• No results found

RECHTSPUNTEN IN OF NOPENS DE IN 1922 TOT EN MET 1926 AFGEKONDIGDE KEUREN

„wege het zelfbestuur gevorderde belastingen worden voor-

RECHTSPUNTEN IN OF NOPENS DE IN 1922 TOT EN MET 1926 AFGEKONDIGDE KEUREN

Hieronder zullen niet telkens de verordeningen, die over het in bespreking zijnde rechtspunt iets bevatten, vermeld worden, maar zal volstaan worden met het aangeven van een of eenige vindplaatsen; bij afwijking van het gemeenlijk voor-komende zal de aandacht op dat afwijkende worden ge-vestigd.

Stuk 1: Werkingsomvang.

§ 1. Ruimtelijke werkingsomvang.

De residentskeuren kunnen van kracht zijn voor een ge-heel gewest, voor een bepaalde afdeeling of een gedeelte daarvan, voor een bijzondere plaats of gemeente (Stbl. 1858 :

17, artikel 1). Nochtans hebben de bestuurshoofden rekening te houden met de in hun gewest voorkomende locale ressorten en zelfbesturen.

Verordeningen geldend voor het geheele gewest komen dikwijls voor. Sommige dier verordeningen houden ten on-rechte geen rekening met het voorkomen van locale ressorten, voor welker gebied de resident niet meer bevoegd is tot het vaststellen van keuren (Indisch Staatsregeling 125, lid 3, Dec. Besi. artikel 12, L. R. O. artikel 48). Zoo b.v. bepaalt de herzieningsverordening voor Sumatra's Oostkust (XVIII : 7), dat de daarbij gehandhaafde keuren alleen gehandhaafd blijven voor het gebied buiten de locale raden; binnen het

ressort daarvan zullen de verordeningen, die antérieur aan de instelling dier raden zijn, niet meer gelden. Ten onrechte is deze bepaling uitgegaan van het gewestelijk bestuurshoofd:

artikel 48, tweede lid, der locale-radenordonnantie bepaalt, dat de raad (en niet het bestuurshoofd) bij verordening residentsverordeningen kan wijzigen of vervangen, voor zoo-ver die zoo-verordeningen dateeren van vóór de instelling van dien raad. Weliswaar missen wij in het genoemde artikel de bepaling, dat alleen de raad tot wijziging of intrekking be-voegd is en de gouverneur of resident niet meer, maar de bedoeling van dat artikel is het stellig. De paardenteeltkeur voor hetzelfde gewest (XVIII : 2) bevat bepalingen, waarvan eveneens uitdrukkelijk gezegd wordt, dat zij voor het gansene gewest zullen gelden; de gouverneur kwam later op deze dwaling terug (zie hierboven blz. 76). De verordening XIX : 13 zegt niet te gelden voor die locale ressorten, waar ,,een verordening van gelijke strekking" van kracht is, uit welke woorden wij de bedoeling aflezen, dat zij wèl van kracht zal zijn voor de locale ressorten, waarvoor geen der-gelijke verordening bestaat. Ook deze verordening is o. i.

in dit opzicht niet rechtsgeldig.

Vele verordeningen zijn van kracht voor een gedeelte van een gewest; voor voorbeelden hiervan verwijzen wij weer naar Bijlage I, waarin een groot aantal ervan voorkomt.

Van de verordeningen, die van kracht zijn voor een be-paalde plaats, vragen de verordeningen op de verstrekking van water uit de gouvernementsdrinkwaterleidingen voor Makassar en die voor Sumatra's westkust onze aandacht.

Deze verordeningen zijn besproken op blz. 81 en blz. 82 hierboven.

Van zeer beperkten werkingsomvang zijn de in § 2 van Stuk 36 van Hoofdstuk II besproken „kabelkeuren". Keuren voor één desa ontmoetten wij niet.

In hoeverre de keuren van kracht kunnen zijn in de zelf-besturende landschappen, is afhankelijk van de tusschen het gouvernement en die landschappen gesloten contracten. Van de 284 met zelfbesturen in de buitengewesten gesloten contracten zijn er niet minder dan 262 zg. Korte Verklaringen.

Met een twee en twintigtal landschappen werden andere contracten aangegaan, zes daarvan zijn zg. Timor Verkla-ringen. De wederzijdsche rechten en verplichtingen tusschen e-ouvernement en het met de korte verklaring gebondene zelfbestuur zijn uitgewerkt in de „Zelfbestuursregelen 1919"1), bij artikel 15 waarvan aan het zelfbestuur het recht tot regeling van een aantal onderwerpen ontzegd wordt.

