• No results found

Monitoring vleermuizenbestand op domein Fort 3 te Borsbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Monitoring vleermuizenbestand op domein Fort 3 te Borsbeek"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Monitoring vleermuizenbestand op domein Fort 3 te Borsbeek

RAPPORT Natuur.studie nummer 10 2014

Bram Van Ballaer

& Kris Boers

(2)
(3)

Monitoring

vleermuizenbestand op

domein Fort 3 te Borsbeek

(4)
(5)

Monitoring vleermuizenbestand op domein Fort 3 te Borsbeek

Opdrachtgever: Departement Mobiliteit en Openbare Werken

Afdeling Luchthavenbeleid

Opvolging opdracht: Agentschap voor Natuur en Bos

Provinciale Afdeling Antwerpen

Lange Kievitstraat 111/113 bus 63, 2018 Antwerpen Leidend ambtenaar: Hans De Schryver, teamverantwoordelijke Fauna en Flora

Tel. 03/224.62.58

hans.deschryver@lne.vlaanderen.be

© juli 2014 Natuurpunt Studie Coxiestraat 11 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be www.natuurpunt.be

Opdrachthouder: Natuurpunt Studie

Coxiestraat 11

B-2800 Mechelen

015 – 29 72 20

E-mail: studie@natuurpunt.be

Partners: Vleermuizenwerkgroep, Natuurpunt Schijnvallei vzw

Terreinwerk: Bram Van Ballaer, Kris Boers, Marc Verhaert, Wout Willems, e.v.a.

Tekst: Bram Van Ballaer en Kris Boers Eindredactie en vormgeving: Bram Van Ballaer en Kris Boers

Foto’s: Marc Verhaert, Bram Van Ballaer, Huub Don, Vilda/Yves Adams Voorblad: zwermende vleermuizen in de caponnière (Marc Verhaert)

zicht op het domein Fort 3 (Vilda/Yves Adams)

punt-transectmonitoring (Marc Verhaert)

Wijze van citeren:

Van Ballaer, B. & K. Boers, 2014. Monitoring vleermuizenbestand op domein Fort 3 te Borsbeek.

Rapport Natuurpunt Studie 2014/10, Mechelen.

(6)

Dankwoord

De 11 wintertellingen werden mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van volgende tellers: Bram Van Ballaer (11), Wout Willems (6), Yvonne Liczner (6), Tjeerd Kooij (5), Kris Boers (4), Klarissa Nienhuys (3), Anneke Lenaerts (3), Chiel Simons (3), Marc Verhaert (3), Geert en Marie Stevens-Peters (2), Leen Rubberecht (2), Huub Don (2), Willem Bockx (2), Arno Thomaes (2), Jelte-Pieter Dijkstra (2), Dirk Swaenen (2), Jonas Lembrechts (2), Bert Lozie (2), Kamila Wawrocka (2) alsook eenmalig Jan Putteman, Wesley Overman, Hanne Hendriks, Marc Detollenaere, An- Sofie Dhont, Thomas Gyselinck, Floris Verhaeghe, Leen Hoelen, Bart Vandemeulebroucke, Bart Noort, Gerben Achterkamp, Anne-Jifke Haarsma, Remy Pelzer, Jelle Van den Berghe, Bob Vandendriessche, Kevin Rousseuw, Fred van Delft, Charlotte Van Diggelen, Natalie Klarenbeek, Marc Van De Sijpe, Paul Voet, Stijn Baeten, Filip Borms, Mathijs Borms, Ralf Gyselings, John Mulder, Joachim De Maeseneer, Mariska Nieuwenhuijsen, Paul Braeckmans, Piet Wollaert, Natan Bolckmans, Veerle Moonen, Daan Verschelde, Rocky Zutterman, Carola van den Tempel, Marc van de Valk, Paul Crauwels, Kees van Bochove, Jonas Pottier, Katia D’haeyer. En een ganse dag tellen was enkel mogelijk dankzij de opwarmende soep van onze kok, Piet Wollaert.

Voor het zwermonderzoek en in het bijzonder de vangstmomenten in 2010 gaat dank uit naar de mensen achter het Vleermuisvangsysteem in Nederland voor het organiseren van de vangstcursus.

De analyse van de honderden geluidsopnames van de transecten en de zwermactiviteit werd uitgevoerd door Kris Boers en Marc Verhaert.

De beheerder van het weerstation Eglantier (Hove) wordt hartelijk bedankt voor het kosteloos ter beschikking stellen van zijn weergegevens. Ook de provinciale Dienst Integraal Waterbeleid wordt bedankt voor het beschikbaar maken van hun waterpeilmetingen op de fortgracht. Dankzij de ondersteuning van Guy Heutz (ANB) konden in het fort ook bijkomende peilmetingen uitgevoerd worden met behulp van de 2 druksensoren.

Verder was ook de ondersteuning door Alex Lefevre (inhoudelijke aanpak en hulp bij materiaalopstelling) en de medewerkers van Natuurpunt Studie (Jorg Lambrechts, Goedele Verbeylen, Wout Willems en Pieter Van Dorsselaer) vereist om de studie op het goede spoor te krijgen en tot voorliggend resultaat te komen. En na het vele schrijfwerk zorgde Staf Brusseleers voor een laatste taalkundige opkuis van het eindrapport.

Natuurlijk ook bedankt aan Hans De Schrijver en de rest van de stuurgroep voor het begeleiden van deze studie en de gemeente Borsbeek voor de praktische hulp en de toegang tot het hele fort.

(7)

Inhoudsopgave

1. Inleiding... 1

1.1.Studieopdracht...1

2. Situering onderzoeksgebied ... 3

2.1.Indeling fortgebouwen...3

2.1.1. Reduit ...4

2.1.2. Escarp ...5

2.1.3. Caponnière ...6

2.2.Beschrijving fortdomein en omgeving...6

2.2.1. Wallen...6

2.2.2. Fortgracht ...6

2.2.3. Binnenplein en glacis ...7

2.2.4. Omgeving ...7

3. Klimaatmonitoring ... 9

3.1.Uitvoering ... 10

3.1.1. Dataloggers ... 10

3.1.2. Waterpeilmetingen ... 13

3.2.Temperatuur ... 14

3.2.1. Typering temperatuursvariatie... 14

3.3.Vochtigheid ... 18

3.3.1. Relatieve luchtvochtigheid... 18

3.3.2. Waterpeilen ... 19

3.4.Conclusies ... 21

4. Overwinterende vleermuizen ... 23

4.1.Uitvoering ... 23

4.2.Algemene resultaten ... 25

4.3.Soortbespreking... 27

4.3.1. Baardvleermuizen (Mmb/Mm/Mb) ... 27

4.3.2. Watervleermuis (Md) ... 30

4.3.3. Franjestaart (Mn) ... 33

4.3.4. Ingekorven vleermuis (Me)... 35

4.3.5. Meervleermuis (Mdas)... 37

4.3.6. Dwergvleermuizen (Ppn/Pp/Pn) ... 40

4.3.7. Grootoorvleermuizen (PaA/Pa/PA) ... 42

4.3.8. Laatvlieger (Es) ... 44

4.4.Totaal ... 44

4.5.Impact boskappingen 2006... 45

4.5.1. Aantalsveranderingen ... 45

4.5.2. Invloed inrichting... 47

5. Transectmonitoring ... 49

5.1.Uitvoering ... 49

5.2.Resultaten... 50

5.2.1. Aangetroffen soorten... 50

5.2.2. Tijdsvariatie ... 51

5.2.3. Spreiding ... 52

5.3.Soortbespreking... 54

5.3.1. Gewone dwergvleermuis... 54

5.3.2. Watervleermuis... 54

5.3.3. Franjestaart ... 54

5.3.4. Grootoorvleermuis ... 54

5.3.5. Ruige dwergvleermuis ... 54

5.3.6. Laatvlieger ... 55

5.4.Conclusie ... 55

(8)

