• No results found

5. Transectmonitoring

5.2. Resultaten

5.2.1. Aangetroffen soorten

Op basis van de velddeterminaties samen met de latere analyses van de geluidsopnames werden op 5 jaar tijd 6 soorten gevonden op het traject. De enige vaak voorkomende soort was de gewone dwergvleermuis, met daarnaast in de omgeving van de fortgracht ook vaak watervleermuis. Ruige dwergvleermuis werd enkele keren aangetroffen, naast een sporadische waarneming van franjestaart, laatvlieger en grootoorvleermuis.

Tabel 11: Overzicht van determinaties tijdens de punt-transecttellingen 2009-2013 Soort

Totaal aantal punten

Totaal aantal getelde dieren

Totale activiteit Gewone dwergvleermuis (Pp) 336 472 4183

Ruige dwergvleermuis (Pn) 12 13 18

dwergvleermuis (Pspec) 25 27 210

Watervleermuis (Md) 42 64 800

Franjestaart (Mn) 2 2 2

Myotis sp. (Mspec) 9 13 127

Laatvlieger (Es) 4 4 4

grootoorvleermuis (PaA) 1 1 1

vleermuis (Cspec) 7 7 8

Totaal 368 512 4499

Op de in totaal 510 bezoeken aan vaste punten werden in 368 gevallen ook vleermuizen waargenomen (72%). Dit houdt in dat in slechts een kwart van de gevallen geen vleermuizen werden aangetroffen, wat een hoog habitatgebruik aangeeft. Op die punten met activiteit werden wel in 91%

van de gevallen gewone dwergvleermuis aangetroffen en slechts in 21% van de actieve punten

werden ook andere soorten gevonden. De soortensamenstelling blijkt dus bijzonder eenzijdig langs het gevolgde traject op Fort 3.1

In figuur 63 kunnen we de procentuele verdeling bekijken van zowel het aantal waargenomen dieren als hun activiteit. Voor de gewone dwergvleermuis is de verdeling over aantallen en activiteit gelijk:

79%. Bij de watervleermuis zien we een groter aandeel bij de activiteit, wat inhoudt dat waar deze soort voorkomt, ze heel actief is op deze punten. Bij soorten als ruige dwergvleermuis, franjestaart, laatvlieger en grootoorvleermuis is de verhouding activiteit-aantallen veel lager, deze soorten werden dan ook telkens maar kort waargenomen. De gewone dwergvleermuis en de watervleermuis zijn dan ook de enige soorten die het fortdomein actief blijken te gebruiken als jachtgebied, de overige 4 waargenomen soorten worden amper waargenomen en dan telkens slechts kort langsvliegend.

Md, 64, 11%

Figuur 63 Verdeling van de aangetroffen exemplaren (links) en de waargenomen activiteitsgraad (rechts) per soort

5.2.2. Tijdsvariatie

Bij elke ronde van metingen werden op minstens de helft van de punten vleermuizen waargenomen (Figuur 64). Op het einde van het seizoen is er duidelijk een ruimer gebruik van het fortdomein vast te stellen. Wanneer we de trends per jaar bekijken, zien we bovendien dat ook in de lente (mei-juni) de activiteit telkens hoger ligt dan in de zomerperiode (juli-augustus).

Het habitatgebruik lijkt ook toe te nemen, met meer benutte punten in de laatste 3 jaar.

mei jun jul aug sep okt

0

2009 2010 2011 2012 2013

Figuur 64 Aantal punten per transect waar vleermuizen werden waargenomen

1 Bij een onderzoek in 2012 met 2 transecten in de zuidrand van Antwerpen (De Ridder et al., 2013) werden gelijkaardige verhoudingen aangetroffen wat betreft gewone dwergvleermuis. Op het ene traject werden dan wel 15% ruige dwergvleermuizen aangetroffen en op het tweede 6% laatvliegers. De verschillende soorten worden met deze methode dus wel opgespoord op voorwaarde dat ze het landschap actief gebruiken.

