• No results found

10 Man 45-50 Interne geneeskunde: infectieziekten

4.5 Omgang met geraaktheid

4.6.1 Cultuurverandering nodig

Gevraagd naar de eigen eventuele behoefte aan emotionele of geestelijke bijstand of steun, tonen de respondenten weinig openheid. Sommigen spreken hierbij expliciet uit dat zij naar hun idee zelf geleerd hebben om te gaan met emotionele en geestelijke geraaktheid door ervaringen in het werk (3, 4, 5, 7, 10, 12). Wel geven alle respondenten aan dat zij een vangnet voor artsen van belang vinden: wanneer een medisch specialist behoefte heeft aan opvang, steun of begeleiding, moet dit makkelijk toegankelijk zijn. Het grootste deel van hen (2, 4, 5, 6, 7, 9, 11, 12) spreekt hierbij over de noodzaak van een cultuurverandering: het zou normaler moeten worden om openhartig te spreken over emotionele en geestelijke geraaktheid. Het onderkennen van emotionele, geestelijke moeilijkheden zou volgens enkele respondenten (5, 6, 7, 11) een eerste stap moeten zijn:

‘Ik denk dat men de verwachting dat je het met kleine dingen kan verbeteren, heel laag moet zetten. Eerst moet er een goede diagnose komen en dan pas kan je een behandeladvies geven.’ (respondent 5, M, hematoloog, 60-65).

Een deel van de respondenten (4, 5, 7, 9) noemt daarnaast, dat het voor deze noodzakelijke cultuurverandering vruchtbaar zou zijn om aan te tonen dat opvang of begeleiding aan artsen nut heeft; de efficiëntie ervan moet worden aangetoond.

4.6.2 Intervisie

Als mogelijke steun of opvang aan medisch specialisten, spreken alle respondenten over intervisie. Respondenten 1, 2, 3, 7 en 8 geven aan in hun huidige werk aan intervisie te doen met collega’s. Zij geven - met uitzondering van respondent 7 - aan hier tevreden over te zijn en/of benoemen de prettige of leerzame kanten/mogelijkheden hiervan. Tevens noemt een deel van de respondenten (2, 4, 8, 9, 10, 11) dat intervisie verplicht zou moeten worden gesteld voor medisch specialisten.

- 73 -

Hoewel zij denken dat menig medisch specialist zou tegensputteren bij verplichtstelling, vinden zij de positieve mogelijkheden van intervisie zwaarder wegen. Zo kan intervisie helpen bij het gezond houden van de beroepsgroep; er gaat een bepaalde controle vanuit die maakt dat artsen onderling op elkaar letten en zelf beter kunnen worden in het werk. Daarnaast biedt intervisie de mogelijkheid tot het ventileren van emotioneel zware of geestelijk uitdagende kanten aan het werk en het steun vinden bij collega’s. Ook kan intervisie het een taboe doorbreken om dit soort ervaringen met elkaar te delen. Zo verwoordt respondent 4:

‘Als je als groep beter functioneert, je neemt daar de tijd voor en je doet dat op een goede manier, dan komt disfunctioneren veel eerder boven tafel. Dat is iets wat belangrijk is. Als je met elkaar dingen deelt, dan is dat ook dat je zorgt voor elkaar. (…) Het kan een hele steun zijn als een collega je op de schouders slaat en zegt “ik had laatst precies hetzelfde gedonder.”’ (respondent 4, M, oogarts, 65-70).

Verschillende respondenten noemen echter logistieke problemen in de mogelijke verplichtstelling van intervisie (1, 3, 4, 5, 10). Zo zou het moeilijk zijn om er binnen werktijd tijd voor vrij te maken en met collega’s bij elkaar te komen. Hier kan volgens deze respondenten op ingespeeld worden door intervisie punten voor nascholing op te laten leveren.

