• No results found

Er zijn twee grote verzekeraars geïnterviewd. Verzekeraar A met relatief veel intensieve veehouderij en verzekeraar B met relatief veel rundveehouderij onder zijn clientèle.

Verzekeraar A

Verzekeraar A benadrukt het belang van bedrijfscontinuïteit na stalbranden. Door de schaalvergroting is volgens haar risicospreiding niet meer toereikend, de concentratie van het risico is gestegen. Bedrijfscontinuïteit na brand heeft ook te maken met maatschappelijke acceptatie en toestemming van de gemeente om te mogen terugbouwen. Het verzekerbaar houden van de bedrijfscontinuïteit is door verzekeraar A bij nieuwbouw nu opgehangen aan de omvang van stallen. Over het algemeen passen nieuwe stallen binnen de opgestelde richtlijnen. De laatste jaren wordt verzekeraar A steeds vaker betrokken bij de ontwerpfase van bouwplannen: actief vanuit de eigen tussenpersonen of vanuit (bouw-)adviesbureaus. De verzekeraar adviseert haar verzekerden om bouwplannen al voor de definitieve tekening met de relevante partijen te bespreken: brandweer/gemeente, verzekeraar/ tussenpersoon, bouwbedrijf, adviesbedrijf. In de ontwerpfase zijn aanpassingen voor een brandveilige stal goed aan te brengen tegen geringe meerkosten. Tussenpersonen adviseren de

bouwadviesbureaus of andere intermediairen voor de veehouder over de acceptatieregels met betrekking tot brandveiligheid en brandverzekering, hetgeen ook van belang is voor de

vergunningaanvraag. Indien nodig ondersteunt de centrale organisatie met specifieke (sector-)kennis met betrekking tot brandveiligheid.

Bij oplevering van een nieuw te verzekeren stal checkt verzekeraar A of de stal voldoet aan de eisen op drie onderdelen: 1) ontstaan/bronnen van brand, 2) uitbreiding van brand, 3) bestrijding van brand. Elektra is in veel gevallen de oorzaak van brand. Ook bij nieuwbouw is er in 25% van de gevallen sprake van een fout in de aanleg. Verzekeraar A eist een opleveringsinspectie door het

installatiebedrijf (zoals in andere branches gebruikelijk is): geeft meer zekerheid voor de ondernemer (ook in relatie met aansprakelijkheid) en bewustwording bij de installateur. Soms zijn andere

materialen toegepast dan in het bestek aangegeven vanwege kosten of beschikbaarheid. Indien dit het risico op brand vergroot, dient de ondernemer e.e.a. aan te passen (premieverhoging heeft geen zin, kosten brand worden daarmee niet gecompenseerd). Niet alle materialen zijn na de bouw nog zichtbaar (o.a. isolatiematerialen).

Na ingebruikname volgt er geen algemene controle meer. Wel is verzekeraar A begonnen met de eis te stellen dat elektra elke 5 jaar moet worden gecontroleerd. Voor alle intensieve veehouderijbedrijven moet dit binnen 2 jaar gerealiseerd zijn, daarna voor de hele agrarische sector. De kans op uitbreiding van brand is groter bij meer kunststofgebruik (‘olie’) in hokmaterialen en isolatie. Compartimentering is een manier om uitbreiding van brand te beperken. Dit is echter lastig, omdat installaties zoals

luchtwassers, ventilatiekanalen en voerbanden vaak voor een hele stal worden gebruikt en/of brandmuren doorsnijden. Compartimentering in luchtsystemen kan tot verstikking van dieren in naastgelegen compartimenten leiden.

Bij bestrijding van brand laat de aanwezigheid van bluswater op het platteland volgens verzekeraar A te wensen over. Ook ontbreekt het doorgaans aan bestrijdingsplannen waarop de brandweer haar aanpak kan baseren: plattegrond, welke materialen in de stal, welke ventilatie kan wel niet afgesloten worden, waar zit het waterpunt e.d. Vluchtroutes van dieren zijn hierbij geen issue, wel vluchtroutes voor personeel.

