• No results found

32 Hoofdstuk 3 Voormeting kwantitatieve survey

3.1 Inleiding

Ongeveer twee weken voorafgaand aan het plaatsvinden van de bemiddeling is aan de respondenten een vragenlijst voorgelegd. Deze voor- (of nul)meting heeft twee onderscheiden, maar met elkaar samenhangende doelen. In de eerste plaats worden de resultaten van de nulmeting vergeleken met de twee nametingen. De eerste, die ongeveer een maand na de bemiddeling is afgenomen, komt in hoofdstuk 4 aan bod. De tweede, die zes maanden na de bemiddeling is afgenomen, wordt in het eindrapport beschreven. Door op verschillende momenten dezelfde constructen te bevragen en te vergelijken met gegevens van vergelijkbaar onderzoek, levert de studie inzicht in de effecten van deelname aan bemiddeling. Ten tweede leveren de resultaten van de voormeting op zichzelf al belangrijke informatie op. Dat gaat in de eerste plaats over de motieven van respondenten om deel te nemen aan de bemiddeling. In hoeverre spelen elementen van ‘justice restoration’, procedurele rechtvaardigheid en therapeutic jurisprudence een rol? In de tweede plaats levert het inzicht in de verwachtingen die men over de bemiddeling heeft en de wijze waarop de voorbereiding op de bemiddeling beleefd is. In de derde plaats zijn er de kenmerken van deelnemende verdachten/daders en slachtoffers. Dat gaat enerzijds over hun achtergrondkenmerken en kenmerken van het delict dat ze gepleegd hebben of waarvan ze slachtoffer zijn geworden. Wat was hun relatie voordat het delict plaatsvond? Anderzijds gaat het over psychologische kenmerken. De zelfselectie die in hoofdstuk 1 is beschreven lijkt een verband te houden met deze psychologische kenmerken: wat is het profiel van de deelnemers, ook als we dat afzetten tegen andere vergelijkbare groepen?

In dit hoofdstuk wordt de data van de vragenlijsten gepresenteerd. Per paragraaf zal zowel data van het slachtoffer als van de verdachte/dader worden behandeld. Voor de resultaten van de vragenlijst gaan we in op de door de pilots geregistreerde gegevens over de deelnemers (paragraaf 3.2). Hiermee wordt tevens een beschrijving gegeven van de beoogde onderzoekspopulatie van de survey. We gaan in op deelnemers en niet-deelnemers aan de pilots (3.2.1), de respondentbenadering en instroom in het onderzoek (3.2.2.).

De achtergrondkenmerken van deelnemers en achtergrondinformatie betreffende het delict is het onderwerp van paragraaf 3.3. We staan in paragraaf 3.4 apart stil bij de psychologische kenmerken van deelnemers. Vervolgens komen de voorbereiding op de bemiddeling (zie paragraaf 3.5) en verwachtingen en motieven voor deelname aan de bemiddeling aan bod (zie paragraaf 3.6). Paragraaf 3.7 vat de belangrijkste bevindingen uit de voormeting samen en brengt deze in verband met de resultaten van eerder onderzoek. Ter beantwoording van de onderzoeksvragen, worden de resultaten van

33

dit hoofdstuk in het concluderende hoofdstuk (hoofdstuk 5) in verband gebracht met de overige onderzoeksbevindingen.

We merken bij voorbaat op dat het in dit tussenrapport om voorlopige resultaten gaat. De inclusie van respondenten voor het onderzoek loopt nog twee maanden door na het beschrijven van de huidige resultaten. De vertraging in de instroom in de verschillende pilots, alsmede een iets tegenvallende respons, is hieraan debet. De resultaten moeten daarom met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

