• No results found

Rechtsontwikkeling 7:658 BW met betrekking tot PSA

5.1 Jurisprudentie psychisch letsel

Binnen de jurisprudentie heeft in de loop der jaren een geleidelijke ontwikkeling plaatsgevonden over de vraag of art. 7:658 BW van toepassing is op psychische klachten waaruit schade is ontstaan. Lang bleef het onduidelijk of enkel fysieke schade tot een gegrond beroep op art. 7:658 kan leiden. In het arrest Chubb Lips/Jansen90 werd hierin voor het eerst

een stap gemaakt, waaruit bleek dat het niet zonder meer uit te sluiten is dat ook psychisch letsel onder de reikwijdte van het artikel valt.

In het arrest stelde de werknemer zijn werkgever Chubb Lips aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn psychische klanten, op basis van art. 7A: 1638x BW, de voorloper van art. 7:658 BW. Ondanks dat de Hoge Raad oordeelt dat de schade die Jansen vordert niet onder schade als bedoeld in het artikel valt, laat de Hoge Raad in zijn uitspraak in het midden of psychische schade in zijn algemeenheid onder het artikel kan vallen.

AG Langemeyer betoogt echter in zijn conclusie bij het arrest dat geenszins vaststaat dat men enkel bij fysieke schade een beroep kan doen op het artikel. In 3.15 van zijn

conclusie stelt hij dat uit de wetsgeschiedenis van het artikel is af te leiden dat er “noch een

principiële nog een praktische rechtvaardiging lijkt te zijn om de beroepsziekte waartegen art. 7A: 1638x bescherming beoogt te bieden te beperken tot gevallen waarin lichamelijk letsel is opgetreden”.

Naar aanleiding van het arrest ontstond binnen de literatuur veel discussie en verdeeldheid over de vraag of psychische klachten onder de reikwijdte van art. 7:658 BW konden vallen.91 In 2005 maakte de Hoge Raad hier definitief een einde aan en bevestigde de

eerdere conclusie van Langemeyer, met het arrest ABN AMRO/ Nieuwenhuys.92

In dit arrest gaat ABN AMRO in cassatie, nadat het Hof hen als werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk heeft gesteld voor de psychische schade die Nieuwenhuys zou hebben opgelopen gedurende zijn werkzaamheden. Het Hof stelt dat ABN AMRO onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Als

90 HR 30 januari 1998, JAR 1998, 82.

91 J. F. Roth, ‘’ Aansprakelijkheid van de werkgever voor burn-out. De stand van zaken’, Letsel& Schade 2009/2,

p. 20.

cassatiemiddel wordt aangevoerd dat psychische schade niet in aanmerking komt voor een vergoeding op grond van art. 7:658 BW, waardoor de Hoge Raad voor het eerst de

mogelijkheid krijgt om duidelijkheid te scheppen over de reikwijdte van het artikel. De Hoge Raad stelt, in rechtsoverweging 4.1.2. met volle overtuiging, dat het

cassatiemiddel van een onjuiste rechtsopvatting uitgaat en dat psychische schade wel degelijk onder de reikwijdte kan vallen:

‘De tekst van art. 7:658 BW noch de geschiedenis van dit artikel dwingt tot de

beperkte opvatting dat dit artikel slechts betrekking heeft op de situatie dat aan de werknemer fysieke schade is toegebracht. De ratio van de verhoogde aansprakelijkheid van de werkgever is, zowel in het geval van art. 7:658 BW als in het geval van de voorloper van dat artikel, art. 7A:1638x (oud) BW, niet zozeer gelegen in het fysieke karakter van de aantasting van de werknemer, maar in de omstandigheid dat de werkgever degene is die bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken. Dit is niet anders wanneer de werkomstandigheden niet fysiek, maar psychisch ziekmakend zijn. De door het onderdeel voorgestane, beperkte uitleg zou ook leiden tot willekeurige onderscheidingen, omdat lichamelijk en psychisch welzijn nauw met elkander zijn verbonden: wat bij het ene individu tot uiting komt als lichamelijke klacht, zal bij de andere naar buiten komen in de vorm van een psychische klacht. Er is derhalve noch een principiële noch een praktische rechtvaardiging om de schade waartegen art. 7:658 BW bescherming beoogt te bieden, te beperken tot gevallen, zoals door het onderdeel bepleit, waarin (alleen) lichamelijk letsel is opgetreden. Voor de toepassing van art. 7:658 BW is – uiteraard – wel vereist dat het gaat om schending door de werkgever van een norm als in die bepaling bedoeld, alsmede om risico’s die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving. Er moet derhalve causaal verband zijn tussen de werkzaamheden en de psychische schade.’