Ook bij het aantal waargenomen vleermuizen per ronde bemerken we een gelijkaardige trend, met duidelijk hogere aantallen in het najaar. In de zomer is er dus een afname van het aantal vleermuizen en daarmee samenhangend de verspreiding van het habitatgebruik.

mei jun jul aug sep okt

0

2009 2010 2011 2012 2013

Figuur 65: Aantal waargenomen vleermuizen per transect

In de verschillende rondes werden gemiddeld 2 of 3 soorten waargenomen, wat het soortenarme karakter van het zomergebruik bevestigd. Gewone dwergvleermuis was hier steeds aanwezig, net als de watervleermuis (behalve op 29/06/2012 en 10/07/2013). Laatvlieger werd voornamelijk in de zomer waargenomen, de overige soorten verschijnen vooral in het najaar. Dus ook het soortenaantal piekt in het najaar.

mei jun jul aug sep okt

0

2009 2010 2011 2012 2013

Figuur 66: Aantal waargenomen soorten per transect

Het najaar blijkt dus een duidelijk piekperiode te zijn voor het gebruik van Fort 3 door vleermuizen.

Bijkomend lijken er op het einde van het onderzoek meer punten op en rond Fort 3 in gebruik te zijn ten opzichte van de eerste jaren.

5.2.3. Spreiding

De resultaten van de transectwandelingen zijn weergegeven op de kaarten in Bijlage 5. Voor elke soort werd telkens per punt het totaal aantal exemplaren weergegeven (blauw bolletje), het aantal avonden dat deze soort er werd aangetroffen (nummer) en een aanduiding van de gemiddelde activiteitsgraad (kader). Hoe groter de oppervlakte van het kader, hoe hoger de activiteitsgraad op deze locatie. Een activiteitsgraad van 100% betekent dat er gemiddeld 1 vleermuis permanent aanwezig was gedurende elk bezoek van 3 minuten (gemeten per tijdsinterval van 5 seconden). Enkel de gewone dwergvleermuis bereikte die 100% gemiddelde activiteit op punt 13. Wanneer de activiteit zakt onder 15%, is het kader niet meer zichtbaar.

De gewone dwergvleermuis is de enige soort die op alle punten wordt aangetroffen. Maar zelfs bij deze soort valt op dat buiten het fortdomein vrijwel geen vleermuizen werden aangetroffen. Dit zien we ook als we de gemiddelde activiteitsgraad uitzetten van groot naar klein (Figuur 67). De laatste 6 punten zijn alle buiten het fort gelegen. Punt 13 steekt er dan weer sterk bovenuit en is net als de volgende 3 meest actief gebruikte punten door de gewone dwergvleermuis gelegen aan het water (visvijver of fortgracht).

0

Figuur 67: Gemiddelde activiteitsgraad per punt voor de gewone dwergvleermuis

Bij het uitzetten van het totaal aantal getelde gewone dwergvleermuizen per punt (Figuur 68) in dezelfde rangorde als figuur 67, zijn kleine verschuivingen zichtbaar. Zo scoort punt 18 minder sterk, wat erop wijst dat het lagere aantal vleermuizen hier veel intensiever gebruik maakte van deze locatie.

In punten 7, 11 en 29 zien we het omgekeerde, met een hoger aantal vleermuizen. Dit zijn dus punten waar meer dieren een kortere periode verblijven en het zijn dan ook typische punten die gebruikt worden om zich te verplaatsen, maar minder potentie hebben als jachtgebied. Punten 1, 2, 26 en 30 kunnen dan weer bestempeld worden als ongeschikt voor vleermuizen, voornamelijk door hun open karakter.

Aantal gewone dwergvlermuizen 2009

2010 2011 2012 2013

Figuur 68: Totaal aantal gewone dwergvleermuizen per punt

Op alle vaste punten werden na 5 jaar monitoring dus vleermuizen gevonden, al is er een grote variatie aan geschiktheid, waarbij vooral het onderscheid binnen en buiten het fortdomein opvalt. Op het fort liggen de hotspots voor vleermuizenactiviteit in de zomerperiode voornamelijk aan waterpartijen. Zowel de gewone dwergvleermuis als de watervleermuis hebben een duidelijke voorkeur voor deze natte zones, waarbij de watervleermuis bijna exclusief aan de fortgracht gebonden is.

5.3. Soortbespreking

5.3.1. Gewone dwergvleermuis

De gewone dwergvleermuis is de enige soort die op alle gemonitorde vaste punten is vastgesteld. Het is ook duidelijk de dominante soort langs het volledige onderzochte traject, met vooral hoge densiteiten langs de fortgracht, op de wallen en bij de visvijver. Buiten het fortdomein zijn de aantallen in verhouding erg laag.