Belangrijke knelpunten volgens verzekeraar A:

- Top 4 oorzaken van brand: 1) elektra, 2) hete luchtkanonnen (vleeskuikens), 3) brandgevaarlijk werk, 4) tractors e.d. in stallen (zelfontbranding). Vroeger waren verwarmingselementen een risico, maar moeten nu ieder jaar worden gekeurd; - Veel ‘olie’ in de stal (kunststof materialen);

- Onvoldoende handhaving naleving Bouwbesluit, zowel bij nieuwbouw als bij bestaande stallen;

42

- Interpretatie wetgeving schiet tekort, is erg ruim. Uniformiteit ontbreekt tussen gemeenten (waar NGO’s actief zijn, wordt zorgvuldiger met vergunningverlening omgesprongen, gemeente kan bij uitbraak van brand er op aangesproken worden). Aanpassen van de bouwregelgeving lost het probleem niet op. Dat kan alleen de ondernemer;

- Bewustzijn en attitude ondernemer. Ondernemer en zijn personeel zijn van grote invloed op de brandveiligheid, nemen (vaak onbewust) risico’s (trekkers in stallen, onvoldoende onderhoud (stof in kanalen e.d.), brandgevaarlijk werk;

- Bewustzijn brandveiligheid bij aannemers; - Aanwezigheid bluswater.

Eisen verzekeraar A voor brandverzekering:

- Maximaal aantal dieren in het stalgebouw (brandcompartiment);

- Gebruik van onbrandbaar isolatiemateriaal (brandklasse A) en minimaal brandklasse B voor alle andere materialen (D wordt geëist in het Bouwbesluit);

- Compartimentering van de technische ruimte met branddetectie (vanaf bepaalde omvang bedrijf);

- Periodieke keuring elektra;

- Aanwezigheid bluswaterpunt (90m3/min).

Daarnaast advies aan veehouder om aanvals-/bestrijdingsplannen op te stellen in overleg met de brandweer. Er worden geen eisen gesteld aan gebruik en opslag van bv. strooisel in de stal: brandlast wordt niet meegenomen. Ook geen aandacht voor plaagdierbestrijding: deze veroorzaken volgens verzekeraar A maar een deel van de elektraschade, het probleem zit vooral in schakelkasten en niet zozeer in de bekabeling. Verzekeraar A stelt dat de Arbowet op veebedrijven steeds belangrijker wordt door een toename in vreemd personeel. Dit kan ook een belangrijke drijfveer zijn voor vergroten van de brandveiligheid op het bedrijf (vluchtroute, afstanden, compartimentering). Verzekeraar A werkt actief aan versterken van het bewustzijn van ondernemers met betrekking tot brandveiligheid via publicaties in vakbladen. Verzekeraar A ziet weinig toegevoegde waarde in certificering van

brandveilige stallen (is een afvinklijstje), tenzij dit vanuit de veehouders zelf komt om te kunnen laten zien hoe hij werkt, dan heeft het draagvlak.

Verzekeraar B

Het interview is gehouden met het adviesbedrijf dat gespecialiseerd is in herverzekering en risicobeheersing voor verzekeraars die zijn aangesloten bij een grote verzekeringsmaatschappij.

Verzekeraar B houdt de oorzaken van brand bij:

- Elektriciteit is in 1/3 van de gevallen als oorzaak aangemerkt. Bij onbekende oorzaken is elektriciteit naar schatting ook bij 1/3 van de gevallen de werkelijke oorzaak;

- Daarna komen brandgevaarlijke werkzaamheden in en aan de stal (onderhoud, lassen, ..); - Risicovolle nevenactiviteiten zoals energieopwekking (biogasinstallaties) zijn een oorzaak; - Buitenopslag, of bijvoorbeeld caravans/bouwketen, vlakbij of tegen gebouwen (gevaar van

aansteken) wordt als ongewenst gezien;

- Zogenaamde ‘zuipketen’ vlakbij of tegen de stalgebouwen zijn ongewenst in verband met brandgevaar;

- Knaagdieren kunnen volgens deze verzekeraar ook een mogelijke oorzaak van brand zijn door aantasting van de elektra. Hier wordt op gelet door technische inspecteurs (van of ingehuurd door de verzekeraars);

- Trekkers en andere landbouwvoertuigen in de stallen worden niet beschouwd als een veel voorkomende ontstekingsbron.