Een even groot aantal als de respondenten die voor verplichtstelling van intervisie is, geeft expliciet aan tegen verplichtstelling te zijn. Deze respondenten (1, 3, 5, 6, 7, 12) noemen dat intervisie een keus en mogelijkheid zou moeten zijn voor de medisch specialist die er behoefte aan heeft. Verplichtstelling zou averechts kunnen werken: niet iedereen staat er voor open en dus zal niet iedereen zichzelf volledig ‘geven’ tijdens de sessies, hetgeen belemmerend kan werken in de veiligheid en openheid die inherent aan een intervisiesessie zouden moeten zijn.

Qua eisen aan intervisie noemen enkele respondenten (1, 3, 9) expliciet dat het onder begeleiding van een buitenstaander zou moeten gebeuren. Diegene kan zelf medisch specialist zijn (waarbij volgens hen het voordeel geldt dat diegene bekend is met de ervaringen en de medische cultuur) of een onafhankelijk iemand (hetgeen als voordeel kan hebben dat diegene los staat van de ervaringen en een ‘frisse, kritische blik’ kan bieden). Intervisie moet volgens respondenten 2, 3, 4 en 8 draaien om reflectie en niet de medisch inhoudelijke zaken; veiligheid noemen zij als belangrijke basisvoorwaarde. Sommige respondenten (4, 10, 12) zien intervisie als een mogelijkheid om met collega’s kritisch en open te bespreken wat er medisch inhoudelijk goed en minder goed is gegaan.

Weinig respondenten spreken over andersoortige emotionele begeleiding of steun. Wanneer hiernaar gevraagd wordt, geven zij aan het moeilijk te vinden hierover uitspraken te doen, omdat zij niet goed weten welke mogelijkheden er zouden zijn. Bovendien speelt ook hierbij

- 74 -

de noodzaak van een cultuurverandering een rol, zoals bovenaan deze paragraaf uiteengezet en verwoord door een aantal respondenten (2, 4, 5, 6, 7, 9, 11, 12):

‘Je kunt natuurlijk denken over een psycholoog waar je het mee kunt vinden of een praatgroep, een focusgroep. Je hebt een aantal mogelijke interventies, maar die dokters zijn notoir lastig om in dat soort interventies te zetten. Dan gaan ze van nature heel snel in de stoel zitten van degene die de interventie doet en dan heel snel het gesprek overnemen. Het is heel duidelijk zo, dat dokters niet gewend zijn hulpvrager te zijn. Maar ze zijn ook niet gewend om toe te geven dat ze een probleem hebben.’ (respondent 5, M, hematoloog, 60-65).

- 75 -

5. Conclusies

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten van het empirische gedeelte van dit onderzoek kritisch vergeleken en verbonden met de literatuur, waarmee antwoorden worden geformuleerd op de onderzoeksvragen. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: Welke, door ervaringen in

het werk opkomende, existentiële thema’s leven er bij medisch specialisten die hun geestelijk welbevinden en hun betrokkenheid in het werk bevorderen of belemmeren en welke vorm van contact of begeleiding kan hierbij aansluiten?

Ter beantwoording van deze hoofdvraag werden de volgende deelvragen ontwikkeld:

1. Wat speelt er op ervaring- en emotioneel belevingsniveau bij medisch specialisten? Is dit van invloed op hun (houding in het) werk, zo ja, hoe?

2. Hoe gaan medisch specialisten zelf om met hetgeen er speelt op emotioneel belevingsniveau en de existentiële thema’s?

3. Welke vorm van contact of begeleiding zou hierbij kunnen aansluiten?

De medisch specialisten die voor dit onderzoek geïnterviewd zijn, blijken verschillende thema’s in het werk emotioneel belastend en zwaar te ervaren. Deze existentiële thema’s worden in 5.1 besproken en verbonden aan de literatuur, waarmee de eerste deelvraag wordt beantwoord. Paragraaf 5.2 gaat in op de eigen omgang van de respondenten met de existentiële thema’s en behandelt zo de tweede deelvraag. Hierna wordt in 5.3, vanuit de resultaten van de analyse, de derde deelvraag behandelt, waarbij geformuleerd en kritisch beschouwd wordt welke vorm van contact of begeleiding aan kan sluiten bij het omgaan met en dragen van de existentiële thema’s die de respondenten in het werk tegenkomen. Tevens wordt een concluderend antwoord op de hoofdvraag geformuleerd.