun bij de pensionering, noch heeft het invloed op de hoeveelheid emotionele steun, maar wel op hoeveel sociale steun men ontvangt. Hoe langer men met pensioen is, hoe minder sociale steun de kinderen geven. Leeftijd heeft alleen invloed op de emotionele dimensie. Hoe ouder, hoe meer emotionele steun men ontvangt, maar de correlatie is ook zwak. Ten laatste is het opleidingsniveau relevant, de variantieanalyse laat zien dat er een significant verschil is tussen de groepen. Hoe hoger men is opgeleid, hoe minder steun men ontvangt.