• No results found

4. In gesprek met Taylor en Bilgram

4.1. De mens als betekenis gevend wezen?

Voordat ik de perspectieven van Charles Taylor en Akeel Bilgrami naast elkaar neer zal leggen wil ik reflecteren op een fundamentele onderliggende aanname van beide theorieën. De moderniteit en het de onttovering van de wereld hebben belangrijke vragen doen rijzen ten aanzien van de ontologische status van de betekenis van het leven. Alhoewel Taylor op magistrale wijze uitlegt hoe de seculiere tijd kan worden gekenmerkt door de veelheid aan opties om het morele en spirituele leven in te vullen, wringt er iets aan het grondbeginsel van de morele filosofie van Taylor. Zo gaat Taylor uit van een christelijk geïnspireerd perspectief op de mens als een zingevend of betekenis gevend wezen. Een dergelijke aanname wordt door de nihilismeproblematiek van Nietzsche ter discussie gesteld. Voordat ik ga vergelijken hoe Bilgrami en Taylor hier beiden een andere invulling aan geven aan het zingevende bestaan van subjecten, wil ik het debat tussen Taylor en Nietzsche kenschetsen om zodoende te laten zien dat de morele filosofie van zowel Taylor als Bilgrami is gebaseerd op een overwegend wankelende aanname.

Nietzsche wilde met zijn constatering ‘dat God dood is’ laten zien dat een onttoverde ontologie geen betekenis kan geven aan ervaringen van creativiteit of moraliteit. Dit terwijl de hoeksteen van de morele filosofie van Taylor is gebaseerd op de aanname dat de mens onherroepelijk een bepaalde morele of spirituele vorm in het leven wil en kan herkennen. In het volgende citaat uit zijn boek A Secular Age wijst Taylor op de onvermijdelijkheid van zingeving.

‘We all see our lives, and/or the space wherein we live our lives, as having a certain moral/spiritual shape. Somewhere, in some activity, or condition, lies a fullness, a richness; that is, in that space (activity

or condition), life is fuller, richer, deeper, more worth while, more admirable, more what it should be’105

Taylor ziet de mens als een zingevend, moreel wezen dat een diepliggende intuïtie heeft voor het ervaren van het gevoel van volheid. Het besef en de ervaring van betekenis ziet Taylor terug in het gevoel van volheid. Dit gevoel van volheid vormt de grondslag van Taylor’s moraalfilosofie. De ontvankelijkheid voor de betekenis van het leven is onontkoombaar. Taylor plaatst deze zoektocht naar volheid in de moderniteit in het raamwerk van het immanente kader. Het immanente kader kan worden opgevat als de dominantie van de materialistische wereld- en mensopvatting. Door een historische analyse laat Taylor zien dat de seculiere samenleving bestaat uit een supernova waarin het exclusief humanisme de richtinggevende, betekenis gevende rol van religie grotendeels heeft overgenomen. In het exclusief humanisme staat het universele menslievendheid centraal, die Taylor aanwijst als een christelijke erfenis. Met het begrip exclusief wordt bedoeld dat het humanisme in zijn denkbeelden over menselijke ontplooiing niet verwijst naar iets hogers dan de mogelijkheden van mensen106. Dit denkbeeld over menselijke ontplooiing is gebaseerd op de erkenning van gemeenschappelijke doelen. Onderscheidend van het geloof in transcendentie, is het feit dat het exclusief humanisme ervan uit gaat dat morele bronnen in de mens gelegen zijn. Er is een mogelijkheid om morele volheid te ervaren door louter menselijk vermogen en zonder hierbij te refereren naar een autoriteit buiten zichzelf. Dit wordt gezien als uiting van het menselijke vermogen om een autonoom subject te zijn.

105 Taylor 2007: 5 106 Taylor 2009: 343

Ondanks de grote rol die het exclusief humanisme speelt in het moderne secularisme, stelt Taylor dat deze niet automatisch samenvallen. Het exclusief humanisme is niet het enige alternatief voor religie107. Zo veronderstelt het exclusief humanisme, net als religie, de universele erkenning van moraal. Ondanks dat het belang en de geldigheid van het moreel handelen in verscheidende filosofische theorieën wordt herkend, raakt deze aanname exact de spanning tussen Taylor en Nietzsche. Nietzsche vormt met zijn moraalkritiek een centrale discussiepartner van de door het Christendom geïnspireerde Taylor.

Nietzsche en Taylor in gesprek

Nietzsche wijst alle vormen van objectieve moraal af en stelt dat moraal wordt gebruikt door mensen om anderen te onderwerpen en hun eigen behoeften in te vullen. Nietzsche pleit voor een erkenning van verschillen, zowel door aanhangers van het door het exclusief humanisme universele menslievendheid als de theorieën van moraalfilosofen zoals Taylor. Taylor noemt de nihilismeproblematiek van Nietzsche een uiting van innerlijk verdeelde aard van het moderne leven, maar ik denk dat dit niet genoeg is. Nietzsche levert fundamentele kritiek op de morele filosofie door te stellen dat het universum waarin mensen leven inherent onverschillig, leeg en zinloos van aard is. Om dit te verklaren zal ik een passage uit Der Wille zür Macht aanhalen waarin Nietzsche zijn perspectief op de wereld weergeeft.

