• No results found

125 rmo advies

In document Mogen ouderen ook meedoen (pagina 125-127)

Bi jlage 3 Ouderen e n ma atschap pel ijke in zet

met andere achtergrondkenmerken zoals arbeidspositie, geslacht, opleidingsniveau en kerkgang (de gecorrigeerde odds ratio van werkenden is dan 0,9 en niet langer significant).

In het onderste deel van de tabel gaat het om veranderingen in de effecten in 2002 in vergelijking met 1993. Zo blijkt dat er voor de hele bevolking de afgelopen tien jaar geen statistisch signifi- cante veranderingen te zien zijn wat betreft de drie participatiewijzen.

Vrouwen zijn gemiddeld vaker actief in de informele hulp, hoger opgeleiden nemen vaker deel aan vrijwilligerswerk en collectieve acties, kerkgangers participeren meer in alledrie de participatievor- men. Wat betreft de geringe rol van betaalde arbeid moet worden bedacht dat deze hier nogal rudimentair is gemeten (personen die meer dan 15 uur per week werken zijn vergeleken met de rest van de bevolking). In hoofdstuk 4 zal gedetailleerder op de betekenis van betaalde arbeid wor- den ingegaan.

De 50-plussers zijn vaker betrokken bij vrijwilligerswerk, maar dat is te herleiden tot hun grotere deelname daaraan in 2002. Met betrekking tot de thematiek van dit rapport is voorts het onderste deel van de tabel het interessantst. Daaruit blijkt dat de stijging in de deelname aan collectieve acties en de informele hulpverlening voornamelijk is terug te voeren op de toegenomen participa- tie van 50-plussers – geslacht, arbeidspositie, opleiding en kerksheid zijn hierop niet van invloed geweest. Vanuit de vraagstelling van dit rapport is dit een belangrijke constatering. Wat betreft het verrichten van vrijwilligerswerk speelt daarnaast alleen kerkgang nog een rol, maar blijft de grotere deelname van ouderen overheersend.

2.4 Conclusie

Ons land is (net als de Scandinavische landen) op basis van internationale enquêtes wel betiteld als een brede civil society. Nederlanders zijn massaal aangesloten bij maatschappelijke organisaties en met Zweden en Noorwegen telt Nederland van alle Europese landen het hoogste percentage vrijwil- ligers. Blijkens de meeste surveys vertoont de bereidheid tot deelname aan het vrijwilligerswerk over de langere termijn gezien bovendien een opvallende stabiliteit, al geven enkele onderzoeken (het Tijdbestedingsonderzoek van het SCP, de serie Leefsituatieonderzoeken van het CBS) voor de meest recente jaren tekenen van teruggang te zien. Wat betreft de informele hulpverlening lijkt het percentage deelnemers niet af te nemen, wel de tijd die zij steken in hun hulpverlening. Op het ter- rein van de politiek valt een accentverlegging waar te nemen van beperking tot electorale en op de gevestigde politiek gerichte activiteiten naar een breder activisme. Ook daar kan niet een algehele teruggang in de participatiebereidheid geconcludeerd worden.

De uitkomsten suggereren dat er maatschappelijke ontwikkelingen zijn die positief uitwerken op de participatie en ontwikkelingen die deze negatief lijken te beïnvloeden. De stijging van het oplei- dingsniveau is een stimulerende factor, de bereidheid wordt echter geremd door de ontkerkelij- king. De vergrijzing is geen remmende factor. Integendeel, van alle geanalyseerde sociale

rmo advies 33

126

raad voo r m aa tsch app e lij k e o ntwi kke lin g

categorieën is juist bij ouderen de duidelijkste toename waar te nemen in de deelname aan diverse vormen van maatschappelijke participatie.

