• No results found

Recente uitspraken van de Rechtbank

2. Welke behandeling van derivaten wordt vennootschappelijk voorgeschreven ?

3.4 Recente uitspraken van de Rechtbank

Zoals reeds aangegeven is de jurisprudentie omtrent samenhangende waardering in fiscale zin voortdurend in beweging. Ik zal hieronder een recente uitspraak behandelen en aan de hand van de criteria zoals de Hoge Raad deze in het verleden heeft geformuleerd, beschrijven of deze uitspraak in lijn ligt met de criteria van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft zich momenteel nog niet uitgesproken over deze zaak en als gevolg daarvan is het nog niet te zeggen of de conclusies van de rechtbank wordt gevolgd.

3.4.1 Rechtbank Den Haag 06-07-2017 59

Casus:

Een vennootschap drijft een onderneming en maakt gezamenlijk met een aantal dochtervennootschappen deel uit van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting. De moedermaatschappij heeft diverse bankleningen afgesloten bij banken waarover een variabele rente wordt betaald.

Om een gelijkmatige cashflow te realiseren heeft de vennootschap renteswaps afgesloten over de jaren 2008 en 2009. Deze renteswaps zorgen ervoor dat de variabele rente wordt ‘geruild’ tegen een vaste rente. De looptijden en hoofdsommen van de swaps komen gedeeltelijk overeen met de afgesloten leningen. Bij het afsluiten van de renteswaps is het totale bedrag aan uitstaande leningen groter dan het gedeelte waarvoor swaps worden afgesloten.

Nadat de swaps worden afgesloten daalt de marktrente aanzienlijk en als gevolg daarvan krijgen de swapcontracten een negatieve waarde. Deze negatieve waarde wordt door de bank berekend en betreft het te verwachten verschil tussen de variabele rente die de ondernemer op basis van de swap van de bank ontvangt en de vaste rente die de ondernemer op basis van de swap aan de bank betaald.

56 HR, 17 december 2004, nr. 40234, BNB 2005/95

57 HR, 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, r.o. 3.5.2.

58 De Hoge Raad heeft deze bandbreedte-eis uit de IFRS standaards (IAS 39) afgeleid. Deze standaard zal echter

met 1 januari 2018 komen te vervallen. Op dat moment dient er een kwantitatieve test plaats te vinden.

59

37

In 2010 stelt de ondernemer zijn vennootschappelijk geconsolideerde jaarrekening op aan de hand van Dutch Gaap. In deze jaarrekening komen geen renteswap contracten voor en tevens worden er geen ongerealiseerde verliezen (welke zijn ontstaan aan de hand van de negatieve waardeontwikkeling) in de winst- en verliesrekening verwerkt. In de toelichting op de vennootschappelijke jaarrekening wordt wel melding gemaakt van het bestaan van de renteswap zijnde een verplichting welke niet blijkt uit de balans.

In 2011 stelt de ondernemer zijn vennootschappelijk geconsolideerde jaarrekening op aan de hand van IFRS. De renteswap contracten worden nu wel op de balans opgenomen en de daarmee samenhangende verliezen worden in de winst- en verliesrekening verwerkt. De ondernemer past daarnaast geen hedge accounting toe in beide jaren.

De ondernemer brengt in de aangiften vennootschapsbelasting deze ongerealiseerde verliezen direct ten laste van het resultaat. De vraag is of dit is toegestaan.

Oordeel rechtbank Den Haag:

De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de ongerealiseerde verliezen in mindering mogen komen op het resultaat. De Belastingdienst stelt zich echter op het standpunt dat dit niet is toegestaan. Op basis van de volgende argumenten wordt de belastingdienst in deze casus in het gelijk gesteld:

De rechtbank Den Haag haalt in haar uitspraak de invulling van het begrip goed koopmansgebruik aan zoals dit is gegeven door de Hoge Raad in het valutahedge arrest60. Uit dit arrest blijkt in paragraaf 3.4 dat het voor het toepassen van samenhangende waardering niet vereist is dat de looptijd van de leningen en het afgesloten swapcontract exact gelijk zijn. Met betrekking tot dit standpunt van de ondernemer kan dus niet stellen dat het swap contract en de onderliggende lening niet bij elkaar kunnen horen aangezien het niet vereist is dat de looptijd van de swap gelijk dient te zijn aan de looptijd van de lening.

