• No results found

Rabiës bij dieren

In document Staat van Zoönosen 2019 | RIVM (pagina 46-48)

2.9 Burkholderia malle

2.17.2 Rabiës bij dieren

In Nederland is het klassieke rabiësvirus geëlimineerd in wilde en gedomesticeerde dieren. Specifieke vleermuis- gerelateerde rabiësvirussen, European Bat Lyssa Virus (EBLV) 1 en 2, komen wel endemisch voor. In Nederland is besmetting met EBLV alleen aangetoond bij twee van de zestien hier voorkomende vleermuissoorten, namelijk de laatvlieger (Eptesicus serotinus) en de meervleermuis (Myotis dasycneme).77,78

Het risico voor de mens op infectie met EBLV is erg klein; er zijn in de literatuur slechts vijf gevallen in Europa beschreven. Desalniettemin wordt direct contact met vleermuizen ontraden. Bij een verwonding (krab, beet) door een vleermuis dient advies bij de GGD of huisarts ingewonnen te worden voor een eventuele post-expositie-behandeling.77

De NVWA laat sinds 2013 door het Nationaal Referentielaboratorium (WBVR) enkel vleermuizen onderzoeken die (vermoedelijk) in direct contact zijn gekomen met mensen. In 2019 betrof dit dertien vleermuizen waarvan er één EBLV-1 bij zich droeg. Daarnaast onderzoekt het Nationaal Referentielaboratorium WBVR meer vleermuizen op jaarbasis door middel van PCR. Dit zijn bijvoorbeeld zieke of dode gevonden vleermuizen, meestal ingezonden door een vleermuisopvangcentrum, waarbij er geen direct contact (intra/transdermaal) is geweest met mensen. In 2019 betrof dit in totaal 42 vleermuizen en bij vier werd EBLV-1 aangetoond. Sinds 1987 onderzoekt het WBVR uit Nederland ingestuurde vleermuizen. De prevalentie van EBLV-1 onder de Nederlandse onderzochte laatvliegerpopulatie (data van 1987-2017) is 23,6%. De onderzochte populatie betreft een selectie van zieke of dode dieren. De daadwerkelijke prevalentie van EBLV-1 in de laatvliegerpopulatie is hoogstwaarschijnlijk veel lager.

Naast vleermuizen worden er ieder jaar door de NVWA ook enkele andere zoogdieren voor rabiësonderzoek naar het WBVR-Referentielaboratorium ingezonden. Dit betreft meestal een klinische verdenking bij een recent geïmporteerd gezelschapsdier uit een rabiës-endemisch land waarbij soms sprake is van een bijtincident met een persoon.

Tabel 2.17.1 geeft het aantal rabiës-positieve dieren weer, getest door middel van directe immunofluores- centietest (IFT), ten opzichte van het totaal aantal onderzochte dieren naar aanleiding van verdenkingen gemeld bij de NVWA. De NVWA is verantwoordelijk voor het internationaal rapporteren van dieren die onderzocht zijn door middel van de IFT. De directe IFT is op dit moment de ‘gouden standaard’-test en deze wordt aangeraden door zowel de WHO als de OIE. In mei 2018 heeft de OIE de PCR-test benoemd als een goed alternatief voor de directe IFT. Vanaf het jaar 2019 rapporteert de NVWA ook dieren die enkel door middel van PCR getest zijn.79,80

2.18 Salmonellose

Eelco Franz, Ben Wit, Roan Pijnacker, Janneke Duijster, Harry Rozendaal, Menno van der Voort, Bart Wullings, Kees Veldman, Maaike van den Beld, Joke van der Giessen, Thijs Bosch, Lapo Mughini Gras

Humane infecties met Salmonella spp. kunnen verschillende ziektebeelden veroorzaken. De

Salmonella’s die vooral gastro-enteritis veroorzaken en waar deze paragraaf betrekking op heeft, worden aangeduid als non-typhoidale Salmonella’s, waarvan de meeste behoren tot Salmonella enterica subspecies enterica. Hierbinnen wordt onderverdeling gemaakt in serotypen op basis van verschillen in O- en

