• No results found

De identiteitstheorie is gebaseerd op het ontstaan van een positief affect wanneer de persoon in staat is zijn gedrag overeen te stemmen met de identiteit die hij zichzelf oplegt.

(43)

Wanneer men zichzelf identificeert als ‘sporter’ zal positief affect ontstaan wanneer voldaan wordt aan de verwachtingen die bij deze rol horen. Anderzijds ontstaat negatief affect wanneer men hier niet in slaagt. Sportverslaving ontstaat volgens deze theorie door positieve feedback: bij bevestiging van identiteit door voldoende te sporten ontstaat positief affect. Er werd een relatie tussen sportidentiteit en het risico op sportverslaving

14

aangetoond, waarbij een sterke identificatie als sporter een hogere kans geeft op sportverslaving. (43-46) Verder onderzoek toonde aan dat het verband tussen identiteit en sportverslaving significant versterkt wordt bij vrouwen met een hoge internalisatie van het atletisch ideaalbeeld. (45) Een andere versterkende factor tussen identiteit en sportverslaving is social physique anxiety. (46)

Wegens het cross-sectioneel design kan niet bepaald worden of een sportverslaving een hogere identificatie met de rol sporter geeft of omgekeerd, prospectieve studies over een lange termijn op een grote populatie zouden hier wel een antwoord op kunnen geven.

Bovendien is het belangrijk een onderscheid te maken tussen primaire en secundaire sportverslaving, iets wat in de hierboven beschreven studies niet gedaan werd. Het belang hiervan wordt bevestigd door een studie van Gapin en collega’s waaruit blijkt dat er een correlatie is tussen sportidentiteit en gestoorde eetgewoontes op vlak van perfectionisme en het streven naar magerheid. (43) Verder onderzoek is dus nodig om na te gaan of deze identiteitstheorie zowel voor primaire als secundaire sportverslaving geldt.

5.4.2 Socioculturele factoren

Internalisatie van schoonheidsidealen bij vrouwen, zowel atletische als magere idealen, zijn predictoren voor het ontwikkelen van compulsief sportgedrag. Internalisatie van het magere schoonheidsideaal is ook een voorspellende factor voor diëten en ontevredenheid over het eigen lichaam. (47)

Volgens Bell is internalisatie van atletische idealen bij vrouwen ook geassocieerd met diëten en boulimische symptomen. (48) Dit is een bevinding die niet door Homan en collega’s werd geregistreerd.

De verschillende resultaten met betrekking tot het ontstaan van gestoord eetgedrag bij personen die een sterke internalisatie van atletische idealen vertonen kan ontstaan zijn door een andere definiëring van dit atletisch ideaal. Beiden gebruikten dezelfde schaal om gestoord eetgedrag vast te stellen maar atletische idealisatie werd bij Bell geregistreerd door SATAQ-4 en bij Homan door SATAQ-3. Deze laatstgenoemde gaat de druk van de nauwe omgeving niet na en bevraagt geen specifieke elementen van het atletisch ideaal, eerder of men wilt zijn zoals de atleten die men kent. Verder onderzoek naar de invloed van atletische idealisatie en gestoord eetgedrag is aangewezen met gebruik van SATAQ-4 in een prospectieve studie.

Zowel Homan als Bell vonden dat internalisatie van het atletische ideaal niet gepaard gaat met ontevredenheid over het lichaam. (47, 48) Dit onverwachte resultaat kan verklaard worden door het gebruik van de schalen die de algemene tevredenheid over lichaamsdelen beoordeelt in plaats van specifiek over de gespierdheid, iets wat meer

15

aansluit bij het atletische ideaal. (48) Anderzijds past de afwezigheid van ontevredenheid over het lichaam mogelijks binnen de beschrijving van de primaire sportverslaving. Wat de motivatie achter het sporten hier precies is zou in deze groep moeten nagegaan worden. De resultaten van Homan en collega’s over internalisatie van het atletische ideaal sluiten meer aan bij een primaire sportverslaving aangezien er hier geen gestoorde eetgewoontes werden geregistreerd. De groep die een verhoogde sportverslaving vertoont door internalisatie van magerheidsidealen en waarbij dit gepaard gaat met diëten lijkt meer te passen binnen een secundaire sportverslaving. Verder onderzoek naar de invloed van internalisatie van schoonheidsidealen is vereist om te kunnen bepalen of dit risicofactoren vormen voor een secundaire dan wel een primaire sportverslaving. Hierbij is het belangrijk ook de motieven om te sporten te registreren.

