• No results found

Reflectie op het onderzoeksproces

In document De sociale kracht van groene ruimten (pagina 153-159)

Discussie van de

9.3 Reflectie op het onderzoeksproces

Ter afronding van dit concluderende hoofdstuk – en tevens tot slot van het gehele onderzoek naar het sociale effect van groene ruimten en de herinrichting hiervan – wordt in deze paragraaf kort teruggeblikt op het verloop van het onderzoeksproces. Hoewel het onderzoek op hoofdlijnen naar alle tevredenheid is verlopen, valt er een aantal aspecten te benoemen die achteraf anders uitgevoerd hadden kunnen worden en het onderzoek hierdoor mogelijk een krachtiger resultaat hadden kunnen geven.

Het onderzoeksproces heeft allereerst enige vertraging opgelopen doordat het lastig was de onderzoeksvragen en het opgestelde theoretisch kader te vertalen naar heldere en begrijpbare vragen voor in de enquête die onder de bewoners van De Wijert-Noord en Beijum is verspreid. Dit heeft geleid tot meerdere versies van de enquête die telkens – op basis van de feedback van de ‘testrespondenten’ – op een aantal punten zijn bijgeschaafd. Vooral de feedback die Karin Peters en Sjerp de Vries van de Wageningen Universiteit gaven, voorafgaand aan het interview dat met hen is afgenomen, zorgde ervoor dat de enquête op een groot aantal punten herzien moest worden: zij gaven bijvoorbeeld aan dat de vraagstelling te ingewikkeld was voor een enquête onder bewoners en dat het onderzoek zich richtte op een te hoog schaalniveau (de wijk), waardoor het effect van groene ruimten op de buurtgebonden sociale cohesie onvoldoende uit het onderzoek naar voren zou komen. Doordat de focus van het onderzoek lag op de herinrichting van het Hendrik de Vriesplantsoen in De Wijert-Noord en de Groene Long in Beijum en de invloed ervan op het groengebruik door bewoners van de hele wijk, is ervoor gekozen om alleen de kritiek op de formulering van de vragen in de definitieve versie van de enquête te verwerken en de rest voor kennisgeving aan te nemen. Bovendien hebben de respondenten in het slotgedeelte van de enquête aangegeven welke groene ruimten zij gebruiken, waaruit naar voren is gekomen dat men niet alleen gebruik maakt van het groen in de nabijheid van de woning, maar ook bezoeken brengt aan groene ruimten op grotere afstand. Het hoge schaalniveau heeft daardoor niet voor problemen gezorgd bij het interpreteren van de resultaten. Wel moet worden opgemerkt dat scores met betrekking tot de relatie tussen het hebben van sociale contacten en de leefkwaliteit als gevolg van deze aanpak zijn uitgemiddeld, waardoor verschillen binnen de wijken niet traceerbaar zijn (uit de statistieken blijkt bijvoorbeeld dat de leefkwaliteit tussen de ‘heerden’ in Beijum sterk verschilt). Een onderzoek op een lager schaalniveau – mits het een hogere n-waarde per straat heeft – had hier waarschijnlijk beter inzicht in gegeven.

Het grootste knelpunt tijdens het veldwerk werd gevormd door het feit dat de hoogte van de respons op de enquête in beide wijken aanvankelijk sterk verschilde: drie weken na het lanceren van de enquête lag het aantal reacties uit Beijum ruim tweeënhalf maal zo hoog als uit De Wijert-Noord (88 versus 33). Hierdoor was het enerzijds noodzakelijk om een extra hoeveelheid uitnodigingen onder de resterende adressen in De Wijert-Noord te verspreiden en anderzijds is ervoor gekozen om een ochtend fysiek in het buurtcentrum van de wijk aanwezig te zijn, zodat men ter plaatse de gelegenheid had om de enquête in te vullen. Deze aanpak heeft er weliswaar voor gezorgd dat er pas later gestart kon worden met het analyseren van de enquêteresultaten, maar tegelijkertijd is voorkomen dat de resultaten van het onderzoek onbetrouwbaar zouden zijn door een te grote ongelijkheid in de responsverdeling. Bovendien heeft het langer openstellen van de enquête in beide wijken extra ‘verlate’ respons opgeleverd waardoor de conclusies op een nog grotere steekproef gebaseerd konden worden (110 versus 70). Desondanks is het belangrijk

136

om bij een eventueel volgend onderzoek direct zelf in de wijk aanwezig te zijn om mensen persoonlijk te kunnen betrekken bij (deelname aan) het onderzoek.

