• No results found

Resultaten en discussie .1 Houtskool

In document Hasselt Runksterdreef - Ikea (pagina 93-96)

4 Sporen en structuren

5.7 Botanische macroresten en houtskool van vroeg- en

5.7.3 Resultaten en discussie .1 Houtskool

De meilerkuil uit het einde van de vroege middeleeuwen lag relatief geïsoleerd in het noordoosten van zone 1. Rondom de kuil zijn bodemverkleuringen aangetroffen die in verband zijn gebracht met hittevorming vanuit de

meilerkuil. In totaal zijn 238 stukjes houtskool onderzocht. De basisgegevens van de resultaten van het houtskoolonderzoek staan vermeld in bijlage 12.

De conservering van de houtskool is goed. De stukjes zijn niet geplet, er is geen ijzerhoudend aanslag op de houtskool vastgesteld en de randen van de stukjes zijn relatief scherpkantig. Dit suggereert dat de houtskool niet is gerold of anders verplaatst en daarom ter plaatse moet zijn verkoold.

Alle houtskool is afkomstig van eik (Quercus). Behalve de 238 stuks is de overige houtskool gescreend op andere houtsoorten (80 stuks uit zeeffractie 5 mm en 40 stuks uit zeeffractie 2,5 mm). Dit leverde geen nieuwe soorten op.

Twaalf stukjes zijn afkomstig van grote takken, drie keer is stamhout

78 Schweingruber 1986, 1990. 79 Berggren 1969, 1981;

Anderberg 1994; Cappers et

al. 2006; Körber-Grohne 1964,

1991, Tomlinson 1985. 80 Weeda et al. 1985-1994; Tamis

et al. 2004; Van der Meijden 2005.

gedetermineerd. In alle andere gevallen bleek het niet mogelijk om de herkomst uit de boom nader te bepalen, behalve dat er weinig kromming in het jaarringpatroon kon worden waargenomen. Verder is vastgesteld dat de houtskool afkomstig is van eikenhout met smalle jaarringen (relatief langzaam gegroeid). Dit maakt het meer waarschijnlijk dat men gekliefd stamhout van grotere diameters heeft gebruikt, gezien het jaarringpatroon van takken in het algemeen meer kromming vertoont en de jaarringen wijder zijn.

De houtskool is bovendien schoon: er is geen aanslag op de stukjes vastgesteld. Schimmel en bewijzen voor insectenvraat zijn niet waargenomen. Verkoolde schimmeldraden en vraatsporen zijn een aanwijzing voor het gebruik van ziek of sprokkelhout, hout dat al enige tijd op de grond heeft gelegen. Dit blijkt hier niet het geval: de houtskool is afkomstig van gezond hout.

Een klein percentage van het eikenhout heeft radiale scheuren in het dwarsaanzicht: 21% (46 stuks) vertonen radiale scheuren op de brede

houtstralen. De scheuren zijn het gevolg van spanningsverschillen en krimp in de houtvaten. In sommige gevallen kan dit op het gebruik van sapvers, dat wil zeggen vers gekapt hout duiden, omdat in vers hout het vochtgehalte groter is. Op grond van de celmorfologische eigenschappen van eik scheurt deze houtsoort echter ook als het hout droog wordt verbrand. Het percentage aan krimpscheuren die op het gebruik van vochtig of vers gekapt hout zouden kunnen duiden, is klein. Het is aannemelijk dat men relatief droog eikenhout heeft gebruikt.

