• No results found

4. In gesprek met Taylor en Bilgram

4.2. Religieuze betovering of seculiere betovering?

In deze scriptie werd er gekeken naar de consequenties van secularisering - dat wil zeggen de radiale onttovering van de wereld en de opkomst van de rationaliteit – voor de conceptualisering van het seculiere subject. In het eerste hoofdstuk hebben we gezien door het werk van Peter Berger dat sociaal-structurele processen invloed hebben op het menselijke bewustzijn en vice versa. Het seculiere raamwerk is een sociale constructie en bepaalt hiermee de subjectiviteit van individuen. De klassieke secularisatiethese heeft de menselijke subjectiviteit doen veranderen in een ‘gesloten zelf’ door de onttovering van het bestaan en de opkomst van een instrumentele, rationalistische houding ten opzichte van de wereld.

Zowel Taylor en Bilgrami proberen dit beeld te nuanceren en leggen de nadruk op de keerzijde van de instrumentele, rationalistische houding ten opzichte van de wereld die centraal staat in de moderniteit. Zij wijzen op het historisch gevormde constructie van de menselijke subjectiviteit als zodanig. Beiden auteurs duiden op een gevoel van begrenzing. Het gevoel ongevoelig te worden voor alles wat buiten onze instrumentele rationalistische projecten om gaat. Beiden auteurs bepleiten dat subjectiviteit juist kan worden ingeperkt door bepaalde aspecten van de werkelijkheid te moeten negeren. Welke aspecten dat precies zijn en waarin Taylor en Bilgrami hierin van elkaar verschillen, zal ik hieronder toelichten. Overeenkomstig stellen de auteurs dat de toenemende geslotenheid ten opzichte van transcendentie problematisch kan zijn voor de realisatie van menselijke subjectiviteit. Dit door te wijzen op de waarden geladen eigenschappen van de moderne wetenschap. Beide auteurs wijzen op het essentiële, richtinggevende belang van bronnen van betekenis die buiten de mens gelegen zijn, of te wel het belang van transcendente waarden.

Toch hebben beiden auteurs ook een zeer verschillende kijk op de verhouding tussen secularisme en de constructie van ‘het zelf’. Beiden theorieën zijn noodzakelijk om de kritiek op secularisatie van enige nuance te voorzien. Het religieuze antwoord van Taylor op de kritiek op secularisatie is namelijk een redelijk voor de hand liggende, conservatieve manier waarop er op de beperkingen van de gesloten wereldstructuur gereageerd kan worden. Dit inzicht is nauw verwant met het klassieke debat over geloof en de rede, terwijl Bilgrami met zijn ‘secular enchantment’ nieuwe (seculiere) inzichten aanboort. In dit gedeelte zal ik Taylor en Bilgrami met elkaar vergelijken.

Allereerst verschillen de auteurs in hun conceptualisatie van transcendentie. Taylor geeft de relatie met en het geloof in transcendentie een sacrale dimensie. Het gevoel van volheid wordt de persoon aangereikt vanuit de stem van God of een andere bovennatuurlijke kracht. Het individu moet hiervoor ‘open’ staan, veelal via gemedieerde praktijken, zoals bijvoorbeeld het gebed, de heilige sacramenten of het doopritueel. Er wordt vaak een sacrale betekenis gegeven aan deze praktijken of symbolen. In deze gemedieerde praktijken staat de relatie tussen het individu en het heilige, het religieuze centraal. In deze ervaren momenten van volheid kan het individu tot het inzicht komen dat het leven vol, rijk of compleet is. Wat precies daarvan de invulling is volgens Taylor niet afhankelijk van onze wensen of verlangens, maar wordt het individu daarentegen aangereikt vanuit bronnen die boven hem zelf uitstijgen. Bilgrami legt daarentegen nadruk op de inherente normatieve waarden die in de natuur gelegen zijn. Deze normatieve eisen zijn niet af te leiden uit de fysieke substanties van objecten, maar hebben een immateriële aard. In de strikte betekenis van transcendentie als bronnen die boven de mens uitstijgen kunnen we deze waarden opvatten als transcendent. Alhoewel Bilgrami het concept ‘transcendentie’ niet veelvuldig gebruikt, is Bilgrami wel duidelijk over het feit dat deze waarden een immateriële betekenis hebben. Bilgrami zou transcendentie dan wellicht meer opvatten als ‘boven de materie uitstijgend’.