Het causaal verband dat de Hoge Raad hierbij in zijn overweging expliciet noemt, leidt voor Nieuwenhuys alsnog tot afwijzing van zijn vordering. Nadat de Hoge Raad de zaak had terugverwezen naar het Hof belandt de zaak in 2009 opnieuw bij de Hoge Raad.93 Het Hof

stelt in zijn oordeel op 16 februari 2007 dat Nieuwenhuys onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schade is veroorzaakt door zijn werkzaamheden. 94 Er is sprake van een

predispositie, wat het lastig maakt om aan te tonen dat zijn schade niet door buiten het werk gelegen factoren kan zijn veroorzaakt. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Nieuwenhuys op grond van art. 81 RO.

93 HR 5 juni 2009, JAR 2009, 165.

Het bovenstaande arrest van het Hof95, geeft eens te meer aan dat de eerder besproken

bewijslast voor de werknemer zwaar is en het vereiste causaal verband in art. 7:658 BW lastig aan te tonen. Dit volgt ook uit het arrest Dooms/Dow96, waar een vergelijkbare situatie aan de

orde was. Het arrest scherpt de eerder gegeven norm voor de toepasbaarheid van artikel 7:658 BW op psychische schade aan. Tijdens de behandeling wordt niet ter discussie gesteld of de psychische schade die Dooms, zoals door hem gesteld is, heeft opgelopen door stress tijdens het werk, onder art. 7:658 kan vallen. Ter discussie stond wel de causaliteit tussen de schade en de werkzaamheden. Het aantonen van het causaal verband wordt scherp geformuleerd door het Hof 97, en hierbij wordt de zelfde norm gebruikt als in het herziene arrest ABN AMRO/

Nieuwenhuys van 16 februari 2007. Het Hof geeft in rechtsoverweging 3.5 aan dat stress vele oorzaken kan hebben en afhankelijk is van de persoon in kwestie. Kort samengevat kan aangenomen worden dat bepaalde werknemers, door karaktereigenschappen of door buiten het werkgelegen factoren, gevoeliger kunnen zijn voor stress op de werkvloer dan andere werknemers. Om deze reden overweegt het Hof in dezelfde rechtsoverweging het volgende omtrent de causaliteit en de bewijslast hiervan:

“Dit betekent dat de werknemer die stelt dat hij door zijn werk stressklachten heeft gekregen, feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie zal moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat, c.q. in hoeverre, zijn klachten door zijn werk en niet door iets anders zijn ontstaan. Immers, wanneer sprake is van een volstrekt normale werksituatie en een werknemer niettemin niet tegen de werkdruk is bestand, kan niet gezegd worden dat zijn stress door zijn werkzaamheden is veroorzaakt. Ook kan in een dergelijke situatie van de werkgever niet worden verwacht dat hij maatregelen neemt ter voorkoming van stress. Maatregelen zijn pas dan geïndiceerd, wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt.”

Naar aanleiding van deze overweging kon volgens het Hof niet worden aangenomen dat aan de causaliteit is voldaan, nu Dooms niet voldoende heeft aangetoond en onderbouwd dat hij de hoge werkdruk geregeld bij zijn leidinggevende had gemeld en hij de enige binnen Dow is met deze functie die dergelijke klachten heeft ontwikkeld. Ook in deze zaak verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep op grond van art. 81 RO.

95 Hof ’s-Gravenhave 16 februari 2007, JAR 2007, 69. 96 HR 3 april 2009, JAR 2009, 111.

Kort samengevat geeft de bovenstaande jurisprudentie aan dat sinds ABN AMRO/ Nieuwenhuys niet zo zeer de toepasbaarheid van art. 7:658BW op psychische schade en struikelblok is, maar het vereiste causale verband in het artikel. Door de persoonlijke

predispositie van werknemers en eventuele buiten het werk gelegen factoren voor stress, is dit causaal verband bij psychische schade vaak lastig aan te tonen.