‘En weet u wat ‘de wereld’ voor mij is? Zal ik u haar in mijn spiegel laten zien? Deze wereld: een monster van energie, zonder begin, zonder einde, een sterke, genadeloze grootheid van kracht die niet groter of kleiner wordt (…) zonder doel, tenzij de vreugde van de cirkelgang zelf een doel is’ zonder wil, tenzij een strijdperk goede wil ten aanzien van zichzelf ervaart – wilt u een naam voor deze wereld? Een oplossing van al haar raadsels? Een licht voor u, diepst verborgen, meest onversaagde, meest middernachtelijke mannen?

Deze wereld is de wil tot macht – en niets anders! En u bent eveneens deze wil tot macht – en niets anders’108

In zijn beroemde boek Der Wille zür Macht stelt Nietzsche voor dat de mens gaat handelen op eigen gezag. Hiermee verwerpt hij waarden zoals het universele belang, egalitarisme en democratie doelbewust om tot zelfoverwinning te komen109. Volgens Taylor kan dit worden opgevat als een toppunt van radicaliteit die bereid is met alle grondbeginselen van onze beschaving te breken. Het is geen herziening, maar een afwijzing van beschaving. Taylor en Nietzsche buigen zich over dezelfde vraagstelling: welke problemen levert de moderniteit op voor betekenisgeving? Nietzsche is een cruciale tegenhanger door deze vraag met nihilismeproblematiek te beantwoorden.

In de nihilismeproblematiek staat het verlangen naar waarheid, destructie en zinloosheid centraal. Nihilisme gaat in tegen de moderne morele orde waarin gelijkwaardigheid en universele menslievendheid centraal staat. Taylor plaatst Nietzsche in de hoek van de postmodernisten die alle idealen of normen van universaliteit afwijzen. Ze eisen een universele erkenning van ‘verschillen’. De burgerlijke humanistische traditie neigt naar een zekere nivellering en staat vijandig ten opzichte van het eergevoel van een krijger. De zorg over nivellering, over het einde van het heldendom, van grootheid is bij Nietzsche omslagen in een felle aanklacht tegen de moderne morele orde110. Nietzsche geeft in tegenstelling tot het exclusief humanisme een positieve betekenis aan a-moraliteit, irrationaliteit en zelfs aan gewelddadigheid. Volgens Nietzsche schuilt juist hierin onze vitaliteit,

107 Taylor 2009: 63 108 Nietzsche 1967: 1067 109 Taylor 2009: 766 110 Taylor 2009: 267

creativiteit en kracht. Nietzsche kan geworden gezien als aanhanger van de ‘immanente contraverlichting’: hij gaat in tegen de verlichtingswaarden, zonder terug te keren naar religie of het transcendente. Anders dan de verlichtingsidealen waarin gelijkheid en het vermijden van dood en lijden centraal staat, pleit Nietzsche juist voor de verheerlijking van moed, grootheid, en de bereidheid om de dood onder ogen te zien111. Taylor ziet de constatering van een zinloos universum zonder transcendente bron als niet vanzelfsprekend. Ze hebben slechts de status van vanzelfsprekendheid gekregen door de invloedrijke en wijdverbreide gesloten wereldstructuren die zorgen voor een gesloten draai aan het immanente kader. Ondanks het feit dat Taylor hier een legitiem punt heeft, kan de hang naar volheid, ‘verzoening’ met het transcendente, of het verlangen naar een onvervreemd bestaan van Bilgrami ook wel worden opgevat als te romantisch.

Verder gaat Taylor in zijn boek A Secular Age niet of nauwelijks in op de nihilismeproblematiek. Taylor vat het zelfonderzoek van Nietzsche op als de zoektocht naar waarheid. En legt hierbij de link naar één van zijn laatste onderdelen uit zijn boek: cross-pressures. Hij noemt dit de tegengestelde ervaringen van geloof en ongeloof in het volgende citaat:

‘The cross pressures are experienced more acutely by some people and in some milieux than others, but over the whole culture, we can see them reflected in a number of middle positions, which have drawn from