De analyse maakt verder duidelijk dat de arbeidsdeelname (15 uur of meer) geen significant ver- band houdt met de deelname aan de drie hier onderscheiden aspecten van maatschappelijke inzet. Elders gerapporteerde analyses van de tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk duiden overigens wel op een relatie met tijdsdruk (Dekker en De Hart 2003). De uren die worden vrijgemaakt voor het vrijwilligerswerk houden eerst en vooral verband met het tijdbeslag van dagelijkse verplichtin- gen. Oud of jong, vrijwilligers die geperst zitten in een strak tijdschema, vanwege de vele arbeid- staken, huishoudelijke en onderwijstaken waarvoor zij zich gesteld zien, blijken geneigd aanzienlijk te bezuinigen op de uren die vrijgemaakt worden voor het vrijwilligerswerk (zie Schellingerhout 2003 voor vergelijkbare conclusies over informele hulp).

Ouderen zijn in de afgelopen decennia onmiskenbaar maatschappelijk actiever geworden. Combi- naties van uiteenlopende sociaal-demografische kenmerken zijn verbonden met forse verschillen in maatschappelijke deelname. Maar bij het vrijwilligerswerk en de deelname aan collectieve acties geven 50-plussers van alle bevolkingscategorieën (oud of jong, man of vrouw, lager of hoger opgeleid) de sterkste verschuivingen in participatieniveau te zien. Vanuit het perspectief van de participatie bestaat er dus alle reden om bijzondere aandacht aan de positie van ouderen te besteden. In hoofdstuk 3 gebeurt dit allereerst via een analyse van de tijdbesteding door ouderen.

Noten

1 Voor gedetailleerdere besprekingen en een behandeling van de ontwikkelingen per maatschappelijke sec-

tor wordt verwezen naar eerdere publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau waarin uitgebreid is ingegaan op de verschuivingen (o.a. Dekker 1999; Dekker en De Hart 2003; SCP 1998, 2000 en 2002). Daar zijn de veranderingen ook over een langere periode beschreven.

2 Omdat de meetmethoden onderling verschillen, wijkt dit aantal uren af van cijfers die in de hoofdstukken 3

en 4 worden genoemd, en van de cijfers die zijn gebaseerd op het TBO.

3 Door het SCP zijn in 2004 gegevens verzameld over behoefte, verlangens en gebruik van opvangmogelijk-

heden, waaronder grootouders. Deze gegevens komen echter pas later dit jaar beschikbaar.

4 Zoals gezegd valt de mogelijkheid dat het hier de zorg voor de eigen kinderen betreft, die bijvoorbeeld van-

wege een scheiding elders woonachtig zijn, niet uit te sluiten. Nadere analyse leert echter dat het aandeel vrouwen dat zorgt voor elders wonende kinderen groter is dan het aandeel mannen. Aangezien kinderen na een scheiding overwegend bij hun moeder woonachtig zijn, betekent dit dat het niet aannemelijk is dat de zorg die hier is geanalyseerd, uitsluitend betrekking heeft op de zorg voor de eigen kinderen.

5 Omdat de kans klein moet worden geacht dat het bij de groep tot 50 jaar om de zorg voor kleinkinderen

gaat, is deze groep hier buiten beschouwing gelaten.

6 Naar verschillen in de vrijetijdsbesteding naar etniciteit is (in Nederland) nog relatief weinig onderzoek

gedaan. Wel zijn er op deelvlakken van de vrije tijd, zoals sport, recreatie en cultuur, separate onderzoeken verschenen en onderzoekstradities opgebouwd. Het SCP is voornemens om eind 2004 een groot onder- zoek te doen waarin de diverse aspecten van de vrijetijdsbesteding van 'allochtone stedelingen' in hun onderlinge verband worden bezien. De eerste gegevens uit dit onderzoek worden voorjaar 2005 verwacht.

7 Idealiter zou men de twee nadrukkelijk van elkaar scheiden, maar de literatuur is daarvoor niet omvangrijk

genoeg.

8 Tijdsvermenigvuldiging – of in het Engels volgens Marks de 'expansion approach' – houdt in dat iemand die

bij veel activiteiten /netwerken betrokken is, vanzelf zal worden uitgenodigd om deel te nemen aan nog meer activiteiten, en zo een cumulatie van activiteiten kent.

127

In document Mogen ouderen ook meedoen (pagina 125-127)