De bij herverzekeraar B aangesloten verzekeraars functioneren zelfstandig en bepalen grotendeels zelf de eisen aan klanten. De lijnen tussen de verzekeraars en hun verzekerden zijn kort: de

verzekeraar denkt al mee vanaf de eerste plannen via de technisch inspecteur. Er is niet altijd contact met brandweer/ gemeenten, bouwadviseurs of installateurs. De technisch inspecteur controleert ook tijdens de bouw, ook op naleving van de eisen van het Bouwbesluit. Rapportages hiervan gaan naar de verzekeraar en worden ook gezien door de herverzekeraar. Vanuit die rapportages gaan indien relevant dringende adviezen naar de verzekerde en worden eisen gesteld. Premieverhoging bij het niet opvolgen van preventiemaatregelen is niet het meest geschikte middel: een hoge premie maakt een zwaar risico niet goed.

43

Het herverzekerings-contracteren gebeurt op portefeuilleniveau per verzekeraar in een totaal pakket. Wel worden grote individuele posten apart herverzekerd en dus ook apart beoordeeld door de herverzekeraar (facultatieve herverzekering). Bij hoge verzekerde bedragen worden door de verzekeraar wel voorwaarden (met de bijbehorende clausules in de verzekering) gesteld:

- Elektriciteit moet bij aanleg voldoen aan NEN 1010 en onderhoud volgens protocol en

frequentie in NEN 3140 (veestallen iedere 3 jaar). Door herverzekeraar B wordt opgemerkt dat de NEN 1010 geen volledige garantie geeft op brandpreventie van elektriciteit en dat de aanleg en keuring vaak door dezelfde installateur plaatsvinden. Dit vindt men een zwak punt. De verzekeringsmaatschappij heeft een eigen elektrakeuring ontwikkeld, een uitgeklede NEN 3140 met de focus op brandveiligheid en minder op arbo, die in de clausule wordt opgenomen bij risico’s boven een bepaald bedrag. Deze elektrakeuring wordt uitgevoerd door erkende installatiebureaus, die daarbij ook een certificaat uitreiken;

- In de clausule is ook opgenomen onder welke omstandigheden risicovolle werkzaamheden mogen plaatsvinden;

- Bij risicovolle nevenactiviteiten (bv. biogas, ..) worden eisen gesteld aan de kwaliteit van dergelijke installaties en het periodieke onderhoud. Eventueel ook aan compartimentering e.d.;

- Bij grotere risico’s wordt kritischer gekeken naar de aanwezigheid van bluswater.

Daarnaast is het risicobewustzijn van de verzekerde belangrijk. Verzekeraars proberen dit bij hun klant te versterken. Brandgevaar lijkt niet erg te leven bij veehouders en bouwbedrijven. Men is zich ook niet erg bewust van de gevolgen die brand kan hebben voor de bedrijfscontinuïteit. Hierbij ziet herverzekeraar B geen verschil tussen intensieve veehouderij en melkveehouderij. Het risico op brand is wel kleiner in melkveehouderijen. Varkens- en pluimveehouders zouden zich meer bewust moeten zijn van de risico’s. Na brand is de bewustwording vaak wel een stuk groter.

Risico = kans x effect. Vooral het wegnemen van de kans op brand is veestallen is van het grootste belang. Als eenmaal brand uitbreekt, is het effect vaak 100% verlies door de hoge vuurlast van de gebouwen en de inhoud, de relatief lange aanrijtijden van de brandweer, soms een gebrek aan bluswater en de strategie van gecontroleerd laten uitbranden. Veebedrijven in de intensieve veehouderij zijn elektriciteit-intensief, hebben een hogere mate van vervuiling/stof en een hoge vuurlast. Pluimveestallen hebben een hoger risico dan varkensstallen, en melkveebedrijven leveren een nog lager risico (blijkt uit de verzamelde cijfers). De verzekeraar is terughoudend bij het

verzekeren van grootschalige veehouderijen (‘megastallen’) vanwege de hoge verzekerde bedragen, de grote kans op brand en de veelal lage preventieniveaus. ‘Megastallen’ zijn intensiever: op de te verzekeren m2 staat een hogere waarde. De verzekerde waarde zit vooral in gebouwen, niet zozeer in dieren (ook niet bij fokdieren). Aan compartimentering stelt verzekeraar B geen extra eisen, is

praktisch lastig uitvoerbaar. Het Bouwbesluit wordt in deze gevolgd.

Tot slot: een brandveilige stal is in de ogen van verzekeraar B een stal met veel compartimenten, waarin weinig vuurlast zit vanuit isolatie en inrichting en waarbij voldoende focus ligt op brandveilige installaties die goed worden onderhouden (ventilatie, verwarming, luchtwassers en verlichting). Certificering van een brandveilige stal wordt als een positieve ontwikkeling gezien.