Het feit dat bepaalde groepen bewoners sneller bereid zijn deel te nemen aan een enquêteonderzoek dan andere groepen heeft er bovendien voor gezorgd dat niet alle groepen uit de populatie in even grote mate zijn vertegenwoordigd in het onderzoek. Dit heeft ertoe geleid dat bij enkele variabelen de verdeling in de steekproef afwijkt van de werkelijke verdeling in de wijk, waardoor het mogelijk is dat sommige conclusies van het onderzoek in mindere mate van toepassing zijn op de non-responsgroep en juist in grotere mate geldend zijn voor de responsgroep. Achteraf had dit gecompenseerd kunnen worden door aan de respons een weging toe te kennen die ervoor zorgt dat de verhoudingen tussen de groepen hersteld worden. Bij een eventueel volgend onderzoek is het echter belangrijk de respons direct te vergelijken met de verdeling in de populatie en op basis daarvan bijvoorbeeld te kiezen voor het organiseren van een tweede enquêteronde die specifiek op deze ‘ontbrekende’ groepen gericht is, zodat de algemene toepasbaarheid van de conclusies vergroot wordt. Het vergroten van de hoeveelheid respons kan in dit verband ook werken, omdat een grotere n-waarde de kans vergroot dat de verdeling in de steekproef dichter bij de werkelijke verdeling komt.

Daarnaast is het voornemen om – naast de volwassenen gebruikers van groene ruimten – ook jongere gebruikers bij het onderzoek te betrekken slechts gedeeltelijk ten uitvoer gebracht. Doordat alleen C.B.S. De Tamarisk in De Wijert-Noord is ingegaan op het verzoek om leerlingen te laten deelnemen aan het onderzoek is uitsluitend voor deze wijk inzicht verkregen in de manier waarop kinderen het groen in hun wijk gebruiken. Hierdoor is het niet mogelijk geweest om de uitkomsten te spiegelen aan de situatie in Beijum. Daarbij komt dat in De Wijert-Noord een relatief kleine groep leerlingen mee heeft gedaan aan het onderzoek, waardoor er alleen kwalitatieve uitspraken over de jongeren in deze wijk gedaan kunnen worden (die met name als input dienen voor het ontwerp voor het nieuwe gedeelte van het Hendrik de Vriesplantsoen). Het benaderen van meerdere scholen in zowel De Wijert-Noord als Beijum had deze tekortkoming kunnen oplossen. Bij een eventueel volgend onderzoek verdient het dan ook aanbeveling om dit punt anders op te pakken.

Het onderzoek had meer kracht bijgezet kunnen worden door – in plaats van een lokale vergelijking tussen twee cases in de stad Groningen – een bovenlokale vergelijking te maken, waarbij op zijn minst wijken in verschillende gemeenten tegenover elkaar gezet worden. Het nadeel van een vergelijking binnen één gemeente is dat de visie op groene ruimten die in een gemeente gehanteerd wordt ervoor kan zorgen dat in beide wijken sterke overeenkomsten waar te nemen zijn, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het maken van herinrichtingsplannen voor het groen. Bij een bovenlokale vergelijking wordt dit vermeden en kunnen er juist lessen worden getrokken uit de verschillende visies die er tussen gemeenten bestaan. Desalniettemin zijn er uit dit onderzoek binnen de gemeente Groningen voldoende nieuwe inzichten naar voren gekomen die weinig in de literatuur worden besproken, wat het onderzoek zeker relevant maakt voor de kennisontwikkeling rondom het ‘sociale effect’ van groene ruimten. De conclusies van het onderzoek zijn met name valide in de volgende contexten:

1. de context van de stad Groningen. De resultaten van het onderzoek naar het ‘sociale effect’ van groene ruimten en de herinrichting hiervan zijn mede gevormd door de manier waarop de gemeente Groningen aankijkt tegen de relatie tussen groene ruimten en het (laten) ontstaan van sociale interacties en sociale cohesie (zoals uitgewerkt in hoofdstuk 5). Dit zorgt ervoor dat de conclusies waarschijnlijk ook in grote mate geldend zijn voor andere wijken in de stad Groningen, aangezien daar op hoofdlijnen hetzelfde beleid met betrekking tot groene ruimten wordt gevoerd (de enquêteresultaten kunnen uiteraard niet gegeneraliseerd worden; deze zullen voor elke willekeurige wijk anders zijn). Dit betekent dat de bevindingen uit het onderzoek als belangrijke input kunnen dienen bij eventuele toekomstige herinrichtingen van groene ruimten in de overige stad-Groninger wijken, zodat de sociale factor van groene ruimten daar een explicietere rol in kan spelen.

