• No results found

70 Risico’s en overlast op het spoor en voor water en wegbeheerders worden geacht door de beheerders

te worden geregistreerd.

5.2.4 RISICO IN HET BELANG VAN DE VOLKSGEZONDHEID

Het RIVM, het Dutch Wildlife Health Centre en de GGD-en registreren risico’s voor de volksgezondheid veroorzaakt door in het wild levende dieren.

5.2.5 BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Vooral terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Landschap Noord- Holland, Goois Natuurreservaat, Waternet, PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland en particuliere

grondeigenaren zullen schade aan flora en fauna registreren. De agrarische

natuurverenigingen/collectieven monitoren de schade (predatie) aan met name weidevogelpopulaties. Dit alles gebeurt mede het oog op de instandhouding van natuurlijke habitats.

5.2.6 OVERLASTSITUATIES

De gemeentes hebben een centrale rol bij het registreren van overlast. In nader overleg met betrokken partijen dient te worden bepaald hoe hier mee kan worden omgegaan en welke matregelen gewenst zijn.

5.2.7 BESCHERMING OVERIGE BELANGEN

Overlast en schade treden ook op bij sportvelden, industrieterreinen, dijklichamen, taluds van wegen en spoor, begraafplaatsen en dergelijke. Ook kan schade ontstaan aan cultuurhistorische elementen, zoals grafheuvels. De betreffende grondeigenaren of grondgebruikers zijn verantwoordelijk om dit te registreren.

5.3 BEHEERMAATREGELEN

Op grond van artikel 3.13, lid 1, van de Wet natuurbescherming zijn uitvoerders (jagers) vanaf 1 januari 2017 verplicht om de faunabeheereenheden gegevens te verstrekken over de aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij hebben gedood. Dat houdt in dat ook afschotcijfers van wildsoorten en vrijgestelde soorten gerapporteerd moeten gaan worden, anders dan voorheen op grond van de Flora- en faunawet. Provincies namen al wel in ontheffingen via art. 68 en aanwijzingen via art. 67 van de Flora- en faunawet als voorwaarde op dat gegevens verstrekt worden over de aantallen gedode dieren. De faunabeheereenheid maakt deze rapportage voor afschot, vangst, nestbehandeling e.d. beschikbaar via het Fauna Registratie Systeem (FRS).

De faunabeheereenheid machtigt via het Fauna Registratie Systeem WBE’s en jachthouders om gebruik te maken van een ontheffing. Hierbij zit voor alle uitgevoerde maatregelen - niet alleen voor afschot - een meldings- en rapportageplicht voor de jachthouder/uitvoerder (jager) via dat systeem. Voor grondgebruikers en gemachtigden met een grondgebruikersverklaring loopt dit via de website

71 www.faunaschade.nl. In specifieke, individuele schade situaties stelt de RUD NHN echter rechtstreeks ontheffingen ter beschikking, los van de faunabeheereenheid.

Bepaling afschotcijfers onder vrijstelling/jacht

Er was geen verplichting om afschotcijfers van dieren die onder vrijstelling of jacht worden geschoten te registreren. Op vrijwillige basis hebben een aantal WBE’s dat wel gedaan tot het seizoen 2010/11, waarbij voor wildsoorten het aantal geschoten dieren per 100 ha wordt bepaald. Voor Noord-Holland zijn cijfers van 2010/11 beschikbaar (via de secretaris van de provinciale afdeling van de Jagersvereniging van Noord-Holland). Op basis van deze beperkte gegevens is een ruwe schatting gemaakt van het aantal dieren dat in dat seizoen is geschoten onder de landelijke vrijstelling status en in het kader van jacht.

De aangeleverde gegevens voor Noord-Holland betreffen een deel van de totale oppervlakte van alle WBE gezamenlijk (data over 94.748 ha, totale oppervlakte WBE’s

243.747 ha). Er kan echter geen simpele extrapolatie plaatsvinden, want binnen de WBE liggen gebieden die geen jachtveld zijn, en waar dus niet wordt gejaagd, zoals de bebouwde kom, industrieterreinen, sommige natuurterreinen e.d. Bij de schatting hanteren we twee percentages van een WBE waar wel kan worden gejaagd, namelijk op 75% of op 50% van de oppervlakte. De cijfers die in de tabellen worden genoemd zijn hierop gebaseerd (tabel 5.1). Ter vergelijking de cijfers van afschot/100 ha uit 2000/01 en 2007/08 (Montizaan & Siebenga, 2010). Deze liggen in dezelfde orde van grootte als die van 2010/11, wat indiceert dat de getallen uit 2010/11 gebruikt kunnen worden.