Dat internalisatie van atletische schoonheidsidealen niet gepaard gaat met lichaamsontevredenheid zoals dit wel gebeurt bij internalisatie van magere idealen, kan dus mogelijks aan een primaire sportverslaving doen denken. Hausenblas en Fallon hebben ontevredenheid over het lichaam bestudeerd bij primaire sportverslaving bij zowel vrouwen als mannen. Na controle van BMI en sportgedrag is de aanwezigheid van een primaire sportverslaving een zwakke predictor voor lichaamsontevredenheid, voornamelijk bij vrouwen. (49) Een resultaat dat te verwachten was en aansluit bij de definitie van primaire sportverslaving.

Invloed van de omgeving op sportgedrag werd onderzocht bij een kwetsbare groep (adolescenten). Druk van familie of vrienden om gespierder te worden of te vermageren en/of druk van de media om te vermageren zijn geassocieerd met compulsief sporten bij adolescenten. (50) Wanneer echter rekening gehouden werd met aanwezigheid van compulsief sportgedrag aan het begin van de studie, bleek deze predictieve rol van de socioculturele factoren te vervallen. Verder onderzoek op personen zonder aanwezigheid van compulsief sporten aan het begin van een prospectieve studie is dus aangewezen.(51) Jongens gebruiken voornamelijk strategieën om spiermassa te ontwikkelen, meisjes daarentegen hanteren meer strategieën om te vermageren om te voldoen aan socioculturele verwachtingen. Beide strategieën zijn predictoren voor het ontwikkelen van een sportverslaving. Vroeg mature jongens en meisjes hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een sportverslaving en ander risicovol gedrag zoals eetstoornissen en het gebruik van steroïden.(52) Dat de strategieën om te voldoen aan de schoonheidsidealen risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een sportverslaving heeft hoogstwaarschijnlijk betrekking op een secundaire sportverslaving, hoewel dit niet zo geformuleerd werd door de auteurs. Het is belangrijk op te merken dat

16

het onderscheid tussen primaire en secundaire sportverslaving zelden wordt gemaakt in onderzoek naar risicofactoren, hoewel dit belangrijk is aangezien de twee beelden andere doelen nastreven. Vaak is het wel af te leiden uit de associatie met gestoord eetgedrag dat het eerder wijst in de richting van secundaire sportverslaving maar de auteurs maken zelf geen duidelijk onderscheid.

5.4.3 Persoonlijkheid

Personen met een risico op een primaire sportverslaving vertonen meer neurotische kenmerken dan deze zonder een risico op sportverslaving. De neurotische kenmerken zijn echter minder aanwezig dan bij een secundaire sportverslaving. Mensen met een eetstoornis of een secundaire sportverslaving zijn significant meer introvert, neurotisch en vertonen lager zelfvertrouwen dan mensen met een primaire sportverslaving of afwezigheid van een sportverslaving. (30) Dit verschil tussen het profiel van de beide type sportverslavingen duidt nog maar eens op het belang hier onderscheid in te maken.

Zo was in een populatie adolescenten obesssief-compulsieve karakteristieken en perfectionisme geassocieerd aan het risico op sportverslaving. Hier werd ook een associatie gevonden met streven naar magerheid, dit doet denken aan een secundaire sportverslaving. (53) Om duidelijk te kunnen stellen dat deze kenmerken geassocieerd zijn met een secundaire sportverslaving is het echter aangewezen te screenen naar sportverslaving én naar eetstoornissen. In een studie waarin werd gecontroleerd voor eetstoornissen en enkel een primaire sportverslaving werd weerdhouden vond men geen significant verschil op vlak van zelfvertrouwen, controlegevoel en obsessief-compulsieve karakteristieken. (54) Of deze verschillende uitkomsten op vlak van obesssief-compulsieve karakteristieken te verklaren zijn door andere populatiekenmerken (primaire of secundaire sportverslaving) kan hier niet met zekerheid gesteld worden. Dit wijst er opnieuw op dat het belangrijk is na te gaan of er een primaire of secundaire sportverslaving aanwezig is. Anderzijds gebruikte deze laatste studie geen gevalideerde vragenlijsten, wat het opnieuw moeilijk maakt deze twee studies met elkaar te vergelijken.

Er is geen verschil aangetoond op vlak van extraversie tussen sportverslaafden en niet-sportverslaafden, wel bestaat er een significant hogere extraversie bij sporters dan bij niet- sporters.(55)

Perfectionisme is positief geassocieerd met symptomen van een sportverslaving. (19, 31, 53, 56-59) Zowel perfectionisme dat zelf-georiënteerd is (onbereikbare eisen voor zichzelf stellen) als sociaal verwacht perfectionisme (het gevoel hebben hoge eisen te moeten bereiken door omgeving) is geassocieerd met symptomen van primaire sportverslaving.

