• No results found

REGISTERS, AKTEN, UITTREKSELS

lijken stand blijven berusten tot na de voltrekking van die huwelijken, doch in geen geval langer mogen worden aangehouden, dan één jaar na derzelver afsluiting."

Het Rt. B. S. bevat, zooals te denken is, ook een bepaling omtrent aanhechten van stukken, enz., zooals het Ned. B. W. in art. 23 (art. 24 Rt. B. S.). N u is het voorgekomen, dat Indische ambtenaren van den burgerlijken stand stukken los in de registers deden, soms bijv. met een speld aanhechtten, maar in elk geval niet streng het gebod der wet opvolgden. Een officier van justitie gaf toen als zijn meening te kennen, dat — waar, zooals bij de registers van huwelijken en echtscheidingen en van overlijden (!), een groot aantal stukken moet worden aangehecht — de stukken in volgorde achter het register genaaid kunnen worden, met vermelding op die stukken met potlood

van het nummer der akte, waartoe ze behooren.

Uittreksels.

Omtrent uittreksels, enz. bepaalt art. 25 Rt. B. S., dat men ook bevoegd is om afschriften te verlangen van de volmachten en andere stukken, welke aan de acten zijn gehecht. (Gelijk men weet, zegt art. 24 Ned. B. W. daar niets over.)

T o t voor kort geleden kende men in Indië de in Holland gevolgde wijze van „extraheeren" niet; steeds werden volledige afschriften der akten afgegeven. Thans is daar verandering in gekomen. Bij circulaire van den directeur van justitie van 24 Febr. 1934, no.

A/7-2/4 is de wensch der regeering ter kennis gebracht van de ambte-naren van den burgerlijken stand om voortaan uittreksels uit de akten af te geven, tenzij belanghebbenden uitdrukkelijk een volledig afschrift der akte verzoeken. Deze z.g. verkorte uittreksels — waarop echter alle event, kantmeldingen volledig moeten worden vermeld — kunnen worden afgegeven voor Europeanen, voor Chineezen en in geval van z.g. gemengde huwelijken. De zegelkosten zijn gelijk aan die voor volledige afschriften. Daarbij moet, indien het in de geboorte-akte voorkomt, voor een kind worden vermeld, dat de ouders Chris-teninlanders zijn, dan wel dat het kind geheel is onderworpen aan het voor Europeanen vastgestelde burgerlijk- en handelsrecht.

Verder staat het volgende in de bovenbedoelde circulaire: „Voorts acht de regeering het wenschelijk, dat op verzoek van belanghebben-den (tot dusverre in de reglementen op belanghebben-den burgerlijken stand voor alle bevolkingsgroepen onbekend) kunnen worden afgegeven ver-klaringen ontleend aan de geboortenregisters. Daarin behoeven de voorkomende kantteekeningen op die registers niet woordelijk (doch verkort) verwerkt te worden. Die verklaringen dienen derhalve de geslachtsnaam en voornaam te vermelden welke de betrokken persoon

REGISTERS, AKTEN, UITTREKSELS 35 draagt volgens eventueele kantmeldingen, zonder dat aanstonds de onwettige-geboorte aan het licht worde gebracht" (zie ook art. 24 Ned. B. W. in de tegenwoordige redactie).

Voor recht is verschuldigd: voor een uittreksel uit een geboorten-register ƒ 4,50; uit een overlijdensgeboorten-register ƒ 4,50; voor een verklaring van geboorten ƒ 4,50. Voor een uittreksel uit een register van huwe-lijken en echtscheidingen ƒ 11,50; uit een register voor gemengde huwelijken ƒ 3.