2. in de context van andere kenmerkende vroeg- en laat-naoorlogse wijken in Nederland. Bij de selectie van cases voor het onderzoek is specifiek gezocht naar schoolvoorbeelden van stempel- en bloemkoolwijken met bijbehorende ruimtelijke karakteristieken (onder andere veel groen en een centraal in de wijk gelegen groene ruimte). Deze strategische selectie zorgt ervoor dat bepaalde conclusies met betrekking tot het gebruik van groene ruimten breder toepasbaar zijn dan alleen op De Wijert-Noord en Beijum en in zekere

137

zin ook toegepast kunnen worden op dergelijke wijken elders in Nederland. Desondanks blijft de lokale context cruciaal en zullen factoren als de samenstelling van de bevolking mede bepalend zijn voor de externe validiteit van de conclusies van dit onderzoek.

Het raamwerk met sociale eigenschappen van groene ruimten kan daarentegen op een veel groter scala aan wijken worden toegepast en vormt een instrument dat gebruikt kan worden om toekomstige (herinrichtings)ontwerpen van groene ruimten beter af te stemmen op de wensen van de bewoners van de wijk en – vooral – om meer richting te geven aan het sociale effect dat de herinrichting van het groen (mede) voor ogen heeft. De invulling van dit raamwerk is gebaseerd op zowel theoretische als empirische elementen die verder reiken dan de (naoorlogse) context van De Wijert-Noord en Beijum, waardoor het model een bredere basis en een hoger generalisatieniveau kent. Het raamwerk vormt zowel een aanvulling op de planningstheorie rondom (het gebruik van) groene ruimten en het stimuleren van sociale contacten en sociale cohesie als een instrument dat ingezet kan worden in de planningspraktijk, niet alleen op het gebied van het herinrichten van bestaande groene ruimten, maar ook bij het inrichten van nieuwe groene ruimten.

139

De vijvers rondom het Hendrik de Vriesplantsoen in De Wijert-Noord, met op de achtergrond het winkelhart aan de Van Lenneplaan. Over het water ligt een nieuw vlonderpad dat het plantsoen verbindt met de P.C. Hooftlaan en de groenzone ten zuiden daarvan. Foto: eigen collectie (2015)

Leeswijzer

Op basis van de resultaten en conclusies van het onderzoek is voor een tweetal groene ruimten in De Wijert-Noord en Beijum een nieuw ontwerp gemaakt. Bij het ontwerpen is rekening gehouden met aspecten die bijdragen aan het vergroten van de gebruikswaarde van het groen en het ontstaan van sociale interacties tussen gebruikers van het groen faciliteren. Daarnaast is aandacht besteed aan stedenbouwkundige principes. Paragraaf 10.1 presenteert een ontwerp voor het nieuw aan te leggen gedeelte van het Hendrik de Vriesplantsoen in De Wijert-Noord, waarbij het integreren van het nieuwe groene schoolplein van C.B.S. De Tamarisk in het plantsoen als vereiste heeft gediend (zie ook paragraaf 3.2.6). Paragraaf 10.2 laat een nieuw ontwerp zien voor een gedeelte van de Groene Long in Beijum. Beide paragrafen beginnen met een korte omschrijving van de ontwerplocatie, gevolgd door een overzicht van de aspecten die in het ontwerp voor de groene ruimte verwerkt zijn. Vervolgens wordt het ontwerp met behulp van 3D-impressies gevisualiseerd.

141

10. Visualisatie

10.1 Ontwerp De Wijert-Noord: Integreren schoolplein De Tamarisk in nieuw aan te leggen gedeelte

In document De sociale kracht van groene ruimten (pagina 153-159)