6. Zwermonderzoek ... 57

6.1.Verkenning fortdomein (2009) ... 57

6.1.1. Uitvoering ... 57

6.1.2. Resultaten ... 57

6.2.Zwermvangsten (2010) ... 57

6.2.1. Uitvoering ... 57

6.2.2. Resultaten ... 59

6.3.Verkenning reduit (2011) ... 61

6.3.1. Uitvoering ... 61

6.3.2. Resultaten ... 62

6.4.Activiteitsmonitoring (2012-2013) ... 62

6.4.1. Uitvoering ... 62

6.4.2. Resultaten ... 64

6.5.Conclusies ... 66

7. Conclusies ... 67

7.1.Vleermuizenpopulatie ... 67

7.2.Habitat... 67

7.3.Mogelijke beheermaatregelen ... 68

7.3.1. Winterhabitat ... 68

7.3.2. Zwermhabitat... 69

7.3.3. Zomerhabitat ... 69

7.4.Verder onderzoek ... 69

7.4.1. Verderzetten en verdiepen ... 70

7.4.2. Stabiliteitstudie ... 70

8. Referenties... 71

9. Bijlagen ... 73

(9)

1. Inleiding

1.1. Studieopdracht

De aanleiding van deze opdracht is de kapping van een aanzienlijk deel van het bos en bomen op het domein van Fort 3 in functie van de veiligheidsvereisten van de luchthaven van Antwerpen (september 2006). Aangezien dit domein habitatrichtlijngebied is en aangemeld voor ingekorven vleermuis en meervleermuis, werd een passende beoordeling opgesteld voor deze ingrepen. Een van de aspecten die hierbij werden aangehaald, was het opstarten van monitoring om de eventuele impact te kunnen detecteren.

Het voorwerp van de opdracht is de monitoring van het vleermuizenbestand op het domein Fort 3, eigendom van de gemeente Borsbeek gedurende vijf opeenvolgende jaren en de opmaak van een bijhorend verslag met duiding.

De opdracht geeft uitvoering aan artikel 5. uit de natuurvergunning NATAV1/0600000004 verleend door het provinciebestuur van Antwerpen op 18 mei 2006.

(bestek, september 2009) De doelstelling van de opdracht is om op basis van 5 jaar monitoring een beeld te geven van het habitatgebruik van het fort en omgeving en welke elementen van belang zijn voor overwinterende vleermuizen. De monitoring wordt opgebouwd uit 4 pijlers:

o Wintertellingen van vleermuizen geven een gedetailleerd beeld van het gebruik van het fort als winterverblijfplaats

o Inventariseren van 30 vaste telpunten tijdens de zomermaanden voor habitatgebruik

o Monitoring van de temperatuur en luchtvochtigheid met behulp van dataloggers in het stelsel o Vaststellen zwermgedrag om de functie van het fort als paarplaats in kaart te brengen

Van de eerste pijler zijn historische gegevens beschikbaar; van de overige 3 pijlers zijn er geen data beschikbaar van voor de kappingen. Toch is het belangrijk om de evolutie nauwgezet op te volgen.

In deze studie werd jaarlijks een tussentijds rapport afgeleverd met de resultaten van de voorgaande periode en een voorlopige resultaatsbespreking. Het voorliggend eindrapport bevat een samenvatting van die monitoringsresultaten, een uitgebreide data-analyse en aanbevelingen in functie van beheer en (her)inrichting van Fort 3 en omgeving.

winter 2008/2009

zomer 2009

winter 2009/2010

zomer 2010

winter 2010/2011

zomer 2011

winter 2011/2012

zomer 2012

winter 2012/2013

zomer 2013 1e tussen-

tijds rapport

2e tussentijds rapport 3e tussentijds rapport 4e tussentijds rapport 5e tussentijds rapport Eindrapport

(10)
(11)

2. Situering onderzoeksgebied

Fort 3 (Fort van Borsbeek) is gelegen aan de Frans Beirenslaan (Krijgsbaan) op de grens tussen Borsbeek en Mortsel en in het verlengde van de startbaan van de luchthaven van Antwerpen. Het maakt deel uit van de eerste fortengordel rond Antwerpen (Brialmontforten) en bevindt zich tussen Fort 2 (Wommelgem) en Fort 4 (Mortsel). Opmerkelijk voor dit fort is dat het als enige van de Brialmontforten gelegen is in de open ruimte, de overige zijn grotendeels omsloten door bebouwing.

Het fort maakt ook deel uit van de Speciale Beschermingszone “Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat”.

Figuur 1: Situering van Fort 3, met aanduiding van de habitatrichtlijngebieden in de omgeving

2.1. Indeling fortgebouwen

Fort 3 is een bakstenen fort dat werd gebouwd rond 1860. Het fort bestaat uit verschillende gebouwen (zie verder). Op het domein van Fort 3 werden, na de bouw van het fort, tal van constructies bijgebouwd (hangars, woning, refter, clubhuizen, …). Voor vleermuizen zijn in de winterperiode echter enkel de oorspronkelijke gebouwen (baksteen) en de militaire vernieuwingen van begin 20ste eeuw (betonnen bunkers) interessant. Enkel deze gebouwen hebben de noodzakelijke bufferende massa en bezitten dus een geschikt binnenklimaat waar de vleermuizen de winter veilig kunnen doorbrengen.

Fort 3

Fort 2

Fort 5

(12)

Figuur 2: Situering van de verschillende gebouwen van Fort 3

2.1.1. Reduit

Het reduit is met zijn twee verdiepingen het meest opvallende gebouw van het fort. De toestand van dit gebouw is niet al te best; een gedeelte werd in de jaren ’60 gedynamiteerd (locatie voormalig containerpark) en de buitenmuren van het gebouw zijn verwijderd. De grondbedekking, die zich bovenop het reduit bevond, werd afgegraven. Hierdoor liggen de bakstenen gewelven plaatselijk bloot. Dit zorgt voor waterdoorsijpeling en vorstschade. In 2006 werd een deel van de openingen (voornamelijk ter vervanging van de buitenmuren) afgesloten met houten platen om het microklimaat te verbeteren voor de overwinterende vleermuizen (Figuur 3).

Figuur 3: Binnen- en buitenaanzicht van de inrichtingswerken aan het reduit (foto’s: Bram Van Ballaer)

Rond het reduit loopt de contrescarp. Die staat ook in verbinding met de hoofdingang van het reduit (Leeuwenpoort). In de droge gracht tussen reduit en contrescarp is een deel van de grond terecht gekomen die oorspronkelijk bovenop het reduit lag. De waterafvoer van de droge gracht functioneert hierdoor niet meer naar behoren, waardoor de benedenverdieping van het reduit en een deel van de droge gracht permanent onder water staan.