Het model, vastgesteld voor een verkort uittreksel uit een ge-boortenregister, luidt als volgt:

Burgerlijke stand voor de - ^ ^ ^ Uit het register van geboorten voor de -?"£2Peallel> te ,

Chineezen

blijkt, dat te op den negentienhonderd en . is geboren

dochter

Voor eensluidend uittreksel uit voormeld register, den

De ambtenaar van den burgerlijken stand voor de ^ g .o p e a n e n

De nadere vaststelling van verschuldigde rechten voor de uitgifte van uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand is bekend gemaakt in bid. staatsblad no. 327 van 1933, waarbij art. 33 Rt. B. S.

een nieuwe redactie kreeg. Het slot van dat artikel luidt thans: „De uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand worden kos-teloos uitgereikt:

a. ten behoeve van den openbaren dienst;

b. aan onvermogenden, mits van het onvermogen blijkt door eene verklaring, in de buitengewesten van het hoofd van plaatselijk bestuur en op Java en Madoera van den assistent-resident, of van een door hem voor het afgeven van zoodanige verklaringen aan te wijzen Europeeschen ambtenaar en van het onvermogen op de stukken melding is gemaakt".

Er bestaat in Indië een zegelverordening (van 1921), die — met de toelichtende aanschrijvingen, enz. — bijna even eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen is als onze zegelwet 1917. Er zal hier niet over uitgewijd worden. Slechts zij de volgende bijzonderheid naar voren gebracht. De in Nederland volgens art. 32, 6°., ongezegeld afgegeven extracten, benoodigd voor het aangaan van een huwelijk, moeten in Indië gezegeld worden, met een zegel van ƒ 1,50.

36 KANTMELDINGEN, VERBETERING VAN AKTEN

Kantmeldingen.

Art. 26 Rt. B. S. bevat het voorschrift, dat kantmeldingen door den ambtenaar van den burgerlijken stand of door den griffier onder-teekend moeten worden, met vermelding van den dag, waarop ze zijn gesteld.

Verbetering van akten, enz.

Hierover handelen de artt. 13 t / m 16 Indisch B . W . Met ons art 73 B. W. komt art. 16 Ind. B. W. overeen, dat aldus begint:

„Alle uitspraken tot verbetering of tot aanvulling van acten, welke in kracht van gewijsde zijn gegaan, zullen . . . worden ingeschreven"

enz. In Holland wacht men gewoonlijk den termijn van twee maanden voor hooger beroep af. Maar indien er, behalve de verzoeker, geen andere belanghebbende partijen in het geding zijn opgeroepen (zie de artt. 830, 831, 832 en 345 Rv.), kan men m. i. in elk geval binnen twee maanden tot inschrijven overgaan, wanneer de verzoeker een akte van berusting heeft geteekend. (Al acht ik ook dat niet noodig, hoewel men in kringen van den burgerlijken stand algemeen aan-neemt, dat bedoelde inschrijvingen niet dadelijk mogen geschieden.

Wanneer de verzoeker alleen in het geding is en hij verzoekt zelf inschrijving, komt dat toch feitelijk met berusten overeen.) Met instemming vermeld ik dan ook het advies door een der officieren van justitie in Ned.-Indië gegeven: „Alle gunstige beschikkingen van den raad van justitie genomen op door het openbaar ministerie ingediende verzoeken tot aanvulling en verbetering van akten van den burgerlijken stand worden geacht terstond voor uitvoering vat-baar te zijn, indien door geene belanghebbenden tegen het verzoek bezwaren zijn ingebracht. Zijn er bezwaren ingebracht, dan blijkt dit uit de beschikking en in dat geval loopt de termijn van hooger beroep gedurende drie maanden nadat die beschikking aan de oppo-santen is beteekend". (N.b. In Indië is o. m. bij st.bl. no. 40 van 1856 bepaald, dat de officier van justitie ambtshalve de opname van ontbrekende of de aanvulling en verbetering van onvolledige of onjuiste aangiften van overlijden in de registers van den burgerlijken stand mag verzoeken. De in het voorgaande genoemde termijn van drie maanden komt overeen met de in art. 345 Rv. voor Holland bedoelde twee maanden. Men denke er aan, dat indien belangheb-bende partijen in het geding opgeroepen zijn, de zaak als een gewone vordering behandeld wordt; art. 831 Rv.)