5.2 Jurisprudentie omtrent PTSS

In de bovenstaande arresten is er steeds sprake van psychische klachten vanuit overbelasting en dus een burn-out situatie. Met betrekking tot PTSS is de jurisprudentie helaas schaars. Gelet op het feit dat in ABN AMRO/ Nieuwenhuys gesproken wordt over psychische klachten en schade, ligt het echter voor de hand dat ook PTSS onder art. 7:658 valt. Sterker nog, ik durf te betogen dat PTSS zich beter leent voor een beroep op het artikel dan burn-out, aangezien er voor PTSS een veel duidelijker zorgplichtschending kan worden aangewezen, omdat aan gericht beleid om risico’s te voorkomen vaak makkelijker en

eenduidiger kan worden voldaan. Ter illustratie zal ik hierna een aantal voorbeelden uit lagere rechtspraak bespreken.

Allereerst is het goed om een uitspraak98 van de kantonrechter in Delft uit 2001 te

bespreken. In deze zaak had een uitgezonden werknemer die PTSS had opgelopen naar aanleiding van een gijzeling van 53 dagen in Jemen, zijn werkgever TNO aansprakelijk gesteld op grond van art. 7:658 BW. De vordering wordt door de kantonrechter afgewezen, omdat zij oordeelt dat de gijzeling in de privé-sfeer heeft plaats gevonden. Opvallend is dat TNO in haar verweer niet weerspreekt dat PTSS niet onder 7:658 BW zou kunnen vallen, omdat er sprake is van psychische schade. Opvallend, omdat deze uitspraak nog voor de conclusie van de Hoge Raad in ABN AMRO/ Nieuwenhuys plaatsvond.

Ook in de uitspraak van de kantonrechter Utrecht99 een klein jaar later, neemt de

rechter aan dat de schade ontstaan door PTSS onder de reikwijdte van art. 7:658 BW valt. In de uitspraak stelt een treinmachinist de NS aansprakelijk op grond van het artikel, omdat hij psychische schade had opgelopen na voor de negende keer in zijn carrière een zelfdoding voor zijn trein te hebben meegemaakt. Ondanks dat de kantonrechter niet oordeelde dat de NS tekort was geschoten in haar zorgplicht, herhaalde zij de conclusie van AG Langemeyer uit Chubb Lips/Jansen en meent in rechtsoverweging 4.5 dat de Hoge Raad deze conclusie niet

98 Ktr. Delft 1 november 2001, JAR 2001, 69. 99 Ktr. Utrecht 4 september 2002. JAR 2002, 220.

terzijde had gelegd. Voor de beoordeling in de zaak stelt de kantonrechter in

rechtsoverweging 4.10 en 4.11 dat een beroep op de stand der wetenschap een concrete norm in het kader van art. 7:658 kan opleveren en dat ‘de stand van de wetenschap omtrent de

effecten van – psychologische en vroegtijdige – hulp en begeleiding van mensen die, zoals treinbestuurders na een ongeval, indringend geconfronteerd worden met potentieel traumatiserende gebeurtenissen’, de NS kan verplichten tot het nemen van maatregelen.

Concluderend is deze concrete norm voor de beoordeling of aan de zorgplicht voldaan is dus van groot belang, zo blijkt uit de uitspraak.

Kort na het oordeel van de Hoge Raad in ABN AMRO/Nieuwenhuys, volgde een uitspraak van de kantonrechter Boxmeer, waarin nogmaals een beoordeling plaatsvond over de vraag of de werkgever, een speelhal, aan zijn zorgplicht had voldaan, i.c. met betrekking tot de schade die ontstaan was bij een werkneemster naar aanleiding van een gewapende overval.100 De kantonrechter oordeelde dat dit het geval was.

Interessant bij deze uitspraak is dat de werknemer aanvoert dat de werkgever tekort zou zijn geschoten in de nazorg na de overval, waardoor men zich niet als goed werkgever op grond van art. 7:611 zou hebben gedragen. Deze stelling wordt door de kantonrechter

beargumenteerd verworpen. In haar annotatie bij deze uitspraak voert Vegter aan dat, bij het voldoen aan de zorgplicht in geval van traumatische gebeurtenissen, bepaalde risico’s niet te voorkomen zijn, omdat ze inherent zijn aan bepaalde functies en beroepen. Zij betoogt dat in deze gevallen een werkgever wel verantwoordelijk kan zijn voor de zorg van goede opleiding en adequate nazorg. Met betrekking tot deze nazorg wijst zij op directe opvang,

doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening en regelmatig contact onderhouden met de werknemer in kwestie.

Hieruit zouden we kunnen concluderen dat nazorg en daarmee voldoen aan de re- integratieverplichtingen van werknemers, wel degelijk van invloed kan zijn bij het voldoen van de zorgplicht, zeker met betrekking tot PTSS gevallen.