• No results found

Conceptueel model

In document De sociale kracht van groene ruimten (pagina 45-50)

ontwikkelingen dan het zonder meer vaststellen van toekomstige uitkomsten. Het maken van ontwerpen voor groene ruimten in naoorlogse herstructureringswijken zal dus eerder gekenmerkt worden door Patricios’ opportunistic approach dan op de traditionele deterministic approach. Concreet betekent dit dat het ontwerp van groene ruimten de ruimte moet bieden om sociale interacties te genereren en kan aansturen op sociale cohesie. Peters et al. (2010) omschrijven dit op een treffende wijze: “[p]eople make places, more than places make people” (p. 99). In het verlengde hiervan stellen Nio et al. (2009) dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen de “geplande stad” en de “geleefde stad” (p. 11-13). Deze termen koppelen Nio et al. (2009) aan wat zij “de potentiële en de effectieve omgeving” (p. 11-12) noemen. Zij stellen dat “[e]en door planners ontworpen en aangelegd park […] slechts een potentiële omgeving [is]” en dat “de sociale posities en culturele achtergronden van de mensen die het (al of niet) gaan gebruiken […] bepalen in hoeverre en op welke wijze het ook een effectieve omgeving zal zijn” (Nio et al., 2009, p. 12). Daarbij geven Nio et al. (2009) aan dat het ontwerp, gebaseerd op bepaalde (stedenbouwkundige) idealen, het gebruik van een groene ruimte wel kan beïnvloeden door ‘mogelijkheden’ en ‘aanleidingen’ in de richting van een effectieve omgeving te bieden (vergelijk Patricios’ opportunistic approach). Hieruit blijkt dat het eerder genoemde citaat van Peters et al. (2010) in de praktijk zeker geldt, en dat een fysiek ontwerp niet losstaand van de sociale realiteit gezien kan worden.

2.5 Uitgangspunten voor het onderzoek

De herstructureringsopgave die in verscheidene vroeg- en laat-naoorlogse woonwijken is uitgevoerd – en in de komende jaren uitgevoerd zal worden – moet zich focussen op twee aspecten, die niet direct met elkaar verenigbaar hoeven te zijn. Aan de ene kant dient het ontwerp voor de herstructurering van groene ruimten in dit type wijken aan te sturen op het behouden en zo mogelijk versterken van stedenbouwkundige structuren in de wijk, en aan de andere kant moeten die ‘structuren’ in het ontwerp aansturen op een verhoogd gebruik van groen, waardoor het ontstaan van sociale interacties en sociale cohesie in de wijk gestimuleerd kan worden. De ontwerptypische kenmerken van groene ruimten die in paragraaf 2.1 zijn uitgewerkt zullen hiervoor de basis vormen, zodat de oorspronkelijke stedenbouwkundige uitgangspunten als leidend principe in de herinrichting dienen. De ‘kwaliteitsverbetering’ die de herinrichting van het groen voor ogen heeft, bestaat onder andere uit het vergroten van de sociale cohesie in de wijk. De verschillende indelingen van dit begrip zijn in paragraaf 2.2 uitgewerkt, waaruit blijkt dat met name de buurtgebonden variant een belangrijke rol speelt wanneer het gaat over de relatie tussen sociale cohesie en groene ruimten. Paragraaf 2.3 brengt de relatie tussen de fysieke kenmerken van groene ruimten, het gebruik ervan en de sociale interacties die in het groen plaatsvinden in beeld en geeft zodoende een basisinzicht in de eigenschappen die het mechanisme tussen groene ruimten en sociale cohesie aansturen. Op hoofdlijnen kunnen deze eigenschappen in drie categorieën worden ondergebracht: de individuele eigenschappen van bezoekers van het groen, de structuureigenschappen van een groene ruimte (deze zijn vaak alleen ruimtelijk te beïnvloeden door middel van een grootschalige herinrichting) en de inrichtingseigenschappen van het groen (die met relatief kleine ingrepen te beïnvloeden zijn). De ontwerpvoorbeelden uit paragraaf 2.3 vormen een voorbeeld van deze laatste categorie. Daarnaast vormt paragraaf 2.3 de basis voor de alternatieve ontwerpen die voor een tweetal groene ruimten in beide wijken worden gemaakt. Paragraaf 2.4 nuanceert ten slotte de eerdere paragrafen en heeft als kernboodschap dat succesvolle hedendaagse ontwerpen eerder faciliterend dan deterministisch moeten zijn.