Tabel 5.1.

Schatting van aantal geschoten dieren op basis van extrapolatie van basisgegevens (blauwe cellen).

Noord-Holland oppervlakte (ha) haas wilde eend konijn fazant houtduif

2010/11 (afschot/100 ha) 94.748 9 15,9 1 0,8 27

totaal aantal geschoten NH (in telgebied) 8.527 15.065 947 758 25.582

Correctie bruto opp. -25% 182.810 16.453 29.067 1.828 1.462 49.359

Correctie bruto opp. -50% 121.874 10.969 19.378 1.219 975 32.906

2000/2001 (afschot/100 ha) 9,6 22,7 0,9 1,6 19,1

2007/2008 (afschot/100 ha) 12,2 20,9 0,7 1,5 28,3

72

6 6. EFFECTIVITEIT

Preventieve maatregelen hebben als doel soorten te weren of te verjagen die schade veroorzaken. Deze worden onderverdeeld in visuele middelen en akoestische middelen en combinaties hiervan, inrichtingsmaatregelen en andere specifieke maatregelen. In dit hoofdstuk wordt mede een beschrijving gegeven van 'passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren’. Het betreft de maatregelen die moeten worden bezien en beoordeeld bij de door de Wet natuurbescherming vereiste motivering van het al dan niet bestaan van de andere bevredigende oplossingen.

6.1 PREVENTIEVE MAATREGELEN

De Faunaschade Preventie Kit van BIJ12-Faunafonds geeft voor 12 soorten/soortgroepen welke preventieve middelen ingezet kunnen worden.

Voorbeelden van passieve visuele preventieve middelen zijn vogelverschrikkers, wapperende linten en vlaggen, vliegers (eventueel in de vorm van roofvogels) en bewegende afweer- of spandraden. Actieve visuele middelen zijn lasers, honden, robots, drones en verjaging via menselijke aanwezigheid. Passieve akoestische middelen zijn knalapparaten, alarmgeluiden van dieren en geluidsgolven. Een actief akoestisch middel is het vogelafweerpistool.

Voor alle passieve middelen geldt dat de reikwijdte beperkt is en dat gewenning vrij snel optreedt, vaak binnen 14 dagen (Handreiking Faunabeheer, 2009; Ganzenakkoord Gereedschapskist, 2013). Preventief gebruik van vlaggen, linten en dergelijke, akoestisch kanon en ultrasoon geluid is zelfstandig gebruikt niet effectief (Melman et al., 2011). Afwisseling in tijd en ruimte (bijvoorbeeld verplaatsen) en tussen verschillende middelen is belangrijk. Dit vergroot de effectiviteit, maar ook de te verrichten inspanning.

Van de meeste preventieve maatregelen die hieronder worden genoemd is de effectiviteit in de meeste gevallen uitgetest op ganzen, soms op kraaiachtigen en kleine zangvogels (mezen). Wetenschappelijke uitspraken over de effectiviteit van preventieve middelen voor andere soorten zijn schaars of ontbrekend. De adviezen verwoord in de Faunaschade Preventie Kits van BIJ12- Faunafonds voor de inzet van preventieve middelen is de meest uitgewerkte informatie over preventieve middelen.

A. Passief weren/verjagen

Voorbeelden van effectieve middelen zijn (Melman et al., 2011): GooseBuster (alarmroep van (Canadese) gans), goed zichtbare linten, vuurpijlen in combinatie met vlaggen en vogelverschrikkers. De GooseBuster verminderde het aantal ganzen met meer dan 50% in de sojateelt en bij een Rioolwaterzuiveringsinstallatie in de Verenigde Staten. Gedurende de proef van 90 dagen trad geen gewenning op bleek uit gesprekken met betrokkenen van de proef (Whitford, 2008). Op een koolzaadveld in

Engeland waren 85-100% minder knobbelzwanen aanwezig in een proef in de winterperiode met goed zichtbare linten (Parrot en Wattola, 2008). Bos en Stahl (2003) beschrijven een proef op

73