Ook inzake gunstige beschikkingen, genomen op door anderen dan het openbaar ministerie ingediende verzoeken, werd door een Indische officier van justitie geadviseerd om: die beschikkingen (bijv. betreffende verbetering van een geboorte- of overlijdensakte).

WOONPLAATS, GEBOORTE-AKTEN 37 waarbij niemand belang heeft om er tegen op te komen, dadelijk in te schrijven, zonder de kracht van gewijsde af te wachten.

Woonplaats.

Bij dit algemeen gedeelte zij het volgende opgemerkt over de Indische bepalingen en opvattingen van het begrip „woonplaats".

Van belang zijn de artt. 17 t / m 22 Ind. B. W., die vrijwel overeen-komen met onze artt. 74 t / m 79 B. W.

Men huldigt in Indië de opvatting, dat de ambtenaar met verlof buiten Indië zijnde, zijn laatste woonplaats in Indië als domicilie behoudt.

12. Geboorte-akten

Voor aangifte van geboorte bestaat in Indië, evenals bij ons, een termijn van drie dagen, met het noodig voorbehoud voor Zondagen, enz. Een uitzondering op den algemeenen regel vindt men echter in art. 37 Rt. B. S. Indien de geboorte heeft plaats gehad op een afstand van meer van tien palen van het gebouw, waar de registers van den burgerlijken stand gehouden worden, bedraagt de termijn tien dagen. (Een paal is een Indische afstandsmaat, op Java ongeveer 1507 m.) Soms kunnen de omstandigheden medebrengen, dat ook de termijn van tien dagen te kort is. Dan kan men schriftelijk aan-gifte doen. Binnen tien dagen moet dan een formulier worden inge-vuld en dit wordt bij de eerste gelegenheid, die zich voordoet, aan den ambtenaar van den burgerlijken stand verzonden. Die ambtenaar van den burgerlijken stand schrijft de aangifte in, overeenkomstig het in art. 15 Rt. B. S. bepaalde. Dat artikel schrijft uitdrukkelijk voor, dat voor de aangifte van een vastgesteld formulier gebruik moet worden gemaakt. (Die formulieren zijn bij den ambtenaar van den burgerlijken stand verkrijgbaar.) De ambtenaar van den burger-lijken stand moet de aangiften „overschrijven" en aan het register hechten. Wanneer hij aan de echtheid der aangifte twijfelt, kan hij verlangen, dat eerst een nader onderzoek wordt ingesteld en de over-schrijving mag in dat geval eerst geschieden, wanneer gebleken is, dat de aangifte deugdelijk was.

Bij mondelinge aangifte van geboorte kan de ambtenaar van den burgerlijken stand zich ook van de juistheid overtuigen. Art. 37 Rt. B. S. zegt dan, aardiger dan ons art. 29 B. W.: „Hij is bevoegd om zich naar de plaats der geboorte te begeven en te vorderen, dat het kind aan hem worde vertoond".

Inhoud van een geboorte-akte.

Behalve de gewone bepalingen, vindt men in art. 40 Rt. B. S. de volgende, waarvan vooral de eerste voor den ambtenaar van den

• burgerlijken stand in Holland interessant is.

38 ERKENNING

„Geene namen van bestaande geslachten zullen als voornamen aan het kind mogen gegeven worden, ten ware die geslachtsnamen tevens gebruikelijke voornamen mogten zijn.

Ingeval krachtens het aan Christen-inlanders voorbehouden recht om zich aan de voorschriften omtrent het houden der registers van den burgerlijken stand voor Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen in Nederlandsch-Indië te onderwerpen, aangifte van de geboorte van een kind wordt gedaan, wordt in de acte tevens vermeld, dat de ouders zijn Christen-inlanders."

Evenzoo moet in de geboorte-akte van een kind, dat algeheel aan het voor Europeanen geldend burgerlijk en Handelsrecht onder-worpen is, van die omstandigheid melding worden gemaakt.