Daarnaast motiveert de rechtbank61 dat toekomstige kasstroomrisico´s gelet op het realiteitsbeginsel niet eerder in aanmerkingen genomen mogen worden dan in het jaar waarin het kasstroomrisico tot uiting komt, op afwikkeldatum dus. Jaarlijks kan hierdoor alleen de swappremie als kosten in de winst- en verliesrekening worden verwerkt62.

Op basis van het realiteitsbeginsel mag in deze casus de negatieve waarde van het swapcontract niet direct ten laste van de winst komen in deze casus. De rechtbank Den Haag komt vervolgens niet meer toe aan eventueel samenhangende waardering op basis van de reeds behandelde hedge arresten en de eventuele correlatievereisten tussen het swapcontract en de lening.

Het renteswap contract is namelijk afgesloten om een toekomstig cashflow risico af te dekken. Deze motivering komt overeen met conclusie welke voortvloeit uit optiearrest63, in dit arrest komt de Hoge Raad namelijk ook op basis van het realiteitsbeginsel tot en conclusie en wordt de eventuele samenhangende waardering overgeslagen.

60 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214

61 Rechtbank Den Haag, , zaaksnummer: SGR 16/2800 en SGR 16/2829, beoordeling geschil paragraaf 18

ECLI:NL:RBDHA:2017:9308

62 Hof Amsterdam , 29 november 2016, nr. 16/00015 en 16/00020, ECLI:NL:GHAMS:2016:5325 63 HR, 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214

38

Analyse aan de hand van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad:

Bij het laatste hedge arrest, het marketmaker arrest zijn weer een aantal principes omtrent de samenhangende waardering vastgelegd en wordt tevens verwezen naar de eerdere arresten omtrent samenhangende waardering. Aan de hand van deze criteria kom ik tot de conclusie dat de Rechtbank Den Haag de fair value hedge arresten in deze casus wederom heeft gevolgd en hierbij aansluit ook indien er sprake is van cashflow hedge accounting.

Ik ben het met het oordeel van de Rechtbank Den Haag eens dat er op basis van het realiteitsbeginsel geen directe afwaardering mogelijk is van het swapcontract. De intentie van de ondernemer is namelijk het afdekken van een renterisico, en dit heeft nog meerdere jaren voordelen voor de ondernemer. Op basis van de realiteit zou het dus gek zijn om een verlies te claimen voor de negatieve waarde van de swap. Deze negatieve waarde is slechts negatief tot op het moment dat het swapcontract afloopt, en leidt alleen bij tussentijdse afkoop direct tot een verlies.

Echter lijkt het ook op basis van de hedge arresten mogelijk om de ondernemer te verplichten tot samenhangende waardering. Dit vloeit voort uit het feit dat in het valutahedgearrest is bepaald dat het in geval van samenhangende waardering niet verplicht dient te zijn dat de swap, en de leningen 100% gelijk zijn. In casu is een duidelijk aantoonbare correlatie en heeft de ondernemer ervoor gekozen zijn renterisico te beperken door een renteswap af te sluiten. Op deze manier wordt er dus voldaan aan de vereisten uit het eerste hedge arrest.

In het cacaobonen arrest wordt daarnaast benoemt dat er geen sprake hoeft te zijn van 100 % correlatie en is de bandbreedte eis van 80 – 125% vastgelegd. Er kan in deze casus vanuit worden gegaan dat er sprake is van een correlatie tussen de marktrente en de waarde ontwikkeling van het swapcontract binnen de marge valt. Op dit punt wordt er ook voldaan aan de voorwaarden omtrent samenhangende waardering zoals deze in de jurisprudentie zijn ontwikkeld.

Daarnaast is het oogmerk van de ondernemer in deze casus duidelijk het beperken van toekomstige cashflow risico’s en op grond van bovenstaande argumenten lijkt het logisch dat de ondernemer bij de fiscale winstberekening jaarlijks over dient te gaat tot samenhangende waardering, ook op het moment dat de redenatie van de Rechtbank Den Haag met betrekking tot het realiteitsbeginsel zou worden overgeslagen.

3.5 Openstaande vragen inzake samenhangende waardering van een