Hoofdfrontgebouw links

Escarp links

Hoofdfrontgebouw rechts

Escarp rechts Reduit

verdieping Reduit gelijkvloers

Caponnière Contrescarp

Bunkers

(13)

Bij de voorstelling van het reduit op kaart wordt de eerste verdieping telkens naast de eigenlijke locatie gelegd om alle lokalen zichtbaar te maken (Figuur 4).

Figuur 4: Schematische voorstelling van reduit gelijkvloers met daarrond de contrescarp, eronder wordt de eerste verdieping van het reduit weergegeven

2.1.2. Escarp

De escarpgalerijen (aaneengesloten reeks kamers) liggen aan de buitenzijde van het fort, naast de fortgracht (en gedempte fortgracht). Deze galerijen zijn uniek; zij waren voorzien in het oorspronkelijke ontwerp van alle Brialmontforten, maar werden enkel in Fort 3 uitgevoerd. Aan de binnenzijde van het fort zijn ze met grond bedekt; aan de zijde van de gracht zijn de schietopeningen van elke kamer duidelijk zichtbaar.

De escarpgalerijen zijn nog in zeer goede staat hoewel een groot deel vrijwel permanent overstroomd is. Op sommige plaatsen is de buitenzijde toch afgedekt met grond. Die is afkomstig van de wallen bovenop de galerijen en is in de fortgracht geduwd. In deze gangen is er een sterke vochtgradiënt aanwezig van zuid naar noord door het reliëf van het omliggende terrein en de erlangs stromende waterlopen. In de zuidelijke gang (rechter escarp) staat vrijwel permanent ongeveer 1m water (“zeer natte gang”), in het aangrenzende hoofdfrontgebouw is er een waterstand gaande van 50cm tot enkele kamers die slechts sporadisch onder water staan (“natte gang”). In het linker hoofdfrontgebouw (“droge gang”) staat er in de winter hooguit enkele centimeter water, tenzij de fortgracht wordt opgestuwd, en de meest noordelijke gang (linker escarp) staat zo goed als altijd droog (“zeer droge gang”). Deze watergradiënt bepaalt mee de geschiktheid van bepaalde fortdelen.

Figuur 5: Zicht op het linker hoofdfrontgebouw (links) en de linker escarp (rechts) van over de fortgracht. Helemaal links is vanop de wallen afgeschoven grond zichtbaar dat een tiental kamers van het hoofdfrontgebouw afdekt. (foto: Bram Van Ballaer)

(14)

2.1.3. Caponnière

De caponnière is in zeer slechte staat. Een gedeelte ervan werd opgeblazen, maar slechts een klein deel stortte in. De explosie heeft er echter voor gezorgd dat de binnenkant erg bouwvallig werd.

Omwille van het veiligheidsrisico wordt sinds 2009 een gedeelte van de kamers niet meer geteld in de winterperiode (zie Figuur 29).

Aangezien de oorspronkelijke toegang, net als 70% van de raamopeningen afgesloten zijn, is hier slechts beperkte luchtcirculatie. De beperkte toegankelijkheid zorgt ook voor een grotere rust voor de aanwezige vleermuizen. Dit deel van het fort is nooit geïnundeerd.

2.2. Beschrijving fortdomein en omgeving

Op en rond deze gebouwen zijn er graslanden, ruigtes, struwelen en kleine bosrestanten aanwezig.

Deze zijn in voorliggende studie vooral van belang voor het zomer- en najaar habitatgebruik van Fort 3.

Figuur 6: Zicht op Fort 3 met fortgracht, visvijver, omwalling, reduit, binnenplein met loodsen (nu deels gesloopt) en struwelen (foto Vilda/Yves Adams)

2.2.1. Wallen

Bovenop de contrescarp, escarpen en hoofdfrontgebouw werd grond aangebracht, waardoor hier hoge wallen zijn ontstaan die in de loop van de tijd bebost zijn geraakt. Het meest zuidelijk en meest noordelijk deel van de wallen zijn nog bebost, in de overige delen zijn de bomen gekapt en omgezet naar een lagere struikvegetatie.

2.2.2. Fortgracht

De helft van de oorspronkelijke fortgracht is nog aanwezig. Het grootste gedeelte ligt aan de noordoostzijde en hier stroomt de Koude beek door. Ten noorden van het reduit is ook nog een klein deel gevrijwaard van demping en dit wordt gebruikt als visvijver. De rest van de fortgracht werd

(15)

gedempt. Langs de rechter escarp en het hoofdfrontgebouw rechts loopt nog een kleine waterloop (Verlegde Fortloop) waar vroeger de gracht lag.

2.2.3. Binnenplein en glacis

Op het binnenplein staan op figuur 6 nog heel wat loodsen, deze zijn ondertussen bijna allemaal gesloopt samen met de verharding om terug plaats te maken voor een meer natuurlijke open vegetatie (grasland en struweel).

Het noordelijk deel van het glacis (deel buiten de fortgracht) bestaat grotendeels uit grasland. Het zuidelijk deel, samen met de gedempte fortgracht, heeft zich ontwikkeld tot een gemengd mozaïeklandschap met ruigtes en struweel.

2.2.4. Omgeving

Het domein Fort 3 is bijna volledig omringd door weilanden en akkers. Aan de oostzijde grenzen ook enkele woningen en een aantal voetbalvelden aan het domein. In tegenstelling tot de andere Brialmontforten is Fort 3 gelegen in een open landschap en maakt het deel uit van een van de groene vingers die de stad Antwerpen binnendringen vanuit de groene rand.

De vallei van de Koude beek doorkruist het domein van zuid naar noord en is een belangrijk natuurverbindingselement in de omgeving. De Koude beek mondt uit in de fortgracht en loopt aan de overloop van deze fortgracht verder richting dorpskern van Borsbeek.

(16)
(17)

3. Klimaatmonitoring

Temperatuur en luchtvochtigheid zijn twee essentiële parameters die de geschiktheid van een overwinteringshabitat voor vleermuizen bepalen. Onder meer de aanwezigheid van een ruime temperatuursgradiënt is bepalend voor de forten om hun goede staat van instandhouding te bereiken voor de habitatrichtlijn. De relatieve luchtvochtigheid dient hoog te liggen, bij voorkeur tussen 90 en 100%, om te vermijden dat de dieren tijdens hun winterslaap teveel vocht verliezen via transpiratie.

Een hoge luchtvochtigheid voorkomt dus dat de vleermuizen uitdrogen.

Temperaturen moeten stabiel zijn. De natuurlijke overwinteringsplaatsen van vleermuizen zijn dan ook sterk geïsoleerd van de buitentemperatuur. In figuur 7 wordt de graad van temperatuurdemping weergegeven in een grottenstelsel. Wat onmiddellijk opvalt is dat de binnentemperatuur, ondanks de sterk wisselende buitentemperatuur, amper fluctueert. In boomholtes (Figuur 8) volgt het binnenklimaat beter de buitentemperaturen, maar ook hier is er grote demping. Vermits vleermuizen in de winter hun lichaamstemperatuur laten zakken tot de omgevingstemperatuur, zorgt een stabiel binnenklimaat ervoor dat de vleermuis erg weinig energie verbruikt. Telkens de temperatuur schommelt, zal de vleermuis haar lichaamstemperatuur nl. ook aanpassen.

