• No results found

van den burgerlijken stand gehad hebben, zal de afkondiging

daaren-boven moeten gedaan worden door den ambtenaar van den burger-lijken stand, in wiens ressort zij laatstelijk zijn gevestigd geweest.

Van deze verpligting kan door den gouverneur-generaal dispensatie worden verleend." De dispensatie in art. 75 Ind. B. W. bedoeld moet echter aan het hoofd van gewestelijk bestuur worden gevraagd, d. i. aan den gouverneur of den resident, binnen wiens ressort de huwelijksaangifte is geschied.

17. Huwelijkstoestemming

De Indische ambtenaar van den burgerlijken stand is bevoegd om akten van huwelijkstoestemming op te maken. Gelijk bekend noemt art. 43a van ons B. W. geen toeziende voogden; art. 59a Rt. B. S.

somt o. m. op ,,de weeskamer".

Het „verlof" van den kantonrechter kent men in Indië als „verlof van den raad van justitie". (Artt. 35 e. v. Ind. B. W.)

Geheel afwijkend van het systeem der Hollandsche wet (art. 96 B. W.) stelt art. 41 Ind. B. W. vast, dat de beschikkingen van de raden van justitie zonder vorm van geding gegeven worden. „Die beschikkingen zijn, hetzij de gevraagde toestemming verleend, hetzij die geweigerd worde, aan geen hooger beroep onderhevig."

Meerderjarige kinderen, die de vereischte toestemming niet hebben bekomen, kunnen de tusschenkomst inroepen van den raad van justitie hunner woonplaats. (Art. 42 e. v. Ind. B. W.)

Dispensatie van vereischte huwelijkstoestemming.

Hierover handelen de volgende artikelen van het Ind. B. W.

Art. 48. „Indien beide of een der ouders zich niet in Nederlandsch-Indië mögt bevinden, zal de gouverneur-generaal van de vervulling der verpligtingen, vermeld bij de artt. 42 en volgende tot 47 inge-sloten, dispensatie kunnen verleenen."

Art. 49. „Onder de onmogelijkheid voor ouders of grootouders, om toestemming tot het door minderjarigen aangaan van huwelijken te verleenen, in de gevallen voorzien bij de artikelen 35, 37, 38 en 39, wordt nimmer begrepen eene voortdurende of tijdelijke afwezig-heid uit Nederlandsch-Indië."

De bedoelde dispensatie van de verplichting om toestemming te vragen, wordt op een ingezonden rekest verleend. Daarbij moeten de redenen „a. waarom een spoedig huwelijk gewenscht wordt en b. of de afwezige ouder met het voorgenomen huwelijk bekend is en blijken heeft gegeven daartegen geen bezwaar te hebben zoo mogelijk onder overlegging van brieven, waaruit de instemming blijkt, in het betrekkelijk rekest worden vermeld". Bij onzekerheid

4 6 HUWBARE LEEFTIJD — HUWELIJKSVOLTREKKING

omtrent het bestaan van hen, wier toestemming vereischt is, wordt de dispensatie niet verleend. Daarentegen kan de gouverneur-gene-raal wel dispensatie verleenen, indien blijkt, dat de ouderlijke toe-stemming geweigerd is.

T e r bespoediging van de afdoening is het noodig, dat het verzoek om dispensatie ingediend wordt bij het hoofd van gewestelijk be-stuur; daarna gaat het via het hooggerechtshof naar den gouverneur-generaal. Ook voor andere dispensatiën is het — om spoedig een beschikking te verkrijgen — gewenscht, dat de boven aangegeven weg gevolgd wordt.

18. Huwbare

leeftijd-Art. 29 Ind. B. W. stelt den eisch, dat de man 18 jaar en een vrouw 15 jaar oud is, zulks in afwijking van art. 86 Ned. B. W., dat den huwbaren leeftijd van de vrouw op 16 jaar stelt. De gouverneur-generaal kan dispensatie verleenen.

19. Huwelijksvoltrekking

Behalve de stukken, die in art. 126 Ned. B. W. ook genoemd worden, eischt art. 71 Ind. B. W. onder 8°. „de toestemming voor officieren en militairen van minderen rang tot het aangaan van een huwelijk vereischt".