2.6 Conceptueel model

De voorgaande paragrafen, die samen de theoretische basis van het onderzoek vormen, zijn gevisualiseerd in een conceptueel model (zie figuur 2.6). Dit model toont de belangrijkste theoretische aspecten en laat de relaties tussen deze aspecten zien. Hiermee vormt het conceptueel model het toetsingskader binnen dit onderzoek.

Het onderzoek naar het sociale effect van stedelijke groene ruimten en de manier waarop dit aspect is meegenomen in de herstructurering van groene ruimten in naoorlogse woonwijken bestaat uit een drietal pijlers, zoals het conceptueel model laat zien. Elke pijler heeft een functie in het onderzoek en hangt nauw samen met de andere twee pijlers in het model. Pijler 1 omvat de fysieke ruimte in de vorm van twee typen naoorlogse herstructureringswijken: de vroeg-naoorlogse en de laat-naoorlogse wijken (oranje, zie paragraaf 2.1). Pijler 2 bestaat uit het begrip sociale cohesie, en in het speciaal de buurtgebonden variant op sociale cohesie (blauw, zie

28

paragraaf 2.2). Onderaan het conceptueel model ligt pijler 3, gevormd door de groene ruimten in de twee typen naoorlogse wijken (groen, zie paragraaf 2.3). Hierbinnen liggen het ontwerp en het daadwerkelijke groen. Pijler 3 is als het ware de verbindende schakel tussen de eerste en de tweede pijler.

De pijlen in het conceptueel model duiden op de relaties tussen de verschillende pijlers. Een van de doelen van de herstructurering van naoorlogse wijken is het vergroten van de sociale cohesie in de buurt. De gesloten lijn en de stippellijn tussen pijler 1 en 2 laten dit zien. Het onderzoek stelt echter de vraag of de sociaal versterkende mechanismen van groene ruimten voldoende in het ontwerp zijn meegenomen (zie de lichtgroene balk binnen pijler 3). Wanneer dit niet het geval is, is het de vraag of het herstructureringsontwerp bijdraagt aan de sociale cohesie (de stippellijn raakt de essentiële lichtgroene balk binnen pijler 3 niet). Is dit wel het geval, dan is de kans op het stimuleren van sociale cohesie groter (de gesloten lijn raakt de essentiële lichtgroene balk binnen pijler 3 wel). Dit verklaart tevens de twee rechter pijlen in het conceptueel model: een ontwerp zonder sociaal versterkende eigenschappen biedt onzekerheid ten opzichte van het stimuleren van sociale cohesie (stippellijn). Een ontwerp mét deze eigenschappen zal beter aansturen op het gebruik van en sociale interactie in groene ruimten, en daarmee op de sociale cohesie in een buurt (zie de gesloten pijlen, zowel naar de wijken – pijler 1 – als naar de sociale cohesie – pijler 2).

29

Het Tijdpad langs de Beijumer Zuidwending deelt Beijum op in een noordelijk en een zuidelijk deel. De route wordt over de gehele lengte gemarkeerd door volgroeide populieren en vormt een aantrekkelijke, groene verbinding tussen de wijk en het aangrenzend landelijk gebied. Foto: eigen collectie (2015)

Leeswijzer

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de verschillende onderzoeksmethoden die gedurende het onderzoek zijn gebruikt. Paragraaf 3.1 bespreekt allereerst de overkoepelende onderzoeksmethode en legt uit waarom deze methode het best past bij dit onderzoek. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 aandacht besteed aan de verschillende instrumenten van dataverzameling die in het onderzoek zijn benut. Daarbij wordt telkens aangegeven welke data er zijn verzameld, wanneer en op welke manier dat is gebeurd en wat de rol van deze data binnen het onderzoek is geweest. De overkoepelende onderzoeksmethode en de verschillende instrumenten van dataverzameling en -analyse worden in paragraaf 3.3 samengebracht in een onderzoeksontwerp dat het gehele onderzoeksproces schematisch weergeeft.