Figuur 7: Luchttemperatuur binnen (40 m diep) en buiten een Nieuw-Zeelandse grot (februari 2000) (uit: De Freitas en Schmekal, 2005)

Figuur 8: Luchttemperatuur binnen en buiten een holle beuk (juni 2006) (uit: van der Graaf, 2005)

In Fort 3 verwachtten we om binnenin de gebouwen een gelijkaardige demping van de temperatuurschommelingen te kunnen vaststellen. Hierbij verwachtten we wel dat lokalen die erg open zijn minder constante temperaturen zouden hebben dan ruimtes die dieper in het fort gelegen zijn en daardoor minder onder invloed staan van het buitenklimaat. Om dit na te gaan werd een netwerk van dataloggers geplaatst om gegevens te verzamelen. In de loop van de opdracht werd bijkomend onderzoek opgestart naar de waterpeilen in enkele van de geïnundeerde lokalen.

(18)

3.1. Uitvoering

3.1.1. Dataloggers

Voor de monitoring van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid werden dataloggers van het merk Watchdog (model 100) gebruikt (Figuur 9). De nauwkeurigheid van de temperatuursmetingen is

±0,6°C (-15°C tot 65°C) en ±5% voor de relatieve vochtigheid (0% tot 100%). Deze modellen hebben een geheugen van 8000 metingen (4000 per parameter) en werden ingesteld om elke 30 minuten te meten, waardoor ze na 80 dagen moesten uitgelezen worden. De metingen startten in juni 2009 en liepen tot november 2013.

Figuur 9: Watchdog datalogger (reële afmeting) en plaatsing in Fort 3

Vijf loggers werden op ongeveer 1,80 m hoogte opgehangen in 5 verschillende lokalen in het fort (Figuur 10) en 1 werd buiten opgehangen voor het meten van de buitentemperatuur (log04). Bij de selectie van de locaties werd getracht om in ruimtes te meten waar vleermuizen overwinteren, om de belangrijkste fortdelen (caponnière, hoofdfrontgebouw en reduit) te kunnen opvolgen en om de lokalen met verschillende omstandigheden te kunnen vergelijken (ingericht vs. niet-ingericht, overstroomd vs.

droog).

Figuur 10: Locaties van dataloggers in Fort 3

(19)

Tabel 1 Omschrijving van de dataloggerlocaties, voor foto’s zie Bijlage 1 Logger Lokaal Omschrijving

log01 HFG035 Grote ruimte met barsten in hoofdfrontgebouw zonder permanent water log02 HFG049 Grote ruimte met barsten in hoofdfrontgebouw met permanent water

log03 C011 Achterliggend lokaal (droog) in caponnière met belangrijke aanwezigheid van ingekorven vleermuis log06 B068 Niet ingericht lokaal in het reduit met jaarlijks hoge aantallen vleermuizen, staat permanent onder

water

log10 B011 Ingericht lokaal in het reduit, de opening naar buiten werd met platen afgesloten. Staat permanent onder water

log04 Buiten Metingen om het buitenklimaat op te volgen

De meetreeksen zijn niet voor alle locaties beschikbaar voor de volledige monitoringsperiode. De buitenlocatie had in het eerste half jaar tweemaal te kampen met diefstal, waardoor ook de metingen niet uitgelezen konden worden. Ook de overige loggers bleken niet 100% opgewassen tegen de barre omstandigheden in het fort. Van de 20 toestellen die werden aangeschaft (10 in juni 2009 en 10 in mei 2012), zijn er 12 die het na verloop van tijd begaven (Figuur 11). Ook tussentijds waren er soms tijdelijk haperingen bij het bewaren van data. Deze defecten deden zich voornamelijk voor in de natte lokalen, waar de relatieve luchtvochtigheid bijna permanent 100% bedraagt. Vermoedelijk heeft langdurige condensatie op de elektrische circuits hier voor problemen gezorgd. De loggers zijn nl. wel spatbestendig, maar niet waterdicht (niet onderwater te gebruiken). Dit probleem blijkt ook bij ander onderzoek in overwinterlocaties voor te komen, ook met andere types van dataloggers (mond. med.

A-J Haarsma).

0%

20%

40%

60%

80%

100%

0 1 2 3 4

W erking va n logger (jaa r)

Aandeel van loggers

nog actieve loggers

Figuur 11: Levensduur van de dataloggers, met omcirkeld de loggers nog in werking in november 2013

Aangezien het opvolgen van de buitentemperatuur een essentieel element is als referentie voor de overige metingen, diende een alternatieve oplossing gezocht te worden. Belangrijk was ook om in deze dataset geen lacunes te hebben in functie van de globale analyses. Er diende dus gezocht te worden naar een dataset die de volledige monitoringsperiode bestreek. Daarom werd op de tweede stuurgroep (juni 2010) afgesproken dat de metingen van het buitenklimaat kunnen vervangen worden door externe data. Hiervoor wordt data uit een particulier weerstation te Hove gebruikt, gelegen op slechts 4 km van het onderzoeksgebied.

(20)

Figuur 12: Kaartje ligging meetstation Hove ten opzicht van het onderzoeksgebied

De gegevens van dit weerstation voor temperatuur en relatieve vochtigheid zijn online vrij beschikbaar sinds maart 2001 en worden nog permanent aangevuld (Wunderground, 2013). Om de bruikbaarheid van de gegevens na te gaan werden ze met de eigen beschikbare metingen (log04) vergeleken (Figuur 13a). Hieruit bleek dat deze een goede correlatie gaven met de data uit Hove voor temperatuur (Figuur 13b).

-6 -4 -2 0 2 4 6 8

1/06/2009 1/08/2009 1/10/2009 1/12/2009 1/02/2010 Verschil tussen temperatuur in Hoven en Fort 3 (°C)

R2 = 0,9838

-10 -5 0 5 10 15 20 25 30

-10 0 10 20 30

Fort 3 - log04 (°C)

Hove (°C)

Figuur 13: Vergelijking tussen metingen in Hove en gelijktijdige metingen op Fort 3 door (a) verschil tussen beide metingenreeksen en (b) correlatie

Door het beschikbaar zijn van uniform verzamelde gegevens uit Hove voor de volledige onderzoeksperiode en de vergelijkbaarheid met de reeds zelf verzamelde data, bleek deze bron uitermate bruikbaar. Bovendien worden in dit station ook andere weervariabelen verzameld zoals neerslag, windsterkte en -richting, zonneschijn en bewolking. De gegevens over het buitenklimaat worden dan ook verder aangeduid onder de benaming “Hove”.

Bij de analyse van de temperatuursdata bleek er in de dataset van Hove een beperkt aantal outliers te zijn ten gevolge van foute metingen (598 op 186.526 metingen). Deze werden eerst opgespoord door de punten te selecteren die meer dan 3 standaarddeviaties afweken van het daggemiddelde. Deze

4 4 k km m

(a) (b)

(21)

punten werden visueel gecontroleerd en de duidelijke outliers werden uit de dataset verwijderd. Vooral de grote afwijkingen zorgden immers voor sterk afwijkende resultaten bij het berekenen van de thermische amplitudes (zie verder).

-20 -10 0 10 20 30 40 50 60

13/08/2010 18/08/2010 23/08/2010 28/08/2010 02/09/2010 07/09/2010 12/09/2010

Temperatuur Hove (°C)

Figuur 14: Aanduiding van een aantal outliers in de temperatuurdataset van Hove

3.1.2. Waterpeilmetingen

Aanvullend aan de metingen van het interne klimaat worden ook waterstanden op verschillende locaties verzameld. Deze staan los van de officiële onderzoeksopdracht, maar kunnen wel van belang zijn voor de interpretatie van de klimaatdata en de vleermuizenevoluties. Het water aanwezig in de lokalen bepaalt immers voor een belangrijk deel de vochtigheid van de ruimte, maar heeft

ook een impact op de toegankelijkheid en aldus onrechtstreeks op het risico op verstoring.