17

De laatste vorm van perfectionisme en het verband met symptomen van primaire sportverslaving wordt volledig beïnvloed door onvoorwaardelijke zelfaanvaarding (zichzelf aanvaarden onafhankelijk van gebeurtenissen, prestaties, wat anderen zeggen, etc..).

Deze onvoorwaardelijke zelfaanvaarding en het verband met symptomen van primaire sportverslaving wordt op zijn beurt beïnvloed door zelfvertrouwen. (31) In onderzoek naar perfectionisme is het belangrijk op te merken dat dit niet steeds pathologisch is en dat er rekening dient gehouden te worden met de verschillende aspecten van het perfectionisme.

De invloed van perfectionisme op sportverslaving speelt ook een rol bij de ouderlijke psychologische controle, waarbij ouders de kinderen beïnvloeden zodat deze enkel zullen handelen naar wat zij goedkeuren (dit gebeurt aan de hand van het opdringen van denkpatronen, verminderde affectie, schaamte en schuldinductie). Maternale psychologische controle is indirect gerelateerd met symptomen van sportverslaving en eetstoornissen, via perfectionisme. Paternale psychologische controle hebben zowel een indirect effect via perfectionisme als een direct effect op symptomen van een sportverslaving en eetstoornissen. (57) Bij atleten is ouderlijke psychologische controle alleen geassocieerd met symptomen van sportverslaving bij mannen. (59) Er werd in beide studies geen onderscheid gemaakt tussen een primaire en secundaire sportverslaving bij de invloed van ouderlijke psychologische controle. Een aspect dat opnieuw belangrijk is, zeker in deze context aangezien de ouderlijke psychologische controle ook eetstoornissen beïnvloedt.

5.4.4 Motieven

De Self-Determination Theory volgens Ryan en Deci stelt dat er gedrag bestaat gedreven door extrinsieke motieven, intrinsieke motieven en zonder motieven. Extrinsieke motieven kunnen onderverdeeld worden in externe regulatie, internalisatie van externe motieven, geïdentificeerde motieven en geïntegreerde motieven. Externe regulatie is gedrag uitvoeren voor de toename van beloning of verminderen van negatieve gevolgen.

Internalisatie van externe motieven kan aan de hand van volgend voorbeeld worden voorgesteld: enorm hoge doelen stellen voor jezelf door hoge druk van het team. Wanneer er sprake is van geïdentificeerde motieven is het gedrag gedreven door wat het individu zelf belangrijk vindt, zoals bijvoorbeeld gezondheidsvoordelen. Bij geïntegreerde motieven zal het gedrag gedreven zijn door aspecten die deel uitmaken van het individu. De eerste twee vormen van extrinsieke motieven zijn niet-zelfbepaalde motieven, in tegenstelling tot de geïdentificeerde en geïntegreerde motieven, dewelke zelfbepaald zijn.(60) Uit onderzoek blijkt dat internalisatie van externe motieven, de sterkste predictor van sportverslaving is. Dit motief, waarbij men sport om schuldgevoel of angst te vermijden,

18

sluit dicht aan bij de motieven van een eetstoornis. Dit kan verklaard worden doordat er geen onderscheid werd gemaakt tussen primaire en secundaire sportverslaving. (61) Verder onderzoek naar motieven om te sporten bij een sportverslaving is aangewezen, zoals verder zal worden aangehaald is dit een belangrijke component bij het risico op de ontwikkeling van een sportafhankelijkheid bij een eetstoornis. Binnen deze eetstoornisliteratuur wordt vaak vastgesteld dat niet enkel het gedrag maar zeker ook de motivatie hierachter belangrijk zijn in de bepaling van een sportafhankelijkheid. Ook de hiervoor besproken risicofactoren en mogelijke etiologische verklaringen passen vaak in deze gedachtegang, er gaat echter weinig aandacht naar de motivatie om te sporten buiten de context van de eetstoornissen. De definiëring van sportverslaving is een ander belangrijk aspect dat verder onderzocht moet worden met het oog op onderscheid tussen competitief gedreven gedrag aangezien dit mogelijks met andere motieven gepaard gaat.