Echter, Bilgrami stelt wel dat het pleiten voor ‘waarden’ die de wereld en de natuur omvatten niet automatisch een pleidooi is voor een vorm van een betoverde wereld. De waarden die zijn

gelegen in de wereld en de natuur zijn juist onderliggend aan onze relatie tot de natuur. Hij noemt het idee van een heilige natuur slechts een specifieke religieuze manifestatie van een dieperliggende idee, namelijk de waarde van de natuur117. Bilgrami geeft een herwaardering van de natuur zonder hieraan een heilige conceptie van natuur aan toe te voegen. Terwijl Taylor als het ware pleit voor supernaturalisme, pleit Bilgrami voor een supernaturalisme dat is opgevat in seculiere termen. De essentiële bijdrage die Bilgrami levert is het feit dat hij niet de ‘dood van God of transcendentie’ betreurt zoals Taylor, maar de ‘dood van de waarde of van de moraal’. Taylor lijkt te weinig aandacht te besteden aan alternatieve open houdingen ten opzichte van transcendentie. Taylor wijst te snel naar het exclusief humanisme als seculier alternatief op het nihilisme. Het exclusief humanisme propagandeert een universele menslievendheid en rechtvaardigheid die we ook kunnen terugzien in het ideaal van Bilgrami waarin ‘mensen niet beter af zijn als anderen slechter af zijn’. In het exclusief humanisme zijn is het doel en de motivatie tot het doel in de mens gelegen. Bilgrami laat zien dat er ook alternatieve seculiere manieren zij om tot universele waarden te komen die wél boven de mens uitstijgen, zonder dat ze refereren naar een transcendente God. Een dergelijke vorm van seculiere betovering ziet Taylor over het hoofd in zijn betoog. Taylor ziet dus de onttovering van de wereld als een ontheiliging van het bestaan van God, terwijl Bilgrami de onttovering opvat als een ontheiliging van de natuur. Daarnaast verschillen de auteurs ook in hoe ze hun kritiek op secularisme formuleren. Taylor plaatst de moderniteit in een immanent raamwerk waarin sprake is van een verlies aan betekenis door het verdwijnen of uit het zicht raken van de transcendente dimensie. Dit noemt hij de malaises van de moderniteit. De seculiere verdraaiing richting het gesloten perspectief hangt samen met onterechte ethiek van volwassenheid en rationaliteit. Dit terwijl Taylor diezelfde geslotenheid richting transcendentie juist een vernauwing van het perspectief op de werkelijkheid vindt. Bilgrami plaatst de moderniteit in het kader van de huidige constructie van subjectiviteit in liberalisme en de hiermee gepaard gaande vervreemding. De objectiverende en controlerende houding ten opzichte van de wereld ziet Bilgrami als een manifestatie van vervreemding. Gebruik makend van de romantische traditie, ziet Bilgrami de moderniteit als een proces waarin het menselijke subject wordt getransformeerd in een object. Door de ontheiliging van de natuur wordt het subject steeds meer afgesloten van de betekenisvolle en normatieve eisen stellende wereld. Voorheen had het subject een moreel betrokken perspectief op de wereld, maar is door de onjuiste toepassing van de rationalistische, onttoverde en instrumentele houding ten opzichte van de wereld zijn werkelijke subjectiviteit verloren. Beiden auteurs bepleiten dat de moderniteit juist een beperking van de menselijke subjectiviteit kan vormen. Ze verschillen echter in het feit dat Bilgrami een relationeel perspectief toepast op subjectiviteit, terwijl Taylor een religieus perspectief toepast op subjectiviteit. Voor Bilgrami is de wederkerige relatie tussen het subject en de natuur en de medemens essentieel om als individu een individueel bewustzijn te ontwikkelen. Voor Taylor zijn dat de ‘strong evaluations’ die je via het open immanent raamwerk worden aangereikt door een transcendente bron. De kern en de kracht van de toevoeging van Bilgrami op deze discussie is het feit dat hij vrijheid schetst als gelegen in een transcendente relatie met de wereld. Een wereld die daarvoor niet noodzakelijkerwijs opnieuw met hemels baldakijn hoeft te worden voorzien.