Reglementen en keuren van politie, die onderwerpen regelen, als in genoemd artikel opgesomd, werken van rechtswege, ook zonder uitdrukkelijke verklaring, in die zelfbesturen; uit andere verordeningen van den gewestelijken bestuurder moet uitdrukkelijk blijken of later moet alsnog uitdrukkelijk door het bestuurshoofd verklaard worden, dat een keur voor het zelfbestuur zal gelden, waardoor ten aanzien van het bij keur geregelde het zelfbestuur niet meer tot regelen bevoegd zal zijn, en de eventueel bestaande zelfbestuursverordening(en) ophoudt (ophouden) van kracht te zijn (artikel 16 Zelf-bestuursregelen 1919).

Als voorbeelden der residentskeuren, die zonder nadere verklaring op het zelfbestuur van toepassing zijn, noemen wij:

a2). verleening van zeebrieven, jaarpassen en andere scheepspapieren;

de verordeningen in het belang van een veilig ver-keer (te water), besproken op blz. 64 hierboven.

>) Sinds 1 Juli '27 vervangen door de „Zelfbestuursregelen 1 9 2 7 " . -) De letters a. e. en j . stemmen overeen met de op gelijke wijze aangeduide punten van artikel 15 der „Zelfbestuursregelen 1 9 1 9 " . Voor de andere daar genoemde punten vonden wij in de jaren 1922 tot en met 1926 geen keuren.

e. de bescherming van telegraafkabels, telegraaflijnen en van het telegrafisch verkeer:

de verordeningen: de „kabelkeuren", genoemd en besproken op blz. 66 hiervoor.

j . regelingen in zake de onderlinge rechten en verplich-tingen van werkgevers en werknemers;

de verordeningen op het dragen van wapenen ge-durende de werkuren op de ondernemingen van land-bouw en nijverheid genoemd in § 4, stuk 2, van Hoofdstuk II, blz. 39 hierboven.

De verklaring in de verordening IX : 9 (onder «.), dat zij van kracht zal zijn voor de zelfbesturen is (hoewel mis-schien practisch) overbodig, geen der andere verordeningen op een der genoemde drie punten bepaalt dit verder uit-drukkelijk.

Bij de vaststelling van IX : 11 wordt door den resident o.a. gelet op „artikel 15 lid c. onder e. der zelfbestuursregelen 1919". Te recht acht hij het overbodig de verordening van toepassing te verklaren op het betrokken zelfbestuur.

Keuren, die niet op een van de in artikel 15 der „zelf-bestuursregelen 1919" genoemde punten gegrond zijn, be-lmoren te vermelden, of zij op één of meer zelfbesturen van toepassing zullen zijn. Die toepasselijkverklaring kan ook later door de resident tot stand gebracht Avorden. Een sprekend voorbeeld van dit laatste levert de verordening XIII : 8, waarbij de resident van Manado alle krachtens artikel 72 van het Regeeringsreglement uitgevaardigde ver-ordeningen van toepassing verklaart op de „betrokken" besturen en hun onderhoorigen. Welke die betrokken zelf-besturen zijn, wordt niet nader aangegeven. Zeer veel andere verordeningen bepalen, dat zij van kracht zullen zijn voor de zelfbesturen; bij verschillende verordeningen worden oudere

alsnog van toepassing op het zelfbestuur verklaard. Op blz. 45 (Bij I en II) vermeldden wij een verordening voor Atjeh, waar-van een nadere wijziging en toevoeging noodzakelijk bleek, teneinde allen twijfel omtrent de verbindbaarheid van die verordening voor de zelfbesturen weg te nemen.

De toepasselijkheid van de verordeningen, uitgevaardigd door de residenten van Jogjakarta en Soerakarta, voor de in die gewesten gelegen zelfbesturen, komen hieronder in Hoofd-stuk IV ter sprake.

De verordeningen voor Timor (XXII : 10 en XX : 11) maken er melding van, dat de zelfbestuurders in dat gewest accoord gaan met toepasselijkverklarmg van die verorde-ningen op de zelfbesturen en hun onderhoorigen, waarna de resident de betrokken verordeningen ook voor die zelfbesturen uitvaardigt.