Op basis van de detailgrafieken in Bijlage 6 kan er lokaal soms een licht stijgende trend gezien worden naar het einde van de monitoringsperiode, maar meestal is die niet zichtbaar. Alleen bij de laatste 4 punten bemerken we een systematische stijging de laatste jaren, van geen activiteit naar een lichte activiteit. Deze punten zijn gelegen in de nieuw aangeplante dreef (2006) die de compensatieaanplanten moet verbinden met Fort 3. We kunnen dus vaststellen dat deze punten langs een ontwikkellende verbindingsroute voor dwergvleermuizen gelegen zijn.

De zwermactiviteit die in 2009 werd vastgesteld aan de visvijver (10/09/2009), werd in 2012 opnieuw waargenomen rond dezelfde periode (10/09/2012). Het is dan ook niet duidelijk of deze plek jaarlijks wordt gebruikt of dat ondanks bezoeken in dezelfde periode, ze toch gemist werden gedurende 2 jaar.

5.3.2. Watervleermuis

De watervleermuis is de enige andere regelmatige soort die in de zomer werd aangetroffen op Fort 3.

Op 2 avonden na was ze steeds aanwezig, maar wel geconcentreerd op 4 locaties met uitzicht op de fortgracht. Elders in het fort werden er ook soms individuen langsvliegend genoteerd, maar zelfs aan de visvijver was deze soort slechts eenmalig aanwezig.

Opmerkelijk is wel dat de aanwezigheid op de fortgracht sterk gedaald is in de loop van het onderzoek. In de beginjaren was er nog een zeer hoge activiteit, terwijl de soort ondertussen, hoewel nog steeds overal aanwezig, toch minder abundant is geworden (grafieken Bijlage 6). Mogelijke verklaringen kunnen liggen bij een veranderende waterkwaliteit, al zijn hier geen directe aanwijzingen voor.

5.3.3. Franjestaart

De franjestaart werd slecht tweemaal waargenomen (2011 en 2012). Beide keren was in september en in de nabijheid van de fortgracht. Mogelijk waren dit dus zwermende dieren die passeerden langs een van onze vaste meetpunten.

5.3.4. Grootoorvleermuis

Een grootoor werd eenmalig in 2011 opgenomen in de nabijheid van de fortgracht. Op 27/05/2013 werd nog een tweede grootoorvleermuis (vermoedelijk gewone grootoorvleermuis) opgenomen, maar dit echter bij de verplaatsing tussen punten 22 en 23, waardoor deze niet is opgenomen in bovenstaande gegevens van de transectpunten.

Hoewel het een soort is die moeilijk te detecteren is door zijn fluistersonar, kunnen we toch stellen dat met slechts 2 waarnemingen na 17 transectroutes, dit geen vaste soort is op het fort.

5.3.5. Ruige dwergvleermuis

In 2009 werd tijdens de eerste ronde een mogelijke ruige dwergvleermuis gehoord, de eerste waarneming ooit in Fort 3, maar aangezien de opnames beschadigd bleken te zijn kon die determinatie niet bevestigd worden. In 2010 werden plots 6 exemplaren geteld, voornamelijk in het najaar, en ook in oktober 2011 doken er 4 exemplaren op, op 4 verschillende punten. De laatste waarneming is van eind augustus 2013.

Deze waarnemingen stemmen overeen met ander batdetectoronderzoek in Vlaanderen, waarbij vooral in het voor- en najaar hogere aantallen worden waargenomen. Dit zijn dan immers dieren die op doortrek zijn naar het zuiden. Enkel de allereerste waarneming (7/05/2009) ligt duidelijk buiten deze trekperiode, maar kon dus niet bevestigd worden. Het is dan ook onduidelijk of deze soort in de zomer verblijft op Fort 3.

5.3.6. Laatvlieger

Laatvlieger werd 4 keer op het transect aangetroffen (2x2010, 2012 en 2013), telkens op verschillende punten verspreid over het fort. Gezien het kenmerkende geluid van deze soort is het onwaarschijnlijk dat deze over het hoofd wordt gezien. Het is dus ook een soort die sporadisch op het fort komt om te jagen, zoals ook tijdens het zwermonderzoek in 2009 werd vastgesteld.