Over de erkenning van natuurlijke kinderen zal nog gesproken worden. Hier zij echter de aandacht gevestigd op art. 42 Rt. B. S., waaruit blijkt, dat de aangifte van geboorte van een natuurlijk kind' waarvan de moeder tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking behoort, slechts dan mag worden aangenomen, wanneer dat kind een Europeaan of daarmede gelijkgesteld persoon tot vader heeft en „de aangifte door dezen met gelijktijdige erkenning van het kind geschiedt". Die aangifte kan op eiken leeftijd van het kind plaats hebben; noodig is echter, dat er geen wettelijk bezwaar tegen de erkenning bestaat.

13. Erkenning

Hierop hebben de artt. 280 t / m 289 Ind. B. W. betrekking. Even-als in Holland doet zich in Indië de moeilijkheid voor, of men Even-als ambtenaar van den burgerlijken stand verplicht is een erkennings-akte op te maken, indien de overtuiging bestaat, dat de man, die erkennen wil, de vader van het kind niet is. In verband met een arrest van het Indisch hooggerechtshof (van 16 Dec. 1908) heeft de p r o c -gen. bij dat hof een circulaire uitgevaardigd, waarvan de strekking voornamelijk op het volgende neerkomt.

De ambtenaar van den burgerlijken stand is niet bevoegd om de inschrijving eener erkenning van een natuurlijk kind te weigeren;

het onderzoek naar het vaderschap is in het algemeen verboden en in elk geval staat het niet aan hem. Meent de ambtenaar van den burgerlijken stand er redenen voor te hebben, dan moet hij de voor hem verschijnende personen wijzen op het strafbare karakter eener onware erkenning en — wanneer toch een akte opgemaakt wordt — moet hij kennis geven aan den officier van justitie. Art. 278 van het Indisch strafwetboek zegt: „Hij, die een kind, waarvan hij weet, dat hij de vader niet is, overeenkomstig de voorschriften van het

ERKENNING 39 B. W. als het zijne erkent, wordt als schuldig aan valsche erkenning gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren".

Vooral voor kinderen, uit een Inlandsche moeder geboren, is art. 284 Indisch B. W. belangrijk. Het begin luidt: „Geene erkenning van een natuurlijk kind zal, gedurende het leven van de moeder, ook indien deze tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevol-king behoort, worden aangenomen, wanneer zij niet in de erkenning heeft toegestemd. Wanneer zoodanig kind na het overlijden der moeder is erkend, heeft de erkenning geen ander gevolg, dan met opzicht tot den vader." In 1896 heeft art. 284 deze redactie gekregen.

Voor dien tijd was de toestemming der inlandsche moeder niet strikt noodig; het ontbreken er van kan „niet worden ingeroepen om de rechtsgeldigheid te betwisten van erkenningen gedaan voor de afkondiging van dit besluit" (1896).

Een kind, uit een inlandsche moeder geboren en door een Europe-aan erkend, wordt als EuropeEurope-aan Europe-aangemerkt en is dus onderworpen aan het B. W.

Aan het slot van no. 12 werd de mogelijkheid vermeld om voor natuurlijke kinderen, uit een inlandsche moeder geboren, een ge-boorte-akte, tegelijk erkenningsakte, te doen opmaken. Bij circulaire (van 1907) van den proc.-gen. bij het Indisch hooggerechtshof is aan de ambtenaren van den burgerlijken stand nog eens uitdrukkelijk verzocht om zich aan de voorschriften te houden. T e n onrechte werden n.1. akten van erkenning opgemaakt, terwijl er geen geboorte-akte bestond. De bedoeling is en was, dat aangifte van geboorte en erkenning voor bedoelde kinderen uit een en dezelfde akte moet blijken.