Wijziging in den werkingsomvang van een verordening kan geschieden, hetzij door toepasselijkverklarmg van die ver-ordening op deelen van het gewest, waarvoor zij tot dusver niet gold (voor het groote aantal voorbeelden hiervan, zie Bijlage I en Hoofdstuk II hierboven; voor toepasselijk ver-klaring van een verordening bij residentsbesluit, zie de op blz. 27 hierboven besproken verordening V : 2), hetzij door buitenwerkingstelling van die verordening voor een gedeelte van het gebied, waarvoor zij tot dusver wèl van kracht was;

zoo b.v. de huidenkeur voor Bali en Lombok, die bij III : 5 buiten werking gesteld wordt voor de afdeelingen Singaradja en Zuid-Bali; en de wijziging in de ordekeur voor Djambi (X : 2), waarbij voor de inlanders op de afdeelings- en onder-afdeelingshoofdplaatsen de verplichting om des nachts van licht voorzien te zijn indien zij zich op de openbare wegen bevinden, buiten werking wordt gebracht.

§ 2. Persoonlijke werkingsomvang.

Evenals algemeene verordeningen kunnen keuren van kracht zijn voor alle bevolkingsgroepen, dan wel voor één of twee daarvan, of voor onderdeden. In de praktijk komen residentiskeuren, die, hetzij op één, hetzij op meer dier groepen van toepassing zijn, meermalen voor. De begraaf-plaatsreglementen, die hiervoren op blz. 21 bespreking von-den, gelden alleen voor Europeanen; voor vreemde ooster-lingen gelden de verordeningen, die opgenomen zijn in het staatje op blz. 37, voor zoover die verordeningen niet van toepassing zijn op de inlanders en vreemde oosterlingen; voor de inlanders gelden de zoo juist genoemde verordeningen en tevens de verordeningen: VIII : 1, 2, 3 (geldt tevens voor de vreemde oosterlingen), IX : 15, 16; X : 4, 10; XII : 6; XIII : 2;

XIV : 2; XVIII : 1; XIX : 4; de andere verordeningen maken geen onderscheid tusschen de verschillende in artikel 109 van het Regeeringsreglement (nu: artikel 163 der Wet op de Indische Staatsinrichting) opgesomde bevolkingsgroepen.

De voor de zelfbesturen geldende keuren zijn mede van kracht voor de zelfbestuursonderhoorigen. Voor voorbeelden hiervan verwijzen wij naar het ter zake besprokene in de vorige paragraaf.

§ 3. Materieele loerkingsomvang.

Hieronder verstaan wij: het samenstel van objecten, waar-op een gegeven verordening van toepassing geacht wordt te zijn. In de meeste verordeningen wordt deze materie uit-puttend geregeld; somtijds echter wordt uitdrukkelijk ver-klaard, dat de gegeven verordening al dan niet van toe-passing zal zijn op een aantal met name aangeduide objecten.

Bij de vaststelling van de „autoverhuurderijverordening Benkoelen" (V : 7), wordt verklaard, dat „in afwijking van

het bepaalde bij artikel 35 der „wegenkeur" (J. e. 1911 : 61), genoemde verordening niet van toepassing is op de in de onderwerpelijke verordening bedoelde verhuurderijen".

Het reglement op het bouwen en sloopen in de residentie Bali en Lombok wordt bij de wijziging (III : 3) van toepassing verklaard, „alsmede op alle woningen van inheemsche Inlan-ders (Baliërs en Sasaks) uit welke materialen ook samen-gesteld en waar ook gelegen".

De wijzigingsverordening IX : 20 (en I X : 21) verklaart, dat de landschapsauto's en die der B. O. W. niet aan de keuring, die ingesteld was bij de vrachtautokeur (J. c. 35), onderworpen zullen zijn, daar zij reeds onderworpen zijn aan een andere keuring.

De verordening op de verstrekking van water uit de gouvts.waterleiding voor Sumatra's Westkust (zie blz. 97, hierboven) verklaart, dat zij van toepassing zal zijn op nader aan te geven waterleidingen in dat gewest.

De verordening XIX : 16 bepaalt niet van toepassing te zijn op de autobussen der Staatsspoorwegen. Evenzoo de verordening XX : 2 ten aanzien van doortrekkende karren.

Dat in de vorige gevallen geen sprake is van het ver-leenen van dispensatie van het bij die verordeningen be-paalde, behoeft geen betoog. Hieronder in stuk 5 komt de dispensatie ter sprake.

Stuk 2: Strafbepalingen.