De militairen bij de koninklijke marine hebben, evenals die bij de koninklijke landmacht geen toestemming meer noodig tot het aangaan van een huwelijk. Alleen officieren en minderen van het koninklijk Nederlandsch Indisch leger behoeven nog vergunning;

de Indische ambtenaar van den burgerlijken stand moet daar rekening mede houden.

Uittreksels, bij huwelijksvoltrekking in Indië over te leggen.

Er bestaat in Indië verschil van opvatting omtrent de vraag: of bijv. de geboorte-akte, bij huwelijk over te leggen, een uittreksel uit de akte mag zijn (zooals in Holland meestal wordt afgegeven) dan wel, dat een volledig afschrift der akte als uittreksel uit het register moet worden overgelegd. Bij een beschikking van den raad van justitie te Soerabaja {Rechtskundig tijdschrift van Ned.-Indië L X X X V blz. 460) is beslist, dat een extract niet voldoende is.

Genoegzaamverklaring van een dergelijk extract zou gelijk staan met dispensatie van art. 71, 1°. Ind. B. W. en daartoe is alleen de gouver-neur-generaal bevoegd. T e r voorkoming van moeilijkheden is het dus veiliger, dat z.g. volledige afschriften aan den Indischen ambte-naar van den burgerlijken stand worden overgelegd. (Zie voor lega-lisatie het onder 10 medegedeelde.)

OVERSCHRIJVING HUWELIJK — ECHTSCHEIDING Huwelijk bij volmacht.

In Indië kan de gouverneur-generaal daartoe vergunning ver-kenen. (Art. 79 Ind. B. W.)

20. Overschrijving van buiten Ned.-Indië voltrokken huwelijk Wanneer Nederlandsch-Indische Nederlandsche onderdanen ergens buiten Ned.-Indië huwen, moet de huwelijksakte binnen het jaar na de terugkomst der echtgenooten worden overgeschreven in de huwelijksregisters in hun woonplaats. (Artt. 83 en 84 Ind. B. W.;

art. 63 Rt. B. S.)

Ook bij huwelijksvoltrekking in Holland moet deze overschrijving plaats hebben; wanneer het huwelijk in Holland bij volmacht vol-trokken is begint de termijn te loopen, zoodra de echtgenooten voor het eerst na hun huwelijk zich te zamen in Ned.-Indië bevinden.

Het hooggerechtshof van Ned.-Indië heeft in dezen zin beslist (9 April 1903, Indisch weekblad van het recht 2075). Voor Holland geldt, gelijk bekend, de regel, dat een in de koloniën voltrokken huwelijk niet overgeschreven behoeft te worden. Met „vreemd land"

wordt in art. 138 Ned. B. W. niet op de koloniën gedoeld. (Arrest hooge raad 27 Mei 1857, Ned. weekblad van het recht 1981; vonnis arr.-rechtb. Haag, 1 Febr. 1926, W. v. h. r. 11504.)

21. Echtscheiding

Omtrent huwelijks-ontbinding na scheiding van tafel en bed, bepaalt art. 205 Ind. B. W.: „Het huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving in de registers van den burgerlijken stand. De inschrijving moet geschieden op dezelfde wijze, binnen denzelfden termijn en op dezelfde straffen als, ten aanzien der echt-scheiding, bij artikel 221 is bepaald."

Art. 221 Ind. B. W. luidt: „Het huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken echtschei-ding in de registers van den burgerlijken stand. De inschrijving geschiedt op verzoek van partijen of van eene derzelve, ter plaatse, waar het register waarin het huwelijk is ingeschreven, berust. Is het huwelijk buiten Nederlandsch-Indië voltrokken, dan geschiedt de inschrijving in de registers van den burgerlijken stand te Batavia"

(enz.).