Houtskool was in het verleden een belangrijke grondstof voor de productie van ijzer, koper en glas. De productie van houtskool vond plaats in kuilen ondergronds of in de vorm van meilerbergen, bovengronds. Meilerkuilen werden al gebruikt van de Romeinse tijd, meilerbergen zijn vanaf de late middeleeuwen meer gangbaar. In Hasselt is sprake van een meilerkuil. De houtskool uit de meilerkuil bestond uitsluitend uit eikenhout. Eik is een inheemse hardhoutsoort en levert een hoger percentage houtskool die bovendien een hogere brandwaarde heeft dan bijvoorbeeld els, wilg of andere zachte houtsoorten.81 In de middeleeuwen en nieuwe tijd is eik naast beukenhout de meest gebruikte houtsoort voor de productie van houtskool. De keuze voor eiken stamhout is vanuit functionaliteit te verklaren. Het betekent wel dat er voldoende eikenhout beschikbaar moet zijn geweest. Twee vroegmiddeleeuwse meilerkuilen zijn onderzocht in Doetinchem. Ook hier was de houtskool afkomstig van eik.82 Het meest bekend is echter een vindplaats bij Zutphen waar maar liefst 250 meilerkuilen uit de 9e en eerste helft van de 10e eeuw zijn opgegraven. Twaalf kuilen zijn op samenstelling onderzocht; in alle gevallen bleek eik te zijn gebruikt.83

5.7.3.2 Botanische macroresten

De resultaten van het botanische macrorestenonderzoek zijn weergegeven in bijlage 12. Beide volmiddeleeuwse paalkuilen zijn relatief arm aan botanische macroresten. Alle macroresten zijn in verkoolde toestand aangetroffen. Onverkoold plantaardig materiaal is niet bewaard gebleven. In spoor 3023 zijn macroresten van gebruiksplanten en wilde planten aangetroffen, terwijl in spoor 3019 enkel macroresten van natuurlijke vegetatie zijn gevonden.

81 Tegtmeier 2000, 276. 82 Van der Meer 2010. 83 Groenewoudt 2006, 128.

Granen

In spoor 3023 zijn enkele resten van granen gevonden. Het betreft één graankorrel van rogge, één fragment van een graankorrel van gerst en drie fragmenten van graankorrels waarvan niet meer bepaald kon worden van welke graansoort ze afkomstig zijn. Zowel rogge als gerst zijn graansoorten die veelvuldig worden gevonden in volmiddeleeuwse contexten in Vlaanderen en Nederland. In de middeleeuwen werd rogge een populair graan. Niet in de minste plaats omdat het minder hoge eisen stelt aan de ondergrond dan tarwe. Rogge kan, in tegenstelling tot veel andere granen, op relatief arme zandgrond nog een goede oogst leveren. Rogge was in de middeleeuwen dan ook minder duur dan tarwe. Van rogge kon bijvoorbeeld brood gebakken worden, dat echter niet zo mooi rees als een brood van tarwemeel.

Gerst werd in de middeleeuwen voornamelijk als zomergraan verbouwd. Het diende als veevoer of als graan voor de bierbrouwerij, maar zal ook gegeten zijn in de vorm van pap of brij. In tijden van graannood werd gerst ook wel gebruikt als broodgraan.84 De volmiddeleeuwse benedictijnse abdis Hildegard von Bingen schrijft in haar boek ‘Physica’ dat gerst onder andere werd gegeten in de vorm van brood, maar dat dit brood niet zo krachtig was als dat van andere graansoorten.85

In de paalkuilen zijn geen kafresten gevonden, waardoor we geen betrouwbare uitspraken kunnen doen omtrent lokale verbouw.

Fruit

De volmiddeleeuwse bewoners van Hasselt hadden appel tot hun beschikking, getuige de vondst van een zaadje van appel in spoor 3023. Het is niet mogelijk om vast te stellen of het gaat om een wilde appel of een gecultiveerde appel, die in een boomgaard werd verbouwd of op de markt werd aangekocht.

Peulvruchten

In spoor 3023 zijn eveneens enkele resten van een peulvrucht gevonden. Het betreft twee halve duivenbonen. Deze boon wordt ook wel veldboon genoemd en moet gezien worden als de voorloper van de tuinboon, die vandaag de dag veel op het menu staat.86 Duivenbonen zijn kleiner en ronder dan tuinbonen. Duivenbonen waren in de middeleeuwen een belangrijke bron van eiwitten en koolhydraten, maar ook van mineralen, vezels en vitamines.

Wilde planten

In de paalkuilen zijn verder macroresten gevonden van diverse wilde planten. Deze wilde planten kwamen voor in verschillende vegetatietypen.