5.4.5 Coping

Volgens Egorov en Szabo ontstaat een sportverslaving doordat men teruggrijpt op deze activiteit als copingmechanisme. Eens men merkt dat dit effectief is kan men vervallen in een verslavend patroon. Wanneer men het sporten voordien al therapeutisch gebruikte is het risico hoger dat men in dit gedrag vervalt, ook bij prestatiegerichte sporters kan dit proces plaatsvinden maar daar ligt het minder voor de hand. (62) Dit model is gebaseerd op het PACE model voor gedragsverslavingen: therapeutische sporters grijpen sneller terug op gedrag waarvan ze reeds de effecten kennen (Pragmatics), hoe groter de verwachtingen van de invloed van het gedrag op de coping, hoe minder waarschijnlijk het is dat de patiënt zal overgaan op een ander coping mechanisme (Expectations). (62, 63) Dit theoretisch model werd reeds deels bevestigd: er werd aangetoond dat sporten met therapeutische doeleinden meer deprivatiesymptomen met zich meebrengt dan prestatiegericht sporten. (21, 22) Hoewel er een associatie is tussen deprivatiesymptomen en sportverslaving is verder onderzoek naar het verband tussen het doel van het sporten en het ontstaan van een verslaving aan sport vereist om dit model te bevestigen.

Volgens dit model bestaat de sportverslaving eerder plots (door de nood aan een copingmechanisme), in tegenstelling tot het model van Freimuth dat eerder werd besproken waarbij er een zeer geleidelijke overgang plaatsvindt van recreationeel naar verslavend gedrag. (23)

Compulsief sporten is geassocieerd aan het gebruiken van emotieregulatie strategieën, voornamelijk met dysfunctionele strategieën. Dysfunctionele emotieregulatie wordt beschreven wanneer de persoon niet in staat is de informatie te verwerken die de emoties veroorzaakt. (64, 65) Verder onderzoek naar het verband tussen emotieregulatie en

19

sportverslaving is aangewezen, waarbij het opnieuw belangrijk is een onderscheid te maken tussen primaire en secundaire sportverslaving. Sporten om emoties te verwerken binnen het concept van primaire sportverslaving past binnen de affect regulatie hypothese, waarbij het sporten wordt gebruikt om het negatief affect te verminderen. Bij een secundaire sportverslaving, in combinatie met een eetstoornis, kan het sporten enerzijds gebruikt worden om te vermageren en anderzijds om de negatieve emoties (zoals ontevredenheid over het lichaam) die gepaard gaan met een eetstoornis te verwerken. Uit angst dat de negatieve emoties terugkomen blijft men sporten en komt zo in een verslavend circuit terecht. (64)

5.4.6 Imagery

Imagery of visualisatie is een risicofactor voor sportverslaving. Men kan verschillende aspecten van het sporten visualiseren: de techniek, het lichaam als resultaat van het sporten en ten slotte de activiteit zelf, om energie te krijgen. Hoewel het voorstellen van het uiterlijk als gevolg van het sporten de meest frequente vorm is van imagery, wordt sportverslaving het meest voorspeld door het gebruiken van imagery om energie te krijgen, gevolg door het voorstellen van de techniek. (66, 67) In tegenstelling tot Rodgers en collega’s vonden Hausenblas en collega’s dat bij vrouwen het voorstellen van het uiterlijk door het sporten ook een predictor is voor sportverslaving. Dit laatste zou kunnen verklaard worden door de aanwezigheid van een secundaire sportverslaving, waarbij de aanwezigheid van uiterlijk imagery te verwachten is, er werd echter geen onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire sportverslaving. (66)

5.4.7 Sport

Hoewel sportverslaving vaak onderzocht wordt bij lopers is de incoherentie van de onderzoekspopulaties een belangrijk struikelblok in de literatuur over sportverslaving. Niet alleen is het moeilijk de resultaten met elkaar te vergelijken, gestructureerd onderzoek naar de impact van de soort sport op de (intensiteit) van de sportverslaving lijkt me een belangrijke bijdrage. Een prospectief onderzoek op een grote populatie, bestaande uit verschillende, op voorhand bepaalde sporten (zowel aëroob als anaëroob) waarbij rekening wordt gehouden met het onderscheid tussen primaire en secundaire sportverslaving zou dan ook een relevante aanvulling zijn op de bestaande literatuur.

