• No results found

10 Man 45-50 Interne geneeskunde: infectieziekten

4.5 Omgang met geraaktheid

4.5.3 Relativerend vermogen

De passie voor het artsenvak - van waaruit de respondenten vaak tevens ooit de keus voor het vak hebben gemaakt - blijkt een rol te spelen in het omgaan met of dragen van de emotioneel zwaar- dere kanten aan het werk. De respondenten vertellen over ‘de mooie kanten aan het vak’ waar zij energie uit halen, bijvoorbeeld dat het dankbaar werk is, intellectueel bevredigend is en dat de patiëntenpopulatie ‘veel teruggeeft’. Verschillende van hen (1, 2, 5, 7, 10, 11) benoemen dat de kanten aan het werk die emotioneel of geestelijk soms zwaar kunnen zijn, hen ook juist aantrekken:

‘ (…) Het gaat over leven en dood meteen. Dat vind ik wel spannend. (…) Het ene moment ben je iemand aan reanimeren en het andere moment zit hij rechtop in zijn bed en praat hij weer. Dan heb je hem voor de hemelpoort weggehaald. Dat vind ik leuk. Mensen acuut kunnen helpen, ook met acute hartinfarcten, dan kan je meteen iets doen en een paar uur later zitten ze weer rechtop en doen ze het weer. Dat vind ik mooi.’ (respondent 7, M, cardioloog, 55-60).

‘Het heeft natuurlijk twee kanten, want tegelijkertijd is het heel spannend. Er zijn natuurlijk allerlei plekken waar ik mij dood zou vervelen, omdat er niets gebeurt. Als ik moet kiezen – want die vraag wordt mij wel eens gesteld – ik zou gewoon een volledige onderzoekscarrière kunnen doen en geen patiënten meer zien. Dat zou ik jammer vinden. (…) Of als je een werkelijk intellectuele doorbraak hebt, ja dat is een waan-zin-nig gevoel natuurlijk. Maar die kant van gewoon op een intermenselijke – ik ben geen dominee, ik ben ook niet religieus – maar ik voel mij soms natuurlijk wel een soort zalvende begeleider van mensen zeg maar, die kwetsbare mensen toch een hart onder de riem steekt. Ja, dat is natuurlijk tegelijk heel erg.., tja... Ik hoef mij, zeg maar, niet af te vragen of het zinnig is wat ik doe, zeg maar, hè? Die vraag zou ik denk ik bij een bank wel stellen, ik noem maar iets. Dus daar krijg ik heel veel voor terug.’(respondent 10, M, specialist infectieziekten, 45- 50).

- 71 -

Opvallend is dat alle respondenten spreken over een positieve of energiegevende kant aan het werk, direct nadat zij hebben verteld over emotionele of geestelijke geraaktheid door het werk. Zij blijken een groot relativerend vermogen te bezitten en noemen soms expliciet de emotioneel of geestelijk moeilijke ervaringen in een kader te plaatsen. Het relativerende vermogen van de medisch specialisten lijkt een noodzakelijk copingsmechanisme om weerbaar te zijn in confrontatie met emotionele of geestelijke geraaktheid door het werk:

‘[vertelt over emotionele geraaktheid] Maar dan kom je weer andere kinderen tegen waar het goed mee gaat en je eigen kliniek loopt goed en mensen willen bij je komen leren en zo, dan gaat het leven ook weer door. Dat zorgt ook wel weer dat je niet te veel gaat navelstaren, hè? Dat is wel gunstig hoor, soms.’ (respondent 2, M, kinderpsychiater, 50-55).

‘(…) Nou ja, dat zijn zul-ke mensonterende nare dingen... Dat vind ik écht moeilijk. [stilte] Dat is ook maar ten dele te delen met je professionele collega’s. En daar praat je dan thuis over of op een andere plek. [stilte] Maar goed, gelukkig staan er toch wel veel situaties tegenover… Misschien helpt mijn werk in (…) bijvoorbeeld daarin ook wel mee. Waarin je voor een heleboel mensen die het moeilijk hebben iets kan doen. En waarbij je dan denkt: nou ja, elke patiënt is er één. Elke patiënt die je aan de behandeling krijgt of elk ongeboren kind dat je beschermt voor HIV of wat dan ook, dat is er één. Dat geeft je dan misschien de balans.’ (respondent 10, M, specialist infectieziekten, 45-50).

4.5.4 Zelfzorg

Zelfzorg blijken de respondenten van belang te vinden. Respondenten noemden hierbij ‘goed voor jezelf zorgen’ in fysiek opzicht: gezond/goed eten, voldoende slapen, sporten. Daarnaast noemt een deel van hen zelfzorg in emotioneel opzicht: tijd nemen voor reflectie, zorgen voor ontspanning, ventileren, het hart luchten, praten over emotioneel zware ervaringen in het werk. Een groot deel van de respondenten (3, 5, 6, 7, 8, 9, 12) noemt het afbakenen en stellen van grenzen als deel zijnde van zelfzorg, om zich in een omgeving waar het barst van het werk, staande te houden. Enkele respondenten (expliciet 1, 3, 5, 6) geven aan in het werk grenzen te stellen. Het merendeel van de respondenten (2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 12) noemt een grens te willen bewaken tussen werk en thuis; er dient zo min mogelijk/vaak werk mee naar huis te worden genomen en/of problemen van thuis meegenomen te worden naar het werk. Deze respondenten geven allen aan dat dit een uitdaging kan zijn en niet altijd te realiseren is; de balans is moeilijk te bewaren door de workload of emotioneel zware ervaringen in het werk die niet zomaar van zich af te zetten zijn.

De respondenten in dit onderzoek zijn van mening dat een patiënt nooit mag lijden onder eventuele ‘sores’ van de medisch specialist; het staat niet ter discussie dat de patiënt op nummer één hoort te staan. Of dit praktisch realiseerbaar is en altijd nageleefd wordt, blijkt moeilijk na te gaan. De respondenten zijn hier niet open in; in ieder geval dragen zij de hoop dat patiënten zo min mogelijk geleden hebben onder hun eventuele (emotionele) moeilijkheden of tegenslagen.

- 72 -

Een deel van de respondenten benoemt zelfzorg in één adem met het zorg dragen voor collega’s (2, 3, 4, 10, 11, 12); samen moet er worden gezorgd voor een gezonde werkomgeving en beroepsgroep, al dan niet om te voorkomen dat er collega’s overwerkt raken, uitvallen en de taken overgenomen moeten worden. Zo noemt respondent 3:

‘Wij lopen hopeloos achter. Wij, medisch specialisten, doktoren, zorgen slecht voor onszelf en we zorgen nog slechter voor elkaar. (…) Het begint met jezelf. Als jij niet lekker in je vel zit, kun je geen goed werk leveren. Als ik niet goed in mijn vel zit, kan ik een ander, die zo veel hulp nodig heeft, zo’n hoge nood heeft, niet goed helpen. Daar moet ik zelf voor zorgen. Maar mijn collega’s moeten er ook voor zorgen. Het werk werkbaar en leefbaar houden. Dat als ik gebeld word, niet zeggen van “doe even met mijn collega, ik heb nu geen tijd” of “nee die patiënt hoort bij Kees, bel even Kees”, dat gebeurt echt zo vaak. Afschuiven, gebeurt helaas heel vaak. Het is niet allemaal somberheid hoor, hier. Het is best een mooi vak. Het is een hartstikke mooi vak. Maar als oncoloog moet je bijna een soort pathologisch optimist zijn om het vak vol te houden.’ (respondent 3, M, oncoloog, 45-50).

4.6 Begeleiding