H-antigenen, maar meestal wordt alleen het serotype als naam gebruikt, zoals S. Typhimurium (= Salmonella

enterica subsp. enterica serotype Typhimurium). Veel dieren, inclusief landbouwhuisdieren, vormen een reservoir voor humaan relevante Salmonella’s. Deze dieren zijn vaak asymptomatische dragers en scheiden de bacteriën uit via feces en mensen kunnen dus besmet raken door direct of indirect contact met besmette dieren of dierlijke feces (feco-oraal). De meeste besmettingen worden opgelopen door consumptie van besmette dierlijke producten

(bijvoorbeeld vlees of eieren), maar milieuroutes en kruisbesmetting in de keuken spelen waarschijnlijk ook een rol. Infecties met Salmonella kunnen leiden tot gastro-enteritis met buikpijn, diarree en bloed bij de ontlasting. Ook kan salmonellose gepaard gaan met een griepachtig ziektebeeld. Antibioticabehandeling wordt alleen geadviseerd bij risicogroepen met een verhoogd risico op complicaties en bij invasieve infecties (sepsis, bacteriemie).

Incidentele gevallen van humane salmonellose zijn in Nederland, in tegenstelling tot diverse andere Europese landen, niet meldingsplichtig. Salmonellose is alleen meldingsplichtig indien het een humaan cluster van twee of meer gerelateerde gevallen betreft met een oorsprong in consumptie van besmet voedsel of drinkwater. Inzicht in de trend van salmonellose wordt verkregen via kiem-surveillance die door het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) binnen het RIVM wordt uitgevoerd. Hierbij worden medische laboratoria gevraagd om isolaten naar het RIVM op te sturen. De geschatte dekkingsgraad van deze surveillance op basis van de deelnemende streeklaboratoria is 64% van de Nederlandse bevolking (voor laboratorium- bevestigde salmonellose). Deze isolaten worden alle geserotypeerd. De serotypen Enteritidis (sinds begin 2019) en Typhimurium (sinds begin 2020), inclusief de monofasische variant, worden verder getypeerd middels Whole-Genome-Sequencing (WGS). Deze typering vervangt de Multi Locus Variable-number tandem

repeat Analysis (MLVA)-typering voor deze serotypen vanwege het hogere onderscheidend vermogen van de WGS. Bij verheffingen van andere serotypen wordt WGS soms toegepast om de uitbraak te verifiëren of bij brononderzoek een link te leggen met eventuele niet-humane isolaten.

Trends van Salmonella-infecties bij de mens worden het best beschreven in relatie tot hun bronnen. Als Nationaal Referentie Centrum voor Salmonella ontvangt het RIVM ook isolaten voor typering afkomstig van

Tabel 2.17.1 Rabiës: aantal positieve bevindingen (directe IFT) en onderzochte dieren naar aanleiding van een verdenking bij de NVWA.a Diersoort 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Vleermuizen 4/36 3/21 5/28 9/26 9/24 2/20 5/55 Vossen 0/1 0/0 0/2 0/4 0/2 0/0 0/0 Honden 0/6 0/3 0/8 0/7 0/6 0/6 0/2 Katten 0/4 0/4 0/6 0/10 0/3 0/4 0/7 Andere diersoorten 0/1 0/0 0/5 0/0 0/1 0/1 0/0

a WHO gegevens (http://www.who-rabies-bulletin.org). Discrepanties in andere rapportages kunnen onstaan door de manier van rapporteren van de verschillende instanties (uitgangspunten, rapportagemoment, etc.).

landbouwhuisdieren, huisdieren, milieu en voedsel. Isolaten uit voedingsmiddelen worden grotendeels door Wageningen Food Safety Research (in opdracht van de NVWA) verkregen en getypeerd. De isolaten komen uit een diversiteit aan monitoringsprogramma’s op boerderijen, slachthuizen en detailhandel. Deze zijn vaak onderdeel van het werk van de GD, de NVWA en het RIVM. Als laatste worden isolaten ook, voor typering, ingestuurd door de Faculteit Diergeneeskunde, dierentuinen, voedselindustrie en diervoederindustrie.

In document Staat van Zoönosen 2019 | RIVM (pagina 46-48)