Het waterpeil in de fortgebouwen wordt sinds maart 2011 opgevolgd met druksensoren (dataloggers Keller) die door ANB ter beschikking werden gesteld. Hiervoor werden twee peilbuizen geplaatst op locaties die bijna jaarrond onder water staan: in het reduit en het hoofdfrontgebouw rechts (Figuur 15). De metingen gebeuren elk half uur en op elke locatie meten de sensoren (1 onder water en 1 boven water) naast de druk ook de temperatuur. Door beide drukken van elkaar af te trekken, kan de druk van het water in bar bepaald worden, wat dan omgerekend wordt naar m waterdruk (x10,2 m/bar). Deze peilbuizen zijn nog niet ingemeten ten opzichte van het zeeniveau (mTAW), waardoor de resultaten relatieve peilniveaus weergeven en dus enkel bruikbaar zijn om variaties te tonen.

Figuur 15: Peilbuizen met automatische druksensor geplaatst in reduit (links) en hoofdfrontgebouw

(rechts) (foto’s: Bram Van Ballaer)

Daarnaast werden door de provincie Antwerpen - dienst Integraal Waterbeleid peilgegevens van de fortgracht ter beschikking gesteld. Deze metingenreeks start in juni 2007 en loopt tot begin februari 2013, toen dit meetpunt werd opgedoekt ten gevolge van een reorganisatie van hun meetnet. De metingen gebeurden elke 15 minuten, ter hoogte van de uitstroomconstructie van de fortgracht.

(22)

Figuur 16: Peilmetingen aan de uitstroomconstructie van de fortgracht (foto: Bram Van Ballaer)

Enkel van deze laatste peilgegevens is ook het absolute niveau in mTAW (t.o.v. zeeniveau) gekend.

De 2 peilbuizen in het fort zijn niet ingemeten, waardoor geen referentiepeil gekend is. De peilen kunnen dan ook niet met elkaar vergeleken worden, de resultaten zijn dan ook weergegeven als variatie in peilniveau en tonen dus de schommelingen.

3.2. Temperatuur

In Bijlage 2 zijn de grafieken weergegeven met de temperatuur en relatieve vochtigheid (RV) als daggemiddelden per meetlocatie voor de periode juni 2009 tot november 2013, alsook de daggemiddelden voor het meetstation in Hove (2009 tot 2013).

3.2.1. Typering temperatuursvariatie

Om de temperatuursstabiliteit per kamer te kunnen kwantificeren werd gebruik gemaakt van de thermische amplitude, dit is het verschil tussen de minimum- en de maximumtemperatuur gedurende een bepaalde vaste periode (bijvoorbeeld een jaar of dag). De amplitudes van de buitenmetingen (Hove) zijn het hoogst en worden gebruikt als referentiemaat (A in Figuur 17), de amplitudes van de metingen in het fort zijn kleiner (B in Figuur 17) en het verschil tussen beide kan gebruikt worden als een maat voor demping en dus temperatuursvariatie of -stabiliteit.

Tijd

Temperatuur

A B

Figuur 17: Schematische voorstelling van de thermische amplitude

Deze demping wordt uitgedrukt als een percentage, het aandeel van de amplitude van de buitentemperatuur dat niet meer in de onderzochte locatie waarneembaar is. De formule hieronder geeft, toegepast op figuur 17, een resultaat van 50%, de helft van de temperatuursvariatie is verdwenen in het lokaal. Een demping van 0% houdt dus in dat er geen verschil in amplitude is met de buitentemperatuur en 100% betekent dat er geen enkele temperatuursvariatie is in de binnenruimte en dat er dus geen enkele invloed is van buitenaf.

A B amplitude

amplitude Demping

Hove Hove

Hove



 

  1 1

min max

min

1 max

log log log

(23)

Bij het bepalen van de thermische amplitude per dag voor de buitentemperatuur bemerken we een duidelijke trend (Figuur 18). Hierbij worden de grootste amplitudes gemeten tijdens de zomerperiode (tot 20°C), maar blijven deze in de winterperiode veel beperkter (tussen 1 en 5°C).

Buitentemperatuur (Hove)

0 5 10 15 20 25

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuursampliude per dag (°C)

Figuur 18: Thermische amplitude per dag voor de buitentemperatuur (Hove)

Bij het bekijken van dezelfde grafieken voor de loggers opgesteld in Fort 3 stellen we vast dat die amplitudes sterk verschillen (Figuur 19). Deze waarden liggen beduidend lager, zelfs in de meest open ruimtes (log06) komen ze zelden boven 6°C. In de meer gesloten ruimtes (log03) is de variatie op dagbasis zelden groter dan 1°C. Dit duidt er op dat hoewel de jaarlijkse amplitudes nog vrij groot zijn (zie Bijlage 2) met 15°C voor log03 en zelfs 22°C voor log06, de variaties in buitentemperatuur slechts traag binnendringen in de fortgebouwen. De impact van beperkte temperatuurstijgingen (± 2°C) tijdens de winterperiode door menselijke aanwezigheid of andere warmtebronnen is dan ook vrij groot ten opzichte van de normale stabiele omgeving. Dat is ook de reden dat in de caponnière de pieken van de amplitude gelegen zijn in de winterperiode, wanneer de binnentemperatuur het laagst is en dus gevoeliger voor warmtebronnen (vb. lichaamstemperatuur).

log03

0 1 2 3

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuursampliude per dag C)

log06

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuursampliude per dag (°C)

Figuur 19: Thermische amplitude per dag voor temperatuur in de caponnière (log03) en het reduit (log06)

(24)

Voor de 5 meetlocaties in Fort 3 bepaalden we de dagelijkse temperatuursdemping ten opzichte van de buitentemperatuur (Figuur 20). In alle locaties stellen we vast dat de laagste dempingen in de winterperiode worden gemeten, dit omwille van de reeds lage amplitudes in de buitentemperatuur.

In log02 wordt de grootste demping gerealiseerd, met bijna steeds een demping groter dan 80%. In log06 daarentegen wordt nooit een stabiele temperatuur bereikt, in de winterperiode liggen de temperatuurschommelingen zelfs geregeld tegen de buitentemperatuur (demping 0%).

log01

0%

25%

50%

75%

100%

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuurdemping

log02

0%

25%

50%

75%

100%

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuurdemping

log03

0%

25%

50%

75%

100%

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuurdemping

log10

0%

25%

50%

75%

100%

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuurdemping

log06

0%

25%

50%

75%

100%

1/01/2009 1/01/2010 1/01/2011 1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Temperatuurdemping

Figuur 20: Demping dagelijkse temperatuur voor de 5 meetpunten in Fort 3

In figuur 21 worden deze dempingswaarden samengevat en worden de 5 lokalen gerangschikt van hoogste naar laagste demping. In de rechter grafiek voor de winterperiode (november tot maart) valt op dat de demping in deze periode onder de jaarwaarden ligt, maar ook in deze periode blijft de rangschikking behouden.