Zo is er een verkoold vruchtje van haagbeuk gevonden. Haagbeuk komt voor in bossen op gerijpte, voedselrijke bodems.87 Haagbeuk is een goede bodemverrijker, omdat zijn bladeren in tegenstelling tot die van eik goed verteren. Het biedt dan ook een goed tegenwicht tegen de bodemverzuring die door afgevallen eikenblad wordt veroorzaakt.88 Haagbeuk werd om deze reden bewust aangeplant in eikenbossen. Misschien is dat ook wel het geval geweest in volmiddeleeuws Hasselt. Een andere bijkomstigheid is dat door het aanplanten van een ondergroei van haagbeuk de opkomst van beuken wordt tegengaan, die in tegenstelling tot haagbeuk hoger kunnen worden dan eik en daarmee eiken kunnen onderdrukken. Een belangrijke kanttekening hierbij is

84 Lindemans 1952, 101-102. 85 Throop 1998.

86 De grotere tuinboon is pas vanaf de zestiende eeuw bekend.

87 Weeda et al. 1985, 99. 88 Weeda et al. 1985, 99.

dat de meilerkuil ouder is dan de paalkuilen en niet bekend is of het eikenbos waarin het eikenhout voor de houtskoolproductie werd verzameld, in de volle middeleeuwen nog aanwezig was.

Een andere plant die veelvuldig wordt gevonden in bossen, is ijle zegge, waarvan twee zaden zijn gevonden in spoor 3019. Evenals haagbeuk komt ijle zegge voor in voedselrijke bossen en dan op natte plekken in het bijzonder. Deze plant komt niet alleen voor in bossen, maar ook langs beken, sloten en greppels.

Zoals de soortnamen reeds doen suggereren, komen ook watermuur en waterpeper voor op natte plaatsen in het landschap. Niet alleen langs waterkanten, maar ook in loofbossen en op natte bospaden, waarbij

waterpeper de voorkeur heeft voor verstoorde plaatsen. Het is dus aannemelijk dat al deze soorten tezamen in de omgeving van de volmiddeleeuwse

nederzetting voorkwamen. Mogelijkerwijs op drassige plekken op akkers, maar mogelijkerwijs ook in een bosvegetatie.

Verder zijn er enkele macroresten gevonden van planten die doorgaans karakteristiek zijn voor grasland, zoals egelboterbloem en de klaversoorten hazenpootje en rode klaver. Graslanden zien we op tal van verschillende plekken in het landschap. De lokale milieuomstandigheden kunnen van grasland tot grasland sterk variëren, hetgeen zijn weerslag heeft op de samenstelling van de aanwezige graslandvegetatie. Zo is egelboterbloem een plant van natte, matig voedselrijke graslanden, maar komt ook voor langs (drassige) bospaden en langs vennen. Rode klaver is te vinden op vochtige, voedselrijke grond in graslanden en bermen.89

Hazenpootje daarentegen is een klaversoort die juist een voorkeur heeft voor open, grazige, droge zandgrond. Zoals de wetenschappelijk soortnaam arvense al doet vermoeden, is dit een soort die vroeger tevens veelvuldig werd gevonden op akkers, aan de rand of op een braakliggende akker in het bijzonder.

Hazenpootje is niet de enige plant die vermoedelijk op de volmiddeleeuwse akkers van Hasselt voorkwam. Ook dreps is een plant die voorkomt op matig voedselrijke (graan)akkers. Bovendien zijn zaden gevonden van nóg twee duizendknopen, namelijk beklierde duizendknoop en van zwaluwtong.90 Beide planten hebben hun zwaartepunt op voedselrijke akkers en ruigten. Het feit dat de zaden in verkoolde toestand zijn aangetroffen, maakt het aannemelijk dat ze zijn meegeoogst met de rogge en gerst. Hoe de vondst van de verkoolde macroresten van de overige wilde planten geïnterpreteerd moet worden, is minder eenduidig. Mogelijk is er geakkerd in de omgeving van een bos en/of bevond de nederzetting zich in of nabij een bos.

In document Hasselt Runksterdreef - Ikea (pagina 93-96)