both sides’112

Dit citaat illustreert enerzijds de aantrekkingskracht waarin de atheïstische en materialistische opvatting dominant is, en anderzijds het besef van de tekortkomingen van dit soort visies, versterkt door de invloed van religie en milieus waarin religie wordt beoefend. Moderne mensen voelen zich niet enkel meer gemotiveerd door slechts een standpunt, maar bewegen zich heen en weer in een veelheid van verschillende posities. Nietzsche wilde laten zien dat de drang naar het kennen van waarheid juist het bestaan van de moraal heeft ontkracht. Taylor gaat hier onterecht niet in op de door Nietzsche geconstateerde complete zinloosheid en normloosheid van het menselijke bestaan. Taylor doet het gebrek aan zin af als een afwijkende vorm van de ervaring van volheid: de ervaring van leegheid. Dit is weliswaar een negatieve invulling van de ervaring van volheid, maar geen fundamentele ontkenning van het kunnen hebben van een ervaring van volheid. Het vermoeden van zinvol leven is de basis van het werk van Taylor. Hij is er zeker van dat het gevoel van volheid een ontologische status heeft, maar wat volheid precies inhoudt kan door verschillende perspectieven worden ingevuld. Taylor beargumenteert dit door te stellen dat het gevoel van volheid een sterk oriënterende kracht is. Het ervaren van het gevoel van volheid geeft richt, doet je thuis voelen en geeft betekenis aan de dingen om ons heen. Ieder mens denkt en handelt noodzakelijk binnen bepaalde betekeniskaders van ‘sterke waarderingen’. In het volgende citaat legt Taylor uit dat deze sterke waardering of evaluaties los staan van wellicht alledaagse behoeften of keuzes.

‘Discriminations of right or wrong, better or worse, higher or lower, which are not rendered valid by our own desires, inclinations, or choices, but rather stand independent of these and offer standards by which

they can be judged’113

Die sterke evaluaties laten zien dat bepaalde zaken nu eenmaal vanzelfsprekend belangrijker of wenselijker zijn dan andere zaken. Taylor stelt dus dat we ons onvermijdelijk identificeren met een bepaalde visie of basiswaarde. Vervolgens gaat Taylor verder en probeert zijn morele ontologie van de

111 Taylor 2009: 500-501 112 Taylor 2007: 595 113 Taylor 2007: 4

mens te fungeren op het feit dat zonder die oriënterende kracht van deze sterke evaluaties de mens niet in staat is om te handelen, of zeker sterker uitgedrukt, in staat is om een eigenheid of identiteit te vormen.

‘The claim is that living within such strongly qualified horizons is constitutive of human agency, that stepping outside these limits would be tantamount to stepping outside what we would recognize as

integral, that is, undamaged human personhood’114

Authenticiteit heeft dus een persoonlijke component, maar volgens Taylor bovenal een erkenning van en een openheid naar ‘horizons of significance’, oftewel een bredere maatschappelijke context. Deze maatschappelijke context veronderstelt respect en een welwillendheid naar anderen en naar de natuurlijke wereld. Authenticiteit impliceert dus een gevoel van persoonlijke verbinding met een groter, politiek, sociaal en religieuze bron van betekenis. De sterke morele evaluaties in onze zoektocht naar het gevoel van volheid zijn volgens Taylor dus grondslag van onze identiteit. Hierop is onze eigenheid en authenticiteit gebaseerd. De sterke waarderingen zijn relevant omdat onze wil en motivatie alleen vorm krijgen tegen de achtergrond van bepaalde sterk evaluatieve opvattingen over wat waardevol is en wat niet. Dit is echter geen keuze, juist omdat het vooraf gaat aan ons moreel bewustzijn. Taylor gaat ervan uit dat het besef van betekenis, en de waarden die hierin gelegen zijn, aan ons wordt aangereikt. Door het gevoel van leegte te herformuleren als het verlies van het contact met het gevoel van volheid, of het er niet van kunnen lokaliseren, sluit echter een totaal gevoel van zinloosheid uit. De totale ontkenning van betekenis zou fataal zijn voor de theorie van Taylor. De theorie van Taylor is onvoldoende in staat om geheel recht te doen aan de ervaring van ongeloof. Zijn morele ontologie geeft namelijk geen ruimte aan oprechte gevoelens van wanhoop of zinloosheid.

Nietzsche nihilismeproblematiek is een terechte en onmisbare kritiek op de moraalfilosofie van Taylor. De ‘dood van god’ of het bestaan van een zinvolle kosmos is een belangrijk element in de kritiek van Nietzsche vanuit de nihilismeproblematiek. Volgens Taylor geeft dit een draai aan het verhaal van moderniteit richting volwassenheid, die oproept tot vastberadenheid en zelfs tot totale bevrijding115. De belangrijkste deugden die hier worden benadrukt, zijn de moed en de verbeeldingskracht om de leegte onder ogen te zien en ons daardoor te laten aanzetten tot het scheppen van betekenis. Taylor noemt Nietzsche een van de cruciale voorvechters van deze volgens hem verkeerde draai aan immanentie116. De discussie tussen Taylor en Nietzsche geeft het fundamentele verschil tussen moraalkritiek en moraalfilosofie goed weer en laat zien dat de theorieën van zowel Bilgrami als Taylor gebaseerd zijn op een aantal onvermijdelijke veronderstellingen. In het volgende gedeelte zal ik in gaan op de verschillen en overeenkomsten tussen Taylor en Bilgrami.

114 Taylor 2007: 27 115 Taylor 2009: 769 116 Taylor 2009: 769