Dit houdt in dat er in het fort een zeer brede temperatuurgradiënt aanwezig is, wat overeenstemt met de gestelde instandhoudingsdoelstellingen. In het sterk afgesloten en steeds natte lokaal van log02 is er zelfs tijdens de winterperiode op meer dan de helft van de dagen nog een nagenoeg volledige demping van 94%. Van de externe temperatuursschommelingen dringt dus weinig door tot in deze ruimte. In het gelijkaardige, maar drogere lokaal van log01 (geen permanente inundatie) is de demping beduidend lager, met een mediaan van 78%. De aanwezigheid van een voldoende groot watervolume speelt hier duidelijk een bufferende rol.

In het reduit is er dan weer een zeer groot verschil tussen een ingerichte kamer (log10) en een niet- ingerichte kamer (log06), ondanks dat beide permanent onder water staan. Hoewel de ruimte van log10 slechts afgesloten is met een wand van betonplex (18 mm), zijn de omstandigheden hier vergelijkbaar met de droge caponnière (log03) die door de ingekorven vleermuizen gebruikt wordt. De

(25)

combinatie van het dichtmaken van een ruimte met de aanwezigheid van water maakt dus een zeer groot verschil naar temperatuursdemping.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Demping dagelijkse temperatuur

90 percentieel 100% 100% 100% 100% 80%

maximum 100% 100% 100% 100% 100%

mediaan 100% 92% 92% 90% 63%

minimum 36% -3% 29% -157% -221%

10 percentieel 88% 80% 79% 69% 35%

log02 log10 log03 log01 log06 0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Demping dagelijkse temperatuur (november tot maart)

90 percentieel 100% 100% 100% 100% 76%

maximum 100% 100% 100% 100% 100%

mediaan 94% 87% 85% 78% 50%

minimum 36% -3% 29% -157% -221%

10 percentieel 82% 70% 69% 52% 23%

log02 log10 log03 log01 log06

Figuur 21 Variatie in temperatuursdemping per lokaal, de grijze balken bevatten 80% van de metingen (links: jaarrond; rechts: winterperiode)

Toch is het opmerkelijk dat deze rangschikking van temperatuursdemping niet noodzakelijk overeenkomt met de aanwezigheid van vleermuizen. Alle locaties hebben vrij hoge aantallen overwinterende vleermuizen. Alleen in het lokaal waarin log01 is aangebracht, zijn beduidend minder dieren aanwezig. Op de tweede ‘slechtste’ plaats komt het lokaal met log02, hoewel hier de beste demping is.

Vlakbij log03 worden dan weer vrijwel alle ingekorven vleermuizen aangetroffen en de best scorende locatie van heel Fort 3 is die waarin log06 opgesteld is. Hier verblijven gemiddeld 14 vleermuizen per winter, bijna de helft franjestaarten. Mogelijk is het microklimaat in de spleten tussen de bakstenen aanzienlijk verschillend van deze tegen de muur, en vinden we dus in deze kleine nissen toch nog een geschikt overwinteringshabitat in een kamer die op het eerste zicht niet geschikt is. Op 5/02/2012 hingen in deze kamer zelfs ijspegels aan de bakstenen terwijl er nog steeds 12 vleermuizen overwinterden!

Figuur 22: IJspegels binnen in lokaal B068 op 5/02/2012 (locatie van log06) en franjestaart overwinterend op 1/02/2014 op minder dan 50 cm van de buitenmuur (foto’s: Bram Van Ballaer)

(26)

3.3. Vochtigheid

3.3.1. Relatieve luchtvochtigheid

De gemiddelde dagelijkse relatieve vochtigheid van de diverse meetlocaties is weergegeven in Bijlage 2. Op alle meetpunten op het fort blijkt de luchtvochtigheid vrijwel steeds op of net onder 100%

te liggen. Dit wil zeggen dat de lucht in deze ruimtes verzadigd is met water, wat ideaal is in functie van overwinteringslocaties.

Om een beeld te krijgen van het aandeel van de tijd waarop de luchtvochtigheid een bepaalde waarde bereikt, werden cumulatieve frequentiepolygonen opgemaakt per locatie voor de hele onderzoeksperiode (Figuur 23). De referentielocatie in Hove heeft de grootste variatie van luchtvochtigheid. Het is echter weinig zinvol om de luchtvochtigheid buiten te vergelijken met het binnenklimaat. In de open lucht is de variatie immers zeer groot en sterk afhankelijk van de weersomstandigheden: wind, neerslag, temperatuur, zonneschijn, ... Binnen in het fort zijn, door de beperktere luchtcirculatie, eerder de lokale omstandigheden van belang zoals:

grondwaterstand/inundatie, insijpeling van water van bovenaf, luchtverplaatsingen, ...

Ook hier zien we bij het binnenklimaat dat log06 het sterkst varieert. Toch is ook op deze locatie gedurende bijna 80% van de tijd een met water verzadigde lucht aanwezig en dit ondanks de openheid van het lokaal.

Figuur 23: Cumulatieve frequentiepolygonen van de relatieve vochtigheid gemeten op de verschillende locaties gedurende de monitoringsperiode

Wanneer we de details van de relatieve luchtvochtigheid vergelijken tussen jaarrond en winterperiode (Figuur 24), bemerken we dat in de winter de relatieve luchtvochtigheid nog hoger ligt. In de belangrijkste periode voor overwinterende vleermuizen is in 3 van de 5 meetlocaties een constante verzadiging gegarandeerd met een 10-percentieel van 100%. Maar ook in de overige twee lokalen zit de luchtvochtigheid gedurende 90% van de tijd boven respectievelijk 99% en 98% verzadiging. Zelfs de droge uitschieters over 5 jaar (minimum waarden) ten gevolge van vb. tocht zijn nog bijzonder hoog.

(27)

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Relatieve vochtigheid (%)

90 percentieel 100% 100% 100% 100% 100% 99%

maximum 100% 100% 100% 100% 100% 100%

mediaan 100% 100% 100% 100% 100% 89%

minimum 80% 19% 21% 5% 61% 5%

10 percentieel 100% 100% 100% 96% 95% 66%

log01 log02 log10 log03 log06 Hove 0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Relatieve vochtigheid (%) (november tot maart)

90 percentieel 100% 100% 100% 100% 100% 99%

maximum 100% 100% 100% 100% 100% 100%

mediaan 100% 100% 100% 100% 100% 98%

minimum 96% 90% 82% 83% 68% 5%

10 percentieel 100% 100% 100% 99% 98% 86%

log02 log01 log10 log03 log_06

Figuur 24: Variatie in relatieve luchtvochtigheid per locatie (jaarrond en winterperiode)

De relatieve luchtvochtigheid is in alle bemonsterde ruimtes dus goed tot zeer goed, met meestal met vocht verzadigde lucht. Enkel bij extreme vorstperiodes wordt tijdens de overwinteringsperiode een beperkte daling van de luchtvochtigheid vastgesteld.

3.3.2. Waterpeilen

De waterpeilen die in het fort worden gemeten zijn zeer belangrijk aangezien deze bepalen of de lokalen in de escarpgalerijen en het reduit al dan niet onder water staan in de winter. Dit heeft dan weer een impact op de temperatuursdemping en de toegankelijkheid van die lokalen.

Sinds maart 2011 worden de peilen permanent opgevolgd. De data van de winter voordien (o.m. met de overstromingen van november 2010) is verloren gegaan doordat dit werd overschreven in de loggers. We beschikken dus over ongeveer 1,5 jaar aaneensluitende gegevens (Figuur 25).

