• No results found

Er zijn vier casusgemeenten geselecteerd, die in het recente verleden te maken hebben gehad met een of meer stalbranden. Hierbinnen hebben interviews plaatsgevonden met ambtenaren die betrokken zijn bij de vergunningverlening en met de gemeentelijke brandweer. In bijlage 7 zijn de resultaten van de interviews binnen de vier gemeenten samengevat. Hieronder zijn de kernpunten weergegeven.

5.3.1 Planvorming en vergunningverlening

Elk van de geïnterviewde gemeenten past voor vaststellen van brandveiligheidseisen het Bouwbesluit toe, alsmede de Leidraad Beheersbaarheid van Brand (BvB) bij stallen14 tussen 1000 en 2500 m2. Meerdere gemeenten hebben een interne handreiking (of brief) met aanvullend brandveiligheidsbeleid voor stallen > 2500 m2. Dit gaat o.a. over compartimentering van dierverblijven en technische ruimtes,

14

De interviews zijn gehouden in de periode rondom de invoering van het Bouwbesluit 2012. Toepassing van BvB voor stallen tussen 1000 en 2500 m² is na 1 april niet meer nodig. De maximale grootte van een brandcompartiment is verhoogd tot 2500 m².

38

brandklasse van isolatiematerialen, extra bluswatervoorzieningen e.d. De juridische basis hiervoor is onduidelijk: voor stallen > 2500 m2 ontbreekt regelgeving.

Er is geen verschil in procedure bij vergunningaanvraag voor nieuw- en verbouw. De brandweer wordt bij (een deel van de) vergunningaanvragen om advies gevraagd door de gemeente. Eén gemeente vraagt alleen een formeel advies bij stallen > 1000 m2, een andere stuurt alle vergunningaanvragen voor advies naar de brandweer. Veelal is sprake van een vast wekelijks/tweewekelijks contactmoment tussen gemeente en brandweer, waar alle utiliteitsbouw de revue passeert. Het advies van de

brandweer aan de gemeente is vaak wel, maar niet in alle gevallen bindend.

Het hangt sterk van de gemachtigde voor de vergunningaanvraag (bouwadviesbureau e.a.) af of er in de ontwerpfase van het project al vooroverleg plaatsvindt met de gemeente. Bij grote projecten met een noodzakelijke bestemmingsplanwijziging wel. Bij andere bouwprojecten doorgaans niet. De geïnterviewde gemeenten zijn wel voorstander van vooroverleg: dit maakt veiliger en goedkoper bouwen mogelijk, het voorkomt (dure) aanpassingen in een later stadium. De geïnterviewde

gemeenten en brandweer constateren dat veehouders door het inzetten van een gemachtigde voor de vergunningaanvraag vaak geen idee hebben waar de vuurlastberekening in de BvB op is gebaseerd, wat een brandveilig gebruik van de voorzieningen inhoudt en wat stalcompartimentering kan

betekenen bij een eventuele bestrijding van brand door de brandweer (brandcompartiment laat men noodgedwongen vaak gecontroleerd uitbranden). Dit speelt bijvoorbeeld indien twee stallen dicht op elkaar staan en samen een brandcompartiment vormen.

De geïnterviewde gemeenten en brandweren hebben geen direct contact met verzekerings- maatschappijen over brandveiligheid van stallen.

Kleine afwijkingen in de aanvraag worden als voorwaarde in de verleende vergunning opgenomen. Een vergunning geheel weigeren (o.a. vanwege brandveiligheid) is voor de gemeenten doorgaans geen optie: bij knelpunten wordt nader overleg gevoerd betrokkenen en naar een oplossing gezocht. Alleen bij grove fouten wordt een vergunning geweigerd.

5.3.2 Bouwfase en oplevering

Bij verleende vergunningen vindt tijdens de bouwfase meestal controle plaats door de gemeente. Deze controle betreft vooral de algemene uitvoering: de juiste plaats op het bouwblok, grootte en uitvoering. Er wordt niet structureel gecontroleerd op brandveiligheid. Bij bijzondere projecten (bv. met luchtzuiveringsinstallatie) controleert de brandweer soms op locatie (mits passend binnen het geheel aan prioriteiten; veiligheid zorginstellingen e.d. hebben doorgaans een hogere prioriteit). Indien controle op veiligheid plaatsvindt (brandweer/gemeenten) wordt vooral gekeken naar funderingen, brandscheidingen, draagconstructies. Dit gaat in overleg met de aannemer. De geïnterviewde

gemeenten en brandweer signaleren dat er bij de bouw van veestallen veel kans is op afwijkingen van de vergunning. Eén gemeente geeft aan daar bij handhaving extra alert op te zijn. Een andere

gemeente stelt dat het vooral bij kleinere stallen misgaat: daar wordt meestal een plaatselijke aannemer in de arm genomen, die niet echt kennis heeft van het Bouwbesluit en traditioneel wil bouwen.