Wanneer in Ned.-Indië de echtscheiding wordt uitgesproken betreffende een in Holland voltrokken huwelijk, moet de inschrijving van het vonnis dus te Batavia geschieden. Evenzoo schrijft men te 's-Gravenhage Hollandsche echtscheidingsvonnissen in betreffende huwelijken, die in de koloniën voltrokken zijn. (Art. 276, lid 3 B, W.;

48 OVERLIJDEN

met „Koningrijk" wordt in dat artikel alleen het gebied in Europa

bedoeld.) F

22. Overlijden

Met ons art. 50 B. W. komt overeen art. 65 Rt. B. S.; het Indische artikel stelt echter ook een termijn voor aangifte vast. Behalve een voorschrift omtrent het zenden van een uittreksel uit het register van overlijden naar de laatst bekende woonplaats van den over-ledene, indien deze elders dan in de plaats van overlijden woonplaats had, komt in art. 65 Rt. B. S. nog het volgende voor: „Indien het blijkt, dat de overledene zijne woonplaats buiten Nederlandsch-Indië had gevestigd, zal het uittreksel door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk bestuur worden opgezonden aan den gouver-neur-generaal, door wien hetzelve zal worden overgemaakt aan den minister van koloniën. Indien de overledene geene bekende woon-plaats gehad heeft, zal het uittreksel worden toegezonden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand te Batavia, die het in de loopende registers zal overschrijven. Indien de overledene behoorde tot het Nederlandsche zeewezen, zal de ambtenaar van den burger-lijken stand een uittreksel uit het register, houdende de acte van overlijden, doen toekomen aan het marine-departement te Batavia, hetwelk zorgen zal voor de doorzending aan het ministerie van marine in Nederland."

Bovendien moet de ambtenaar van den burgerlijken stand op last van den gouverneur-generaal bij overlijden van vreemdelingen, die aan de bepalingen voor Europeanen zijn onderworpen, onverschillig van welke nationaliteit zij zijn, een afschrift der overlijdens-akte zenden aan het hoofd van gewestelijk bestuur, die het doorzendt aan den betrokken consulairen vertegenwoordiger (zie rondschrijven van 5 Juli 1909 no. 1702 — bijblad op het Indisch staatsblad no. 7152 — waarop ook nadien nog wel gewezen is).

Verplichting tot aangeven van overlijden.

Art. 66a Rt. B. S. luidt als volgt: „Tot aangifte van overlijden zijn onverminderd de bij dit reglement aan anderen daartoe opge-legde verplichting gehouden:

a. alle meerderjarige inwonende leden van het gezin, waartoe de overledene behoorde;

b. bij gebreke of verhindering van personen als onder a bedoeld de geneesheer, die den dood constateerde;

c bij gebreke of verhindering van personen als onder a en b be-doeld de meerderjarige bedienden van den overledene en de meerder-jarige medebewoners van het huis waarin, of van het erf waarop

hij woonde;

NAAMSVERANDERING 49 d. ingeval het overlijden plaats greep in een hotel, pension of dergelijke inrichting, is de bestuurder dier inrichting mede tot aangifte verplicht;

e. bij gebreke of verhindering van personen als onder a, b, c en d genoemd, is tot aangifte verplicht degene die de maatregelen tot begraving trof."

In Indië is de verplichting tot aangeven van overlijden dus wettelijk geregeld en ook, wie tot aangeven verplicht zijn. (Zie, in tegen-stelling daarmede, art. 50 Ned. B. W.)

Inschrijving bij overlijden in Holland

Hoewel — voor zoover mij bekend — de Nederlandsche ambtenaren van den burgerlijken stand nimmer een aanschrijving, verzoek of iets dergelijks hebben ontvangen, waarbij hun gevraagd werd om bij overlijden van een ingezetene van Ned.-Indië een afschrift der overlijdens-akte in te zenden, bepaalt art. 82 Rt. B. S. het volgende:

„De uit Nederland van regeringswege aan den gouverneur-generaal toegezonden afschriften van overlijdens-acten, van aan boord van Nederlandsche schepen of in Nederland overledene inge-zetenen van Nederlandsch-Indië, zullen van wege den gouverneur-generaal, ter inschrijving in de loopende registers, worden toegezonden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der laatste woonplaats van den overledene."

23. Naams- en voornaamsverandering, enz.

De gouverneur-generaal kan naamsverandering of -toevoeging toe-staan. (Art. 6 Ind. B. W.) Een bijzonder voorschrift bevat art. 7 Ind. B. W. Het verzoek daartoe kan niet worden toegestaan dan na verloop van een jaar en drie maanden, te rekenen van den dag waarop daarvan in het officieel nieuwsblad zal zijn melding gemaakt.

