• No results found

In de vragenlijst zijn - met name voor de deelnemende slachtoffers - psychologische constructen vrij uitvoerig onderzocht. De gedachte dat de zelfselectie van deelnemers sterk samenhangt met psychologische trekken is hieraan debet.

De analyse van de psychologische kenmerken wijst uit dat deelnemende slachtoffers doorgaans een geenszins verwaarloosbare emotionele impact van het delict hebben ervaren. Ze rapporteren symptomen van traumatische stress, angstklachten en gevoelens van woede over wat ze is overkomen. Dit komt overeen met de resultaten van Laxminarayan et al. (2013), waarbij ook de meeste respondenten zeiden dat het delict een aanzienlijke emotionele impact had gehad.

De resultaten suggereren wel dat deze symptomen en klachten achterblijven bij de groep slachtoffers die gebruikmaakten van het spreekrecht/de SSV. Dit wijst een vergelijking met het onderzoek van Lens et al. (2010) uit. Waar in het huidige onderzoek een gemiddelde TSQ-waarde van 4.3 werd gevonden, was dit in het onderzoek van Lens et al. (2010) bij de sprekers/SSVers hoger, gemiddeld 6,3, terwijl het bij de niet-deelnemers juist lager was: gemiddeld 2,6. Een zelfde beeld levert de vergelijking met de HADS (angst) op. In het onderzoek van Lens et al. (2010) rapporteerden de deelnemers aan het spreekrecht en de SSV een de gemiddelde score op de HADS van 10,5, tegen 6,2 voor de niet-deelnemers. Ook hier houdt de gevonden waarde in het huidige onderzoek, 8,1 het midden tussen deze waarden. De vergelijking van de woedeklachten wekt dezelfde indruk: de gemiddelde waarde in het huidige onderzoek op de DAR was 19,1, de sprekers en SSV-ers van Lens et al. (2010) rapporteerden een gemiddelde van 23,5 op deze lijst, tegen 11,9 voor degenen die geen gebruik maakten van het spreekrecht/de SSV. De verschillen op de woedegevoelens zijn echter niet statistisch significant.

De teneur is echter helder: de deelnemers aan het huidige onderzoek rapporteren relatief minder traumatische klachten en minder angst dan SSVers/sprekers, maar relatief meer klachten en angst dan de spreekgerechtigden die afgezien hebben van het spreekrecht/deelname aan de SSV. Hierbij is het van belang op te merken dat het delict in de huidige groep (veel) korter geleden heeft plaatsgevonden dan bij de betreffende sprekers/SSVers. Waar het bij de huidige onderzoeksgroep doorgaans gaat over een gebeurtenis uit het laatste half jaar, was het voor de sprekers/SSVers meestal meer dan anderhalf jaar

geleden. Dit is van belang omdat een blijvend hoog klachtenniveau chronische

verwerkingsproblematiek suggereert, terwijl een relatief hoog niveau van klachten in de eerste periode na het delict nog binnen een normaal verwerkingsproces past, waarin deze klachten na verloop van tijd min of meer vanzelf afnemen (zie bijvoorbeeld Bonanno, Westphal & Mancini, 2011).

63

Deelnemende verdachten/daders en slachtoffers lijken relatief veel vertrouwen in politie en justitie te hebben. Hierbij is het opvallend dat de scores van verdachten/daders en slachtoffers elkaar niet veel ontlopen. Een zelfde overeenkomst tussen verdachten/daders en slachtoffers was te zien bij het geloof in een rechtvaardige wereld.

De psychologische kenmerken van de verdachten/daders zijn moeilijker te vergelijken met eerder onderzoek. Wel lijken schuld en schaamte iets meer voor te komen bij de deelnemers dan uit niet-forensische samples blijkt. Voor een minderheid lijken sterkere gevoelens van schaamte en schuld een deel van de reden om deel te nemen.

3.7.4 Voorbereiding op deelname

Ondanks dat herstelbemiddeling geen nieuw fenomeen is in het Nederlandse rechtslandschap is persoonlijke ervaring ermee nog schaars. Onder de respondenten is nauwelijks iemand te vinden die in het verleden al eerder aan mediation heeft deelgenomen, laat staan dat men persoonlijk bekend is met vormen van herstelrecht. Dat maakt de poortwachters bijzonder belangrijk. Het grootste gedeelte van deelnemende slachtoffers en daders is door de politie of het Openbaar Ministerie gewezen op de mogelijkheid van bemiddeling.

Het grootste gedeelte (85%) van de respondenten had op het moment van invullen van de vragenlijst al contact gehad met de bemiddelingsorganisatie. In dit contact met de bemiddelaar en/of de organisatie die de bemiddeling verzorgt is het met name gegaan over het verloop en de doelen van de bemiddeling.

De meeste deelnemers zeggen vrijwillig deel te nemen. Wel zegt een relatief groter deel dan bij de slachtoffer-dader gesprekken druk te ervaren om deel te nemen, waarbij een kleine minderheid het zelfs als een plicht ervaart.

3.7.5 Motieven voor/verwachtingen over deelname

Zoals in de vorige paragraaf vastgesteld hebben deelnemers nog nauwelijks ervaring met bemiddeling. Vooralsnog zullen zonder actief aanbod van bemiddeling weinig respondenten uit zichzelf deze voorziening opzoeken. Een veelgenoemde reden, voor meer dan 80% van de respondenten, om mee te doen was dan ook het simpele gegeven dat men het aanbod is gedaan. De vooralsnog belangrijkste poortwachters, politie en Openbaar Ministerie, vervullen hierin een belangrijke rol.

De meest genoemde verwachting over deelname is dat dit een oplossing van het conflict zal bewerkstelligen. Redenen die in lijn liggen met de ervaring van procedurele rechtvaardigheid worden door een grote meerderheid van deelnemers genoemd. Meepraten, meebeslissen en meebepalen van de oplossing zijn voor ongeveer acht van de tien respondenten een deel van de reden om deel te nemen.

64

Slachtoffers hopen verder in grote meerderheid dat deelname recidive van de dader in de toekomst voorkomt. 88% noemt het voorkomen van verdere delicten in de toekomst als reden voor deelname. Een meerderheid hoopt ook een spijtbetuiging van de verdachte/dader te krijgen. Conform de gedachten van Shnabel en Nadler hopen veel verdachten/daders door deelname aan de bemiddeling te laten zien dat ze geen slecht mens zijn en begrip van het slachtoffer te krijgen voor hun daden. De inzet op waardeherstel bij verdachten/daders is daarmee te bezien in het kader van hun verlangen om hun geschonden sociale en morele imago op te vijzelen. Dat lijkt zwaarder te wegen dan het bijdragen aan het herstel van het slachtoffer.

Voor beide partijen is de dialoog op zich een belangrijke motivatie om deel te nemen. Een meerderheid ziet de bemiddeling als een mogelijkheid met de tegenpartij te praten, gevoelens te uiten, vragen te stellen (slachtoffers) en te beantwoorden (verdachten/daders). Ten aanzien van ‘therapeutic jurisprudence’, voor zover het over de impact op hun eigen gevoelens gaat, lijkt dit samen te hangen met de mate waarin men emoties als angst, schaamte en schuld ervaart. Slachtoffers die relatief bang zijn voor de verdachte/dader, zeggen vaker mee te doen om minder angstig te worden; verdachten/daders die veel schuld en schaamte rapporteren, zeggen vaker mee toe doen om hun gevoelens van schuld en schaamte te verminderen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de laatste twee motieven relatief weinig voorkomen, ze spelen slechts voor een kwart van deelnemende verdachten/daders een rol.

65