31

3. Methodologie

3.1 Onderzoeksmethode

In de wetenschappelijke literatuur over onderzoek doen wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen twee typen onderzoek, namelijk kwantitatief en kwalitatief onderzoek (O’Leary, 2010, p. 104-106; Baarda, 2014, p. 21-24). O’Leary (2010) stelt dat het maken van een onderscheid tussen deze twee soorten wetenschappelijk onderzoek op basis van onderzoeksinhoudelijke kenmerken nuttig is. Zij wijst erop dat beide soorten onderzoek wezenlijk van elkaar verschillen op basis van de analysemethoden en de typen data die geanalyseerd worden. Kwantitatief onderzoek kenmerkt zich door aantallen en het gebruik van statistische analyses, terwijl kwalitatief onderzoek getypeerd wordt door het gebruiken van woorden en beelden en daardoor gebruik maakt van thematisch onderzoek (O’Leary, 2010, p 104-105). Een kanttekening die volgens O’Leary (2010) bij deze tweedeling geplaatst moet worden ligt in het feit dat deze opsplitsing “divisive[…] and highly limiting” (p. 105) kan zijn. Meijering (2013) wijst hier indirect ook op en meent dat de door O’Leary (2010) genoemde tweedeling in de praktijk veel minder goed zichtbaar is, doordat er vaak een mengvorm van beide soorten onderzoek gebruikt wordt. Dit wordt door O’Leary (2010) aangeduid met de term “mixed methodology” (p. 127-131). Het voordeel van de mixed methodology is dat het tekortkomingen van beide stromingen overbrugt – en daardoor sterke eigenschappen van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek samenbrengt – waardoor het resultaat van het onderzoek krachtiger zal zijn. O’Leary (2010) geeft als voorbeeld dat kwantitatieve resultaten betekenis kunnen krijgen door kwalitatieve gegevens eraan te koppelen. Een dergelijke koppeling kan volgens haar bijdragen aan het vormen van “holistic understandings” (O’Leary, 2010, p. 105) over een fenomeen. De karakterisering van het onderzoek wordt in zulke gevallen bepaald door het type onderzoek dat dominant is.

In veel gevallen geeft de onderzoeksvraag van een onderzoek al enige richting aan de manier van onderzoek doen die het best bij het onderzoek past. Het eerste deel van de vraagstelling is hierin van belang. De vraagstelling van dit onderzoek is om inhoudelijke redenen in tweeën gesplitst, waarbij het eerste deel begint met ‘wat’ en het tweede deel met ‘op welke manier’. Beide onderdelen suggereren een beschrijvende vorm van onderzoek doen, om vervolgens inzicht in het betreffende vraagstuk te krijgen. In het verlengde hiervan vertelt ook de potentiële conclusie welk type data het onderzoek vereist. Aangezien zowel de vraagstelling als de potentiële conclusie beschrijvend van aard zijn, kan het onderzoek naar het sociale effect van groene ruimten en de herinrichting hiervan het best worden omschreven als een vorm van kwalitatief onderzoek. Baarda (2014) bevestigt dit en stelt dat open onderzoeksvragen, zoals die in dit onderzoek, vaak een kwalitatieve benadering vragen. Wanneer dit gekoppeld wordt aan de ideeën over de mixed methodology (O’Leary, 2010, p. 127-131), kunnen bijvoorbeeld kwantitatieve gegevens over het gebruik van groen een bijdrage leveren aan het verklaren van kwalitatieve gegevens, bijvoorbeeld over de rol van groen ten opzichte van sociale cohesie in een buurt.

Yin (2009) schenkt ook aandacht aan de relatie tussen de centrale vraag van een onderzoek en het type onderzoek dat daar het beste bij past, en richt zich op de verschillende manieren waarop je kwalitatief onderzoek kunt doen. Hij stelt dat “[t]he more that your questions seek to explain some present circumstance (e.g., “how” or “why” some […] phenomenon works), the more that the case study method will be relevant” (Yin, 2009, p. 4). Deze zinsnede laat zien dat beschrijvende (“how”) en verklarende (“why”) onderzoeken het best aangepakt kunnen worden door enkele cases te selecteren en aan de hand daarvan op zoek te gaan naar een antwoord op de centrale onderzoeksvraag. Mede op basis van Yins argument richt dit onderzoek zich specifiek op twee verschillende wijken, waar zich het fenomeen dat in dit onderzoek aan het licht gesteld wordt, voordoet. Aangezien het onderzoek louter deze twee cases behandelt, kan dit onderzoek getypeerd worden als een casestudieonderzoek. Verderop in deze paragraaf worden de cases voor dit onderzoek geïntroduceerd en wordt een overzicht gegeven van de criteria waarop de keuze van de cases gebaseerd is.

O’Leary (2010) gaat dieper in op wat een casestudieonderzoek exact inhoudt en definieert een case study als “[a] method of studying elements of the social through comprehensive description and analysis of a single situation or case[…]. Case study research can refer to single and multiple case studies” (p. 174). De tweede zin binnen dit citaat is van cruciaal belang voor dit onderzoek, omdat het benadrukt dat het gebruik van meer dan één case in een

In document De sociale kracht van groene ruimten (pagina 45-50)