Na oplevering en voor alle bestaande bedrijven geldt: inzicht in de gebruikssituatie ontbreekt en er vindt doorgaans geen handhaving plaats door de gemeenten. Voor aanpassingen in de stal aan elektriciteit en dergelijke en voor het uitvoeren van na-isolatie is geen vergunning nodig. Bij meerdere gemeenten is in het handhavingsbesluit vastgelegd dat bestaande veebedrijven niet worden

gecontroleerd (er zijn andere prioriteiten).

5.3.3 Kennis en attitude betrokkenen

De geïnterviewde gemeenten zelf hebben geen speciaal opgeleide medewerkers brandpreventie: er wordt nauw samengewerkt met de brandweer (verder versterkt door de wetgeving met betrekking tot de Wabo en de veiligheidsregio’s).

Volgens de ondervraagden staat bij veehouders niet de brandveiligheid, maar de

prijs/kwaliteitverhouding (bijvoorbeeld het isolerend vermogen) van gebruikte materialen centraal. Veehouders hebben geen idee van de inhoud van hun ‘eigen’ BvB-aanvraag: een goede intermediair zou de veehouder hier beter over moeten adviseren. Gespecialiseerde bedrijven (o.a.

39

bouwadviesbureaus) hebben doorgaans goed inzicht in brandveiligheid. Aannemers, met uitzondering van aannemers in grote projecten, vrijwel niet. Bij leveranciers van materialen (o.a. sandwichpanelen) ziet men in toenemende mate aandacht voor brandveiligheid: zij zien kansen vanuit de markt.

Een gemeente geeft aan dat adviseurs veilig of zelfs te veilig adviseren (toepassing BvB). Niettemin is brandveiligheid veelal een sluitpost, afhankelijk van kostprijs en ervaring met brand in omgeving. Een gemeente noemt dat ze een goede vergunning wil verlenen, niet zoeken naar de ondergrens maar naar veiligheid.

5.3.4 Gesignaleerde knelpunten

De geïnterviewde gemeenten en brandweren dragen de volgende knelpunten aan:

Ad Bouwbesluit

- Het Bouwbesluit draagt niet of nauwelijks bij aan brandveiligheid in stallen en aan

dierenwelzijn. Het Bouwbesluit is gericht op veiligheid van de mens (zelfredzame personen) en voorkomen van overslag van de brand naar andere compartimenten. Niet gericht op veiligheid van de dieren;

- Bij kleinere stallen(< 2500 m2) zouden bij een hogere vuurlast toch nadere eisen m.b.t. brandveiligheid moeten kunnen worden gesteld aan de gebruiker. De zorgplichtbepaling in het Bouwbesluit biedt in principe een uitweg, maar is erg zwak;

- BvB is alleen een richtlijn, de waarde ervan is niet duidelijk. Toepassing BvB bevordert rechtsongelijkheid tussen gemeenten;

- BvB is geen goede methode voor stallen. Bij BvB wordt naar de gewenste uitkomst

toegerekend. Het houdt geen rekening met de waarschijnlijkheid dat de vuurlast in de praktijk, na ingebruikname, veel groter is. Bij eindcontrole staat alle vuurlast ook nog niet in de stal; - Voor brandcompartimenten > 2500 m2 is er gebrek aan regelgeving over ‘gelijkwaardigheid’.

Voor grootschalige stallen (5000 – 15000 m2) is een andere systematiek nodig (goed gereedschap voor gemeente ontbreekt);

- Er worden geen eisen gesteld aan na-isolatie. Gemeente en brandweer weten niet wat er aan brandbare materialen in een bestaande stal zit;

- Brandcompartimentering wordt meestal niet gezien als kosteneffectief. Bij brandcompar- timentering blijven de risico’s voor de dieren in het compartiment bestaan. Het geeft bovendien een risico op het niet meer functioneren van de ventilatie in naastgelegen compartimenten, waardoor verstikking van dieren op kan treden.

Ad preventie

- Gebruik van branddetectieapparatuur in veestallen is volgens de ondervraagden lastig, niet functioneel (stof, ammoniak);

- Elektrische apparatuur is heel vaak de oorzaak van stalbranden;

- Daarna vormen werkzaamheden in de stal een belangrijke oorzaak (lassen, slijpen, ..). Door vervuiling is een brandveilig gebruik van een stal lastig: de kans op brand is groter dan bij andere bedrijven;

- (Zeer) brandbare plafondisolatie is de belangrijkste reden voor (zeer) snelle verspreiding van brand door de stal;

- De stalinrichting kan ook bijdragen aan uitbreiding van brand: met name kunststof mest- en eierbanden, hokafscheidingen, bedding, bij pluimvee opvliegend stof en veren, ..;

- Een sprinklerinstallatie zou effectief kunnen zijn, maar de kosten vormen een belemmering. Watermistsystemen worden door diverse geïnterviewde genoemd als een goed alternatief voor sprinklers, maar kennis van of ervaring met dergelijke systemen heeft men niet; - Een geïnterviewde stelt dat bij kleinere (mogelijk verouderde) stallen een grotere kans op

uitbraak van brand bestaat en ziet hier een voordeel van schaalvergroting;

- Bij geen van de geïnterviewde gemeenten/brandweren was gewerkt met Fire Safety Engineering (FSE; risicogerichte aanpak van brandveiligheid) in het kader van een ‘gelijkwaardige oplossing’.