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1,60 1,80 2,00

1/01/2012 1/01/2013 1/01/2014

Variatie in waterpeil (m)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Neerslag (mm/dag)

Hoofdfrontgebouw Reduit

Fortgracht Neerslag (mm/dag)

Figuur 25: Peilvariaties voor de drie meetlocaties en dagelijkse neerslag (Hove)

Wanneer we de variatie in waterpeil bekijken (Figuur 25), zien we voor de drie meetreeksen een gelijkaardige trend, met dezelfde pieken en dalen. Deze variatie in waterstand wordt veroorzaakt door

(28)

de neerslag, maar elk van deze locaties reageert op een andere manier op die neerslag. Dit is duidelijk te zien wanneer we meer in detail kijken naar de gegevens van de peilen en de neerslag (Figuur 26).

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1,60

20/11/2012 27/11/2012 4/12/2012 11/12/2012 18/12/2012 25/12/2012

Variatie in waterpeil (m)

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5

Neerslag (mm/kwartier)

Hoofdfrontgebouw Reduit

Fortgracht

Neerslag (mm/kwartier)

Figuur 26: Detail van peilvariaties voor de drie meetlocaties en dagelijkse neerslag (Hove) (periode 20/11/2012 - 31/12/2012)

De fortgracht wordt gevoed door de Koude beek en de Verlegde Fortloop. Vooral de Koude beek zal bij neerslag snel in debiet toenemen aangezien een zeer groot randstedelijk gebied (Mortsel, Boechout, Hove) afwatert naar deze beek met afvoer van hemelwater (regenwaterafvoer via buizen of grachten), gezuiverd afvalwater (RWZI Boechout) en diverse overstorten van het rioleringsstelsel.

Hierdoor ontstaat er een grotere aanvoer van water naar de fortgracht die als buffer fungeert en slechts beperkt afvoert naar stroomafwaarts. De bij de uitstroom aanwezige schuif kan zelfs volledig gesloten worden. Hierdoor is de peilvariatie van de fortgracht zeer groot, met een maximale peilamplitude van 1,7 m tussen de zomer van 2007 en de overstromingen van december 2010.

Uitzonderlijk zal bij zeer hoge waterstanden het water via de schietopeningen binnenstromen in de gangen. Bij de afvoerpieken rond 15 november 2010. stond het waterpeil in de gangen minsten 100 à 120 cm hoog. Bij deze en nog hogere standen (cfr. september 1998) bestaat er een reëel risico op verdrinking voor de overwinterende vleermuizen.

Figuur 27: Zicht op de waterstanden die gedurende enkele dagen aanwezig waren in november 2010 in de linker escarpgalerij (“zeer droge gang”) (foto’s Marc Verhaert)

Aan het hoofdfrontgebouw zijn de fluctuaties al minder sterk. Vlak naast dit lokaal stroomt de Verlegde Fortloop die een veel kleiner afstroomgebied heeft en de pieken door deze waterloop veroorzaakt, zijn dan ook veel kleiner. Hoewel de waterloop niet fysiek in verbinding staat met de lokalen van het fort,

(29)

stuurt hij toch mee de waterstand binnenin. Bijkomend wordt deze waterloop ook deels gestuurd door de fortgracht. Wanneer voorafgaand aan hevige neerslagperiodes het peil in de fortgracht wordt verlaagd om de buffering te vergroten, wordt ook het peil in de Verlegde Fortloop lager getrokken, dit is te zien op figuur 26 (2 december 2012). Wanneer de fortgracht te hoog staat zal er anderzijds ook opstuwing zijn in de Verlegde Fortloop.

In het reduit worden die grote trends ook gevolgd, maar deze zijn veel meer afgevlakt. Hieruit blijkt dat de waterstand er wordt gestuurd door de grondwaterstand, waardoor hevige neerslag zich slechts vertraagd vertaalt in hogere waterpeilen. Dit heeft dan ook voor gevolg dat bij drogere zomers of najaar het opnieuw vernatten van het reduit trager zal verlopen, anderzijds zorgt het stabielere waterpeil wel voor het langer nat blijven in het voorjaar.

3.4. Conclusies

De relatieve luchtvochtigheid is in alle bemonsterde ruimtes hoog tot verzadigd, met meestal permanent met vocht verzadigde lucht. Het belang van het afsluiten van open ruimtes om tocht tegen te gaan wordt hier ook mee aangetoond. In de open ruimtes is er immers een sterke schommeling van het binnenklimaat.

De aanwezigheid van permanent water is een bevorderlijke factor voor het bufferen van temperatuur.

Dit water in de lokalen wordt in het reduit door grondwater en in het hoofdfrontgebouw door oppervlaktewater gestuurd. Bij deze laatste is aandacht voor de vleermuizen bij extreme waterberging relevant, aangezien de waterpeilen in de lokalen dan bijna 2m kunnen stijgen. Daarnaast is het noodzakelijk om drainage in de omgeving te voorkomen.

(30)
(31)

4. Overwinterende vleermuizen

4.1. Uitvoering

Sinds 1988-1989 voert de Vleermuizenwerkgroep jaarlijks tellingen uit in Fort 3; vanaf 1998-1999 vinden deze tweemaal per jaar plaats met eenzelfde kerngroep van tellers. Eenmaal in december en eenmaal begin februari (fortentelweekend) wordt het hele fort (uitgezonderd lokalen in gebruik door verenigingen) geïnventariseerd op aanwezige vleermuizen. Hierbij worden alle kamers bezocht en wordt per kamer het aantal dieren per soort genoteerd.

Tijdens de winter 2010-2011 was de eerste telling oorspronkelijk gepland op 19 december, maar deze diende door slechte weersomstandigheden en bereikbaarheid uitgesteld te worden naar begin januari.

Bijkomend werd die winter een derde telling georganiseerd in het kader van een steekproef door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) voor vleermuizen met “White-Nose Syndrome” (WNS), een schimmelinfectie met desastreuze impact op Noord-Amerikaanse vleermuizenpopulaties (90%

mortaliteit). Aangezien deze schimmel zich pas op het einde van de winterperiode manifesteert werd in het weekend van 4-6 maart 2011 een onderzoek georganiseerd in 5 Antwerpse forten, waaronder Fort 3. Naast een controle van infecties werd tegelijkertijd een aanvullende telling uitgevoerd. Er werden tijdens dat weekend geen dieren met WNS vastgesteld in de onderzochte forten. (contact:

Ralf Gyselings, INBO)

Tijdens de winter 2011-2012 viel de tweede telling op het einde van de koudegolf van januari-februari, waardoor er in het reduit een dikke ijslaag aanwezig was (Figuur 28). Langs de buitenrand was deze begaanbaar (> 5cm), maar binnen in het fort scheurde ze onder het gewicht van de tellers. Door het diepe water (30 tot 50 cm) en de aanwezigheid van allerlei debris onder het water, was het risico op ongevallen te groot. Daarom werd ter plaatste beslist om dit deel van het fort over te slaan, maar werd wel op voorzichtige wijze een volledige census gemaakt van kamer B068, de meest succesvolle van dit deel van het fort, als referentie. Een week later was het ijs na 6 dagen dooi nog steeds aanwezig waardoor de optie van een iets verlate telling van het reduit gelijkvloers dan ook definitief werd verlaten.