Evenmin als in Holland bestaan in Indië wettelijke voorschriften omtrent hetgeen een erkenningsakte bevatten moet. Wel bevat art. 53 Rt. B. S. het voorschrift, dat bij het opmaken door den ambte-naar van den burgerlijken stand van een erkenningsakte twee getuigen moeten zijn. (Bovendien bestaan er officieele modellen, ook voor erkenningsakten, zooals in hoofdstuk no. 10 reeds medegedeeld is.)

Indien de valschheid eener erkenning is komen vast te staan, zendt de griffier van de europeesche of inlandsche rechtbank, die het vonnis heeft gewezen, een afschrift aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, die de erkenningsakte (event, geboorte-akte) heeft ingeschreven. Op den kant der erkenningsakte of geboorte-akte moet dan melding worden gemaakt van de rechterlijke uitspraak, voor zoover die op de erkenning betrekking heeft. (Art. 53a Rt. B. S.j

I n het voorgaande komt de redactie der eerste twee alinea's van

40 ERKENNING

art. 284 Ind. B. W. voor. Alinea drie van dat artikel is van belang voor de gevolgen der erkenning: „Door de erkenning van een natuur-lijk kind, waarvan de moeder tot de inlandsche of daarmede genatuur-lijk- gelijk-gestelde bevolking behoort, worden de burgerlijke betrekkingen aan de natuurlijke afstamming ontleend, opgeheven, onverminderd de gevolgen verbonden aan eene erkenning door de moeder, in de gevallen waarin haar daartoe, bij opvolgend huwelijk met den vader, de be-voegdheid wordt toegestaan."

Deze bepaling (van 1896) is gemaakt om te voorkomen, dat euro-peesdie vermogens in inlandsche handen zouden kunnen overgaan Dr. Wagener (m zijn genoemd werk, pag. 115) geeft een voorbeeld van de gevolgen, daarbij verwijzend naar een artikel van prof.

Kollewijn (Het buiten echt geboren kind in het intergentiel recht, de Stuw, 15 Jan. en 1 Febr. 1931.) „De afbreking der burgerlijke betrekkingen tusschen de inlandsche moeder en haar kind, dat door zijn europeeschen of chineeschen vader erkend is, heeft een vierledig gevolg: de moeder zal geen voogdij of ouderlijke macht over het kind hebben, het kind behoeft haar geen huwelijkstoestemming te vragen, de verplichting tot levensonderhoud bij behoeftigheid ont-breekt, en zij zijn geen wettige erfgenamen van elkaar."

Eenige toelichting vereischt de uitdrukking „inlandsche of daar-mede gelijkgestelde bevolking". In no. 6 is de officieele indeeling der Indische bevolking besproken en men zou meenen, dat daar het antwoord op de vraag te vinden zou zijn. Dat is echter niet het geval, daar de redactie van art. 284 Ind. B. W. in 1896 het laatst is vastgesteld, terwijl de indeeling berust op het in 1920 nader vast-gesteld art. 163 Ind. staatsregeling. Voor 1920 werd de bevolking ingedeeld in Europeanen, met Europeanen gelijkgestelden, Inlanders en met Inlanders gelijkgestelden. Art. 2 der bepalingen, voorkomend m Ind st.bl. 205, van 1907 zegt: „Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en admi-nistratieve voorschriften wordt gehandeld over met Inlanders gelijk-gestelde personen, zijn daaronder te verstaan zij, die krachtens art. I dezer wet aan de bepalingen voor vreemde oosterlingen zijn onder-worpen . (De bedoelde wet is die van 31 Dec. 1906, waarbij art. 109 reg. regl. — thans art. 163 Ind. staatsreg. — gewijzigd werd; de wet trad na eenige wijzigingen te hebben ondergaan, in 1920 in werking.) „Inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking" betee-kent dus in het bovenstaande „Inlanders of vreemde oosterlingen"

1 erloops zij nog opgemerkt, dat men in Indië geen vaderschapsactie kent, zooals die ons uit art. 344« en volgende van het B W bekend is.

ERKENNING 41