Ad bestrijding

- In buitengebied lange aanrijtijd: brandweer komt vaak te laat om dieren te redden, veelal alleen nablussen nog aan de orde. Binnen een brand-/rookcompartiment is nauwelijks redding mogelijk;

40

- Het ontbreken van bluswater op de locatie is door geen van de gemeenten/brandweren als knelpunt bij de bestrijding genoemd. Dit komt waarschijnlijk door de vaak late ontdekking, de relatief lage vuurlast in stallen en de snelle voortplanting bij brand in geval van brandbare isolatiematerialen. Bovendien heeft de brandweer in landelijke gemeenten met

natuurgebieden (heidevelden e.d.) vaak voertuigen met extra bluswater ter beschikking. Ad redden van dieren

- Taak ontruiming ligt bij veehouder, de brandweer is er conform de handelwijze bij (zorg-) instellingen met niet-zelfredzame mensen alleen voor incidentele reddingen. De vraag is of deze stellingname ook op stalbranden van toepassing moet zijn;

- Brandweermensen (met uitzondering van de agrariërs onder hen) zijn vaak niet deskundig in omgang met vee dat met spoed geëvacueerd moet worden, het zit niet in de opleiding; - Een gemeente: bij stallen < 2500 m2 worden geen eisen gesteld aan isolatiemateriaal.

Brandweer gaat in dat geval vanwege de eigen veiligheid niet de brandende stal in, er wordt niet geprobeerd om de dieren te redden. De brandweer van deze gemeente stelt dat het redden van varkens en vleeskalveren vaak nog wel mogelijk is. Redden van pluimvee niet. Bij een goede stal is volgens hen ontruiming ook niet altijd nodig: met ventilatie kan de stal worden schoongeblazen;

- Aanbrengen van vluchtroutes voor dieren is slechts beperkt mogelijk: er is altijd een menselijke handeling voor nodig, mens moet dan de brandende stal in. Voor koeien die gewend zijn aan buitenuitloop bestaan er meer vluchtmogelijkheden;

- Belangrijk aandachtspunt: opvang van de geëvacueerde dieren buiten, sommige dieren rennen terug naar de vertrouwde omgeving ondanks de brand. Het zien van verbrande dieren heeft vaak een grote emotionele impact op brandweermensen en omstanders.

5.3.5 Genoemde oplossingsrichtingen

De volgende oplossingsrichtingen zijn door de geïnterviewde gemeenten en brandweren genoemd: - Alle geïnterviewden: minimaliseren van de kans op brand (ontstekingsbronnen) en van de

kans op uitbreiding van brand en rook (m.n. minder brandbare isolatiematerialen) is het allerbelangrijkste. Op dit moment worden alleen bij grote compartimenten hieraan eisen gesteld;

- Voor veestallen moet de overheid een andere (lagere) maximale vuurlast vaststellen dan voor andere vormen van lichte industrie;

- Scheiden/compartimenteren van risicovolle ruimten. In elk geval scheiden van veeverblijven van ruimten met andere functies: geen andere functies (opslag, machines, verwarming, luchtwassers, ..) in de stal;

- Installatietechnische maatregelen, die geen brand veroorzaken en langer werken bij brand; - Bij grote stallen alles wat brandbaar is uit de stal halen: minerale wollen i.p.v. pur/pir e.d.; - Veilig werken in de stal;

- Vroege detectie van belang, mits snelle interventie daarna mogelijk is (veehouder); - Automatisch blussen en sprinkler/watermistsystemen worden als mogelijke oplossingen

genoemd, mogelijk te combineren met installaties in de stal. Een gemeente/brandweer: automatische blussystemen verplichten voor grote stallen (gelijkwaardigheidstoepassing). Met de kanttekening dat watermistsystemen geen brand kunnen beheersen in sandwichpanelen; - Overheid moet nadenken over maximaal aantal dieren dat acceptabel is als verlies bij brand

en het Bouwbesluit daar op aanpassen (ethische afweging);

- Omwille van de duidelijkheid dient de leidraad BvB te worden afgeschaft; - Genoemd worden simpele acties zoals automatisch sluitende deuren;

- Nadenken over vluchtroutes voor dieren. Ook in combinatie met speciale ventilatie om reddingstijd te verlengen (mogelijk in combinatie met klimaatbeheersing);

- Voortouw betere preventie van brandveiligheid ligt bij het Rijk: gemeenten hebben te weinig juridische mogelijkheden. Vooral zoeken naar eenduidige regelgeving, denk aan opstellen van een Handreiking Brandveiligheid Veestallen door Rijksoverheid;

- Eén gemeente: versterken van de voorlichting aan veehouders via de brancheorganisaties. Ook: specialiseren van adviseurs van gemeenten voor de Omgevingsvergunning (per functiesoort van het Bouwbesluit moet je een specialist hebben);

41

- Toepassing Fire Safety Engineering om brandveiligheid aan te tonen. De huidige regelgeving dekt de risico’s niet goed af.