Figuur 28: Volledig dichtgevroren wateroppervlak in reduit gelijkvloers en buitenaanzicht op 05/02/2012 (foto’s: Bram Van Ballaer)

Sinds de winter van 2009-2010 worden 5 kamers in de caponnière niet meer geteld. Dit gedeelte van het fort is sowieso in slechte staat (Figuur 29) en daarom werd beslist dat het in deze 5 ruimtes niet meer verantwoord is om er te zoeken naar vleermuizen. Bij de berekening van gemiddelden per kamer werd er rekening mee gehouden, dat er hier slechts 2 keer werd geteld in plaats van de 11 tellingen op de andere locaties.

Bij de voorstelling van de resultaten op kaart werd, in functie van de verschillende groottes van de lokalen, het aantal vleermuizen omgerekend naar de dichtheid (aantal per oppervlakte in m²). Hiermee wordt vermeden dat grote kamers (vaker) het hoogst aantal overwinterende vleermuizen herbergen.

(32)

Figuur 29: Toestand van deel van de caponnière (foto: Marc Verhaert) en aanduidding van de niet meer getelde lokalen

De telling gebeurt steeds in kleine groepjes (2 à 4 personen) waarvan meestal 2 personen een grondige ervaring hebben in het determineren van vleermuizen zodat gewerkt kan worden met het 4- ogen principe. Wanneer er onvoldoende kenmerken zichtbaar zijn, worden die exemplaren aangeduid volgens een van de soortencomplexen, genus of desnoods als “vleermuis”. Hierdoor hebben de beschikbare gegevens een grote betrouwbaarheid. Wel dient opgemerkt te worden dat er ook een voortschrijdende expertiseopbouw is bij de vleermuizendeskundigen, onder meer door het ontdekken van nieuwe soorten, het uitwerken van determinatiesleutels om tweelingsoorten toch te onderscheiden en ervaring op te doen bij het herkennen van zeldzame soorten.

Figuur 30: Vleermuizentellers met attributen: zaklamp, waadpak, verrekijker en spiegel (foto’s: Bram Van Ballaer)

Tabel 2: tellingen uitgevoerd tijdens de monitoringsopdracht Datum Winter Aantal

tellers Opmerkingen 20/12/2008 2009 10

3/02/2009 2009 11

19/12/2009 2010 9 Sterke verstoring in caponnière: kaarsen + 1 lokaal ontoegankelijk gemaakt 6/02/2010 2010 12 1 dode Mn

9/01/2011 2011 8

5/02/2011 2011 14 1 dode Mn Ƃ, 1 dode Cspec 5/03/2011 2011 6 Extra telling voor WNS onderzoek 18/12/2011 2013 5

5/02/2012* 2012 8 Reduit gelijkvloers niet geteld (enkel kamer B068) 15/12/2012 2013 6 1 dode Mn, 1 skelet Mspec

2/2/2013 2013 10

(33)

4.2. Algemene resultaten

Tijdens de wintertellingen in Fort 3 werden tot nog toe 12 soorten met zekerheid aangetroffen (Tabel 3), waarvan de mopsvleermuis voor het laatst in 1990. In het kader van deze opdracht werden 10 van de 12 overwinterende soorten tot in het meest recente winterseizoen aangetroffen en de meeste soorten zelfs elke winter.

Tabel 3: soorten aangetroffen tijdens wintertellingen

Soortnaam Code Soortencomplex Aantal winters (laatste 5 jaar)

Meest recente vondst

Watervleermuis Md Watervleermuis 5 2/02/2013

Franjestaart Mn Franjestaart 5 2/02/2013

Baardvleermuis Mm Baard/Brandts vleermuis 4 2/02/2013 Brandts vleermuis Mb Baard/Brandts vleermuis 4 15/12/2012

Ingekorven vleermuis Me Ingekorven vleermuis 5 2/02/2013

Meervleermuis Mda Meervleermuis 5 2/02/2013

Ruige dwergvleermuis Pn Dwergvleermuis 1 2/02/2013 Gewone dwergvleermuis Pp Dwergvleermuis 3 2/02/2013 Gewone grootoorvleermuis Pa Grootoorvleermuis 5 2/02/2013 Grijze grootoorvleermuis Paus Grootoorvleermuis 1 2/02/2013

Laatvlieger Es Laatvlieger 2 6/02/2010

Mopsvleermuis Bb Mopsvleermuis 0 18/02/1990

In alle onderzochte delen van het fort werden vleermuizen aangetroffen (Figuur 32). De grootste concentraties aan vleermuizen zijn te vinden in het reduit gelijkvloers en de caponnière (Figuur 31), met ook nog wat lagere concentraties in het rechter hoofdfrontgebouw. Enkel in de twee open bunkers gelegen bovenop het hoofdfrontgebouw werd de afgelopen 5 winters geen enkel dier gevonden (de enige waarneming is een grootoorvleermuis in december 2006).

In de hoofdcaponnière en het reduit gelijkvloers worden gemiddeld ongeveer een derde van alle vleermuizen aangetroffen. Wel treedt er een verschuiving op tussen de eerste telling en de tweede telling (Figuur 31). Alle delen van het reduit (gelijkvloers, eerste verdieping en contrescarp) verliezen aan belang ten voordele van de hoofdcaponnière. Dit heeft vermoedelijk te maken met het meer gesloten karakter van dit deel van het fort, waar bij koudeperiodes de demping hoger is dan in grote delen van het reduit.

Reduit gelijkvloers 32%

Escarpegallerij rechts 7%

Hoofdcapponière 26%

Reduit eerste verdiep 11%

Reduit contre-escarpe Escarpegallerij links 6%

3%

Hoofdfrontgebouw links 4%

Hoofdfrontgebouw rechts 11%

December

Reduit gelijkvloers 30%

Reduit eerste verdiep 9%

Hoofdfrontgebouw rechts 8%

Hoofdcapponière 32%

Escarpegallerij rechts

9% Reduit contre-escarpe

Escarpegallerij links5%

Hoofdfrontgebouw links 4%

3%

Februari

Figuur 31: Gemiddeld aandeel van de totale winterpopulatie per fortdeel (december en februari)

(34)

Figuur 32: Concentratie van overwinterende vleermuizen

Gemiddeld werden elke telling 320 vleermuizen aangetroffen. Gezien de aanzienlijke verschillen in habitatgebruik en omgevingsvereisten tussen de verschillende soorten, wensen we echter te focussen op de trends en verspreiding van de afzonderlijke soorten(complexen).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast een terras met het park als verlengde heeft deze woning een balkon met vrij uitzicht.. Aan de voorkant van de woning heb je de mogelijkheid om je auto op je eigen oprit

[r]

Door de aanwezigheid van de haven zelf en van dijkovergangen aan de oostzijde van de haven en aan de westzijde van het fort en een trap over de dijk bij de haven wordt het

[r]

Indien wij bericht ontvangen dat er toch personen moeten worden opgevangen, dan zullen wij uiteraard ons best doen om voor huisvesting zorg te dragen.. Wij zullen u hierover dan nader

Een soort is Bijna in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A-E, maar momenteel niet voldoet aan de criteria voor Ernstig bedreigd, Bedreigd of Kwetsbaar, maar er wel

De  overwintering  van  vleermuizen  wordt  op  fort  6  reeds  31  jaar  opgevolgd.  De  gegevens  van  de  jaarlijkse  tellingen  (Fout!  Verwijzingsbron 

Naar de functie als winterslaapplaats toe betekent dit voor het Fort van Ertbrand dat alle grote clusters ruimten voor overwintering zijn (Figuur 12). Enkel een paar kleinere