Zoals reeds eerder vermeld is het ontstaan van een deprivatiesymptomen niet specifiek voor één bepaalde sport maar is er wel een bepaalde fysieke component voor nodig (minder bij bowling). Ondanks de associatie tussen sportverslaving en deprivatiesymptomen is er een onderzoek nodig die dit nagaat aan de hand van diagnose van sportverslaving en niet enkel van deprivatiesymptomen. (22)

20

Er is wel wat onderzoek uitgevoerd op bepaalde specifieke populaties: bodybuilders en crossfitters. Bodybuilding omvat een belangrijk sociaal aspect, dit wordt gekenmerkt door een groot gevoel van sociale steun bij ervaren bodybuilders. Naast dit sociale aspect draagt ook de training zelf bij aan het vormen van verslavend gedrag. Omdat deze sport specifieke kenmerken heeft wordt sportverslaving hier gescreend aan de hand van de Bodybuilding Dependence Scale (BDS). Deze bestaat uit drie deelschalen: sociale impact, afhankelijkheid van training en de drang van controle over het trainingsschema. Hoewel ervaren bodybuilders meer zelfvertrouwen hebben over hun lichaam is bodybuildingafhankelijkheid omgekeerd gecorreleerd met algemene tevredenheid over het leven. (68, 69) De sportverslaving bij bodybuilders is gecorreleerd aan lage SES, geen kinderen hebben en geen relatie hebben.(69) Dat de sportafhankelijkheid niet geassocieerd is met ontevredenheid over het lichaam is een resultaat dat lijkt overeen te komen met dat van Bell en collega’s en Homan en collega’s. (47, 48) Verder onderzoek op een grotere populatie bodybuilders is aangewezen om na te gaan of dit probleem hier vaker voorkomt. Bovendien is het interessant na te gaan in een prospectieve studie of men sport om te compenseren voor de lage algemene tevredenheid over het leven of dat dit het gevolg is van de sportverslaving.

Een andere sport waarbij er een sterk sociaal aspect aanwezig is, is crossfit. Ondanks dit gegeven werd een prevalentie gezien van risico op sportverslaving dat te vergelijken is met deze in andere populaties: 5%. Bovendien zag men dat het vaker jonge mannen waren die een risico op sportverslaving ontwikkelden. (70) Szabo en collega’s haalden reeds aan dat het voornamelijk de fysieke component is die bijdraagt tot de ontwikkeling van een verslaving en minder de sociale component van het sporten. (22) Naast het sterk sociale aspect aanwezig bij bodybuilding en crosfitting, is dit ook in vele andere sporten een belangrijk aspect. Het is dan ook aangewezen om bij verder onderzoek dit aspect ook in kaart te brengen voor andere sporten.

5.4.8 Atleten

Hoewel men zou verwachten dat atleten een bepaalde risicogroep vormen is er weinig onderzoek gevoerd naar het voorkomen van sportverslaving binnen deze groep.

Wel is er een specifieke schaal ontwikkeld: de Exercise Dependence and Elite Athletes Scale. (71) Het is belangrijk deze groep te onderscheiden aangezien sporten hier het leven kan domineren zonder pathologisch te zijn.

Het biopsychosociaal model is een model dat sportverslaving bij atleten verklaart door biologische factoren (zoals BMI), die interactie vertonen met sociale factoren (zoals druk van coach, ploeg en socioculturele druk) en psychologische factoren (zoals zelfvertrouwen en sportovertuigingen). McNamara paste dit model toe op 234 atleten met exclusie van

21

eetstoornissen, waarvan 69 at risk voor een sportverslaving. Het biopsychosociaal model zoals hier beschreven werd bevestigd, bovendien vertoonde de risicogroep een hoger BMI, minder sociale steun en meer pathologische sportovertuigingen (dit heeft betrekking op de overtuigingen van de atleet over de gevolgen die voortkomen uit niet trainen). Er werd geen onderscheid gevonden voor zelfvertrouwen. (72)

Zoals eerder vermeld is de ouderlijke psychologische controle bij mannelijke atleten geassocieerd met het risico op sportverslaving. (59) Een andere bemerking is het gebruik van het woord ‘atleet’ in de hierboven beschreven studies werd nooit gedefinieerd wat men hier precies mee bedoelt. Het lijkt me belangrijk na te gaan of men sport als carrière voor de impact hiervan op zijn/haar leven. Om onderzoek te vergelijken is het bovendien belangrijk dat dit gebeurt bij een duidelijk beschreven populatie.

5.5 Diagnose

Het is belangrijk op te merken dat men registreert wie een risico heeft om een sportverslaving te ontwikkelen of een score berekent waardoor men de ernst kan vergelijken. Deze lijsten stellen dus geen diagnose van sportverslaving, hiervoor zou de expertise van een arts of psycholoog nodig zijn. Er zijn heel wat screeningslijsten,

gebaseerd op verschillende definiëringen van het probleem. Hierna volgt een bespreking van de meest gebruikte multidimensionale lijsten.

5.5.1 Exercise Dependence Questionnaire (zie bijlage 6)

De Exercise Dependence Questionnaire (EDQ) is een vragenlijst bestaande uit 29 items,

De Exercise Dependence Questionnaire (EDQ) is een vragenlijst bestaande uit 29 items,