Om als keur aangemerkt te kunnen worden behooren de residentsverordeningen voorzien te zijn van strafbepalingen.

In het vorige hoofdstuk hadden wij reeds meermalen gelegen-heid te wijzen op verordeningen, die als uitwerking van al-gemeene verordeningen geen strafbepalingen bevatten — en die dan ook geen keur zijn — , zooals twee der begraaf-plaatsreglementen genoemd op blz. 22 en verschillende

ver-ordeningen, die uitwerking geven aan het bepaalde in het motorreglement van Stbl. 1917 : 73 (zie blz. 49).

Keuren zonder strafbepaling kunnen bij uitzondering voor-komen, maar niet anders, dan wanneer zij verband houden met een voorafgaande keur. Zoo houden de keuren, die oudere wijzigen, toepasselijk verklaren of intrekken, uiter-aard geen strafbepalingen in.

De straffen, die bij keur gesteld mogen worden op over-treding daarvan, zijn laatstelijk bij de invoering van het nieuwe strafwetboek gewijzigd (artikel 25 Stbl. 1917 : 497).

De residentsverordeningen mogen zich niet uitstrekken tot onderwerpen van algemeen strafrecht. Naar onze meening gingen de residenten van Jogjakarta en Soerakarta bij de vaststelling van hun rietbrandenbeteugelingsverordeningen buiten hun bevoegdheid bij de vaststelling van straffen. Op blz. 69 wezen wij reeds daarop. Strijd met het algemeen strafrecht doet zich o. i. voor bij de verordeningen IX : 1 en X : 4, waarin niet een maximum-strafstelling voorkomt, maar op iedere overtreding een vaste boete van vijf en twintig gulden heet te staan. Naar onze meening zou de rechter deze strafbepalingen onverbindend moeten verklaren.

Strafverhooging komt in het algemeene strafrecht voor.

De hoofden van gewestelijk bestuur zijn niet onbevoegd in de door hen uit te vaardigen verordeningen bepa-lingen van gelijke strekking op te nemen; zoo bevat de verordening op de herbossching van de Goenoeng Merapi (XI : 14) de bepaling, dat overtreding binnen één jaar na het van kracht worden van een vorig vonnis ter zake, gestraft wordt met maximaal het dubbele van de straffen, die bij eerste overtreding als maximum gelden (boete van zestig gulden en hechtenis van twintig dagen). De boetebepaling wordt bij herhaling teruggebracht tot honderd gulden, de hoogste boete, die de residenten op overtreding van keuren mogen

stellen. De hechtenisbedreiging wordt het dubbele van het op eerste overtreding bedreigde maximum en wordt dus veertig dagen, waartoe de resident bevoegd is.

Een dergelijke strafverhooging wordt onder dezelfde om-standigheden gedecreteerd door den resident der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo in de verordening VIII : 9 (wijziging van de ordekeur); hier wordt echter geen straf-verdubbeling, maar een verhooging vastgesteld tot een in deze wijzigingsverordening genoemd maximum, dat blijft beneden het wettelijk maximum. De slachtverordening voor Manado (XIII : 6) is soepeler in haar bepaling: „strafverhoo-ging met een derde boven het maximum kan voorkomen, indien na drie veroordeelingen over het onderwerpelijke binnen zes maanden ook nog een vierde overtreding ge-constateerd wordt". De verordening tegen het beschadigen van artesische putten. . . . enz. voor Soerakarta (XVII : 20) stelt eveneens strafverhooging vast, die echter veel lager blijft dan de zoo juist genoemde voorbeelden. De straffen, gesteld op overtreding binnen het jaar na een vorige ter zake, zijn: hechtenis: acht dagen, en boete: vijf en twintig gulden;

beide als maximum.

Ongewenscht zijn de bepalingen in de huidenkeur voor Celebes (IX : 17), krachtens welke de gouverneur als premie op het aanbrengen van overtredingen kan toekennen een be-drag tot maximaal de helft der op te leggen boete en van de waarde der verbeurdverklaarde huiden; even zoo in de verordening XXII : 2 (huidenkeur voor Timor).

Te recht wordt verklaard, dat de geldpremie niet zal zijn maximaal de helft der op te leggen boete; deze toch komt ten bate van 's lands schatkist en de resident kan niet over een gedeelte daarvan beschikken. Uit welke fondsen het gewestelijk bestuurshoofd die premies voldoet, is ons niet bekend.

Op biz. 66 blijkt uit het daar opgenomen staatje, dat