5. Conclusie

In deze scriptie stond de verhouding tussen menselijke subjectiviteit en het geloof in transcendentie centraal. Onder transcendentie verstaan we ‘alles wat boven het menselijke vermogen en menselijke motivaties uitstijgt’. Of anders gezegd, met transcendentie bedoelen we referenties die verder gaan dan bronnen van moraal en betekenisgeving die in de mens gelegen zijn. Het seculiere tijdperk heeft belangrijke gevolgen voor deze verhouding tussen transcendentie en de conceptualisatie van het menselijk subject.

In het eerste hoofdstuk zijn er enkele sociologische theorieën gebruikt om te laten zien hoe de geloofsomstandigheden zijn veranderd. Max Weber, een van de grondleggers van de sociologie, liet in zijn boek Wissenschaft als Beruf in 1917 zien dat de moderniteit onlosmakelijk verbonden was met de toename van de instrumentele rationaliteit. Het proces van rationalisering had verregaande consequenties voor het tot dusver betoverde bestaan. De tweede sociologische theorie is afkomstig van de godsdienstsocioloog Peter Berger. In zijn boek The Sacred Canopy liet hij zien hoe het geloof in transcendentie is veranderd. Volgens de sociaal-constructivist Berger zorgde secularisatie voor een wijdverbreide ondergang van de plausibiliteit van traditionele religieuze definities van het bestaan118. Deze manifestatie van secularisatie heeft consequenties op het niveau van individueel bewustzijn (subjectieve secularisatie) en op het sociaal-structureel niveau (objectieve secularisatie). Volgens Berger bestaat dit fundamenteel dialectisch proces van world-building uit drie stappen: externalisatie, objectivering en internalisering. In dit dialectisch proces worden de structuren van de externe objectieve wereld getransformeerd in structuren in het subjectief bewustzijn119. Deze theorie is een belangrijk uitgangspunt van deze scriptie. Het laat namelijk zien dat het menselijk subject geconstrueerd is, maar zelf ook in staat is om de sociale realiteit te construeren. Religie zorgde er lange tijd voor dat onze subjectiviteit als ‘poreus’ werd gezien, maar het secularisme kan ervoor zorgen dat onze subjectiviteit onterecht als ‘omsloten’ wordt gezien. Taylor zegt hierover dat deze verandering ervoor heeft gezorgd dat het axiomatisch lijkt dat het denken, voelen, motiveren en al het andere wat we normaal aan actoren toeschrijven, in het bewustzijn van de mens is gelegen, afgesloten van de externe wereld120. Deze verandering laat zien dat het concept ‘het zelf’ of subjectiviteit een contingent begrip is. Daarom was het belangrijk om te kijken welke omstandigheden de vraag ‘Wat is het seculiere subject’? hebben beïnvloed.

Om antwoord te geven om deze vraag, kenschetste ik het debat tussen drie kampen. Het moderne subtractieverhaal vertegenwoordigt het dominante seculiere gedachtengoed wat we veelvuldig terug zien in het intellectuele, wetenschappelijke domein, maar ook in andere terreinen zoals de politiek, het onderwijs en het privédomein. De moderne subtractietheorie gaat ervan uit dat hoe moderner de samenleving wordt, door rationalisering en verwetenschappelijking, hoe minder religie een rol zal spelen in de samenleving. Dit zorgt ervoor dat de menselijke subjectiviteit geconstrueerd wordt als ‘het gesloten zelf’. Dit betekent dat door onttovering van de wereld en rationalisering het bewustzijn van het menselijk subject gesloten wordt en hiermee lijkt het geloof in transcendentie overbodig te zijn geworden. Een progressieve onttovering van religie door de moderne wetenschap is hierbij het uitgangspunt. Dit idee vormt de basis van de gesloten wereldstructuur dat alom vertegenwoordigd is in de seculiere samenleving. Hierin staat het door de wetenschap geponeerde materialisme centraal en daarnaast gaat dit gepaard met het situeren van de menselijke

118 Berger 1967: 131 119 Berger 1967: 131 120 Taylor 2007: 539

situatie als moedig volwassenen worden tegen transcendentie illusies in. In de moderne wereld passen wij onszelf in als omsloten, instrumentele, gedisciplineerde actoren. Onttoverd en bevrijd van het geloof in transcendentie is er ruimte voor de seculiere mens om het ideaal van persoonlijke ontplooiing tot verwezenlijking te brengen.