De gouverneur-generaal is gehouden om, nadat het verzoek in dier voege zal zijn aangekondigd, een afschrift daarvan te zenden aan het departement van koloniën, ten einde in Nederland worde voldaan aan de vereischten der wetten, aldaar van kracht op het stuk van naamsverandering en naamsbijvoeging. Art. 8 Ind. B. W. noemt de mogelijkheid voor belanghebbenden om zich tegen inwilliging van het verzoek te verzetten. In art. 9 is bepaald, dat het besluit, waarbij het verzoek is toegestaan, overhandigd moet worden aan den ambte-naar van den burgerlijken stand van de geboorteplaats van den verzoeker. Die ambtenaar moet het in de loopende registers in-schrijven en daarvan aanteekening doen op den kant der geboorteakte.

Verandering van een voornaam of toevoeging van voornamen kan

50 AANNEMEN GESLACHTSNAAM

door een raad van justitie (van de woonplaats van den verzoeker) worden toegestaan. (Art. 11 Ind. B. W.)

24. Aannemen van een geslachtsnaam

In verband met de mogelijkheid van gelijkstelling van inlanders, enz. met Europeanen, werd (in no. 7) gesproken over de noodzake-lijkheid voor gegadigden om in het wettig bezit te zijn van een geslachtsnaam. (Zie ook voor het verband tusschen de beteekenis der termen „met Europeanen gelijkgestelden" en „toepasselijk-verklaring" het in no. 7 opgemerkte).

In vele gevallen zijn zij, die toepasselijkverklaring vragen van de bepalingen voor Europeanen (art. 163, lid 5, der Ind. staatsreg), reeds in het bezit van een geslachtsnaam. Zoo bijv. inlandsche christenen, die een doop-akte of een geboorte-akte kunnen over-leggen, mits ze geboren zijn uit ouders, die een wettig huwelijk hadden aangegaan. Verder zijn vele inlanders, die tot aanzienlijke geslachten behooren, in het wettig bezit van een geslachtsnaam en evenzoo veelal Chineezen en Arabieren.

De bepalingen omtrent de gelijkstelling hebben tot gevolg, dat soms dus de geheele procedure voor naamsverandering gevolgd moet worden (zie Ind. st.bl. 1883, no. 192; art. 3). Ook voor de algeheele onderwerping aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijk-en handelsrecht is het hebbburgerlijk-en van eburgerlijk-en geslachtsnaam noodig. Art. 3 van het daarvoor toe te passen besluit {Ind. st.bl. 1917, no. 12) be-paalt o. m., dat hij, die geen geslachtsnaam heeft, moet opgeven welken hij wenscht te dragen, zoomede de voornamen, welke hij verlangt, dat hij zelf en (eventueel) zijn minderjarige kinderen zullen dragen. De aan te nemen geslachtsnaam moet door den gou-verneur-generaal worden goedgekeurd en wordt van rechtswege ook die van de echtgenoote, tenzij deze reeds een geslachtsnaam draagt.

(Zie in het bijzonder art. 10 van genoemd besluit van 1917.) Op het verzoek zijn de artt. 7, 8 en 10 van het Ind. B. W. toepasselijk, zoodat minstens een jaar en drie maanden moeten verloopen, voor het kan worden toegestaan.

Denken we nu aan den (in no. 5, onder C) gegeven raad aan Hol-landsche vrouwen, die met een niet-met Europeanen-gelijkgestelde willen huwen, dan blijkt uit het voorgaande, dat gelijkstelling of algeheele onderwerping, enz. vóór het huwelijk voltrokken wordt, aan te bevelen is. Huwen ze eerst in Holland en wordt later, bij aankomst in Indië, de gelijkstelling aangevraagd, dan bestaat er kans, dat die vrouwen gedurende zeer langen tijd niet onder het voor Europeanen geldend recht vallen. Van zeer groot belang is het dus

BURG. STAND CHINEEZEN — PRIV.RECHT. TOESTAND 5 1 om te weten of de man in kwestie in het wettig bezit is van een geslachtsnaam. Is dat wèl het geval, dan kan de gelijkstelling (enz.) binnen veel korteren tijd volgen; de gouverneur-generaal is dan niet aan termijnen gebonden.

Belangrijk is art. 13 der bovenbedoelde bepalingen, waarbij de mogelijkheid voor den gehuwden man om huwelijksche voorwaarden te maken, geregeld is.

BURGERLIJKE S T A N D VOOR C H I N E E Z E N