Taylor ontkent de toenemende tendens naar verinnerlijking en focus op immanentie zeker niet. Het immanente raamwerk bemoeilijkt het geloof in transcendentie, maar rekent er niet mee af. Volgens Taylor vormt dit raamwerk een natuurlijke, vanzelfsprekende orde en wordt tevens ondersteund door het idee ‘dat we volwassen zijn geworden’. Het veelvuldig gebruik van de instrumentele rede suggereert een gevoel van beheersbaarheid en controle over de wereld. Toch noemt Taylor dit gesloten perspectief een seculiere verdraaiing. We gaan onze eigen conceptualisatie van subjectiviteit als natuurlijk beschouwen en achten onszelf levend in onpersoonlijke ordes. Hierbij is een perspectief op afstand en zonder emoties belangrijk. Sterk geïnformeerd door de moderne wetenschap ervaren we de wereld als horizontaal en als een extern, objectief gegeven buiten onszelf. Vervolgens wordt gedacht dat het subject in staat is om innerlijke representaties te vormen op basis van een uiterlijke realiteit. De subtractietheorie veronderstelt dat subjectiviteit verbonden is met een niet- betrokken positie die verbonden is met het ideaal van onthechting en moedige volwassenheid.

Zowel Bilgrami als Taylor zien deze afsluiting van de bepaalde aspecten van de werkelijkheid juist als een bron van vervreemding en als voorhoede voor het verlies van subjectiviteit. Beiden auteurs pleiten voor een deconstructie van de waarden geladen constructie van subjectiviteit. De moderne wetenschap kleurt de manier van kijken en daarom denkt men dat alles wat niet meetbaar geen ontologische status heeft. Bilgrami stelt dat hiermee de mogelijkheid tot morele betrokkenheid wordt ondermijnd. Het dwingt het individu veel gewicht te geven aan instrumentele rationaliteit. Rationaliteit wordt gezien als een inherente eigenschap van de mens en is hiermee een uitdrukking van het gesloten subject. Taylor probeert te bedrukken dat het subject juist het richtinggevend gevoel van volheid nodig heeft om subject te kunnen zijn. Dit gevoel van volheid is slechts te bereiken door een open houding ten opzichte van transcendentie. Gevoelens, redeneringen en motivaties tot handelen komen hierin juist van bronnen die buiten de mens zijn gelegen. Taylor interpreteert die mogelijkheid tot morele betrokkenheid als kiezen voor het open immanent raamwerk waarin ervaringen van rechtstreekse realiteit mogelijk zijn. Deze twee elementen vormen de essentiële basis voor menselijke subjectiviteit. Charles Taylor vervangt naar een nieuwe moraal waarin subjectiviteit en zelfbeschikking centraal staat. Hij noemt dit de moraal van authenticiteit. Authenticiteit is voor Taylor een leven waarin we trouw zijn aan onszelf met maatschappelijke waarden die ons eigen ‘ik’ overstijgen. Ook Bilgrami benadrukt dat een wederkerige relatie noodzakelijk is tussen het individu en datgene wat hem of haar overstijgt om als individu in vrijheid te kunnen leven. Het verschil tussen Bilgrami en Taylor dat zij hierbij refereren naar een verschillende bron: Taylor als gelovige naar het geloof in een transcendente God, terwijl Bilgrami verwijst naar het geloof in transcendente waarden die gelegen zijn in de natuur.

6. Literatuurlijst

Berger, L.P. (1990) The Sacred Canopy: Elements of a Sociological Theory of Religion. Penguin Random House, Anchor.

Bilgrami, A. (2014). Secularism, Identity, and Enchantment. Harvard University Press. Clay, J. (1981) Romanticism. New York: Vendome.

Jenkins, R. (2012) Disenchantment, Enchantment and Re-Enchantment: Max Weber at the Millennium. Mind and Matter, Vol. 10, p. 149-168.

Nietzsche, F. (1967) Der Wille zür Macht. Translated by W. Kaufman and R.J. Hollingdale. Edited by W. Kaufman. New York: Random House Inc.

Taylor, C. (1991) The Ethics of Authenticity. Cambridge University Press.

Taylor, C. (2007) A Secular Age. Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press. Taylor, C. (2009) Een seculiere tijd. Vertaald vanuit het Engels door Marjolein Stoltenkamp.

Rotterdam: Lemniscaat

Weber, M. (1917) Wissenschaft als Beruf. In: Dreijmanis, J. (2008) Max Weber's complete

writings on academic and political vocations. New York: Algora Publishers.