3.2 Registratiegegevens pilots

In deze paragraaf worden twee databronnen geanalyseerd: de registratiegegevens van de pilots en de aanmeldformulieren voor het onderzoek. Beide bronnen leveren input ter beantwoording van (een gedeelte van) onderzoeksvraag A: Wie nemen er deel aan mediation? Door deze bronnen met elkaar te vergelijken kan inzicht worden verkregen in de vraag welk percentage van de slachtoffers en verdachten/daders die bekend zijn bij de pilots ook daadwerkelijk deelnemen aan bemiddeling/mediation (uitgesplitst per pilot) en het onderzoek. Bovendien maakt een analyse van de registratiegegevens van de pilots het mogelijk antwoord te geven op de vraag waarom bepaalde respondenten afzien van bemiddeling/mediation. Een opmerking vooraf: de registratiegegevens van de pilots betreft het aantal ‘zaken’ dat bij hen bekend is. Hierin is geen onderscheid te maken tussen het aantal slachtoffers en verdachten/daders in één zaak. Dit is anders bij de zogenaamde aanmeldformulieren van het onderzoek. De pilots is gevraagd om, per potentiele respondent, een dergelijk formulier in te vullen, waarop staat of verdachten/daders en slachtoffers al dan niet deelnemen aan de bemiddeling en aan het onderzoek. Bij deze aanmeldformulieren wordt wel een onderscheid gemaakt tussen slachtoffers en verdachten/daders. Met behulp van de registraties van de pilots is ook inzicht te geven in de respons en de non-respons op de survey. Hierop gaan we in paragraaf 3.2.2 nader in.

3.2.1 Deelnemers en niet-deelnemers pilots

Tabel 3.1 bevestigt dat pilot 2 (de pilot in de officiers- en rechtersfase), veruit de grootste is. In de periode tussen 1 oktober 2013 en 1 november 2014 zijn hier 254 mediations opgestart, tegen 45 bij alle andere pilots bij elkaar. Voor de mediations in pilot 1A (Politiepilot Spijkenisse) geldt dat zij allen hebben plaatsgehad voordat dit onderzoek is opgestart. Voor het onderzoek betekent dit dat nagenoeg alle onderzochte mediations betrekking hebben op pilot 2 (de pilot in de officiers- en rechtersfase).

34

De pilots die zich richten op de periode na het vonnis, hebben grote moeite gehad met het tot stand brengen van bemiddelingen. Dat wil zeker niet zeggen dat dit niet is geprobeerd. In de pilot ‘Locatie en Contactverbod’ is bij 22 cases geprobeerd mediation tot stand te brengen, slechts in 2 (9%) gevallen met het beoogde resultaat. In de pilot Reclassering – Eigen Kracht Centrale waren deze getallen respectievelijk 179 en 6 (3%). In de grote MfN/SiB pilot slaagde men erin om in 45% van de aangemelde zaken mediation tot stand te brengen (254 van 559 zaken), terwijl bij pilot 1B (Vreedzame wijk Utrecht) dit zelfs in 58% (21 van de 36 casussen) lukte.

Tabel 3.1 Aantal aanmeldingen per pilot 1 oktober 2013 – 1 november 2014 Pilot 1A: Politiepilot Spijkenisse Pilot 1B: Vreedzame wijk Utrecht Pilot 2: MfN/SiB Pilot 3A: SIB-reclassering Pilot 3B: EKC-reclassering Bij pilot aangemelde zaken, zonder mediation onbekend 15 (42%) 304 (55%) 20 (91%) 176 (98%) Aantal mediations 16 (onbekend) 21 (58%) 254 (45%) 2 (9%) 3 (2%) Totaal onbekend 36 (100%) 559 (100%) 22 (100%) 179 (100%)

De gegevens van pilot 2 (de pilot in de officiers- en rechtersfase) zijn nog uitgesplitst naar arrondissement en uitvoerende instantie. Het leeuwendeel van de mediations heeft plaatsgevonden in de arrondissementen Amsterdam, Den Haag of Rotterdam (179 van 254, 70%). MfN-mediators hebben ongeveer tweederde (167 van 254, 66%) van de mediations uitgevoerd, mediators van Slachtoffer in Beeld ongeveer een derde (87 van 254, 34%), zie tabel 3.2.

Tabel 3.2 Aantal herstelbemiddelingen per uitvoerende instantie

MfN SiB Totaal aantal

herstelbemiddelingen

Amsterdam 38 (69%) 17 (31%) 55 (100%)

35

Oost-Brabant 12 (50%) 12 (50%) 24 (100%) Den Haag 41 (66%) 21 (34%) 62 (100%) Noord-Holland 24 (62%) 15 (38%) 39 (100%) Rotterdam 43 (69%) 19 (31%) 62 (100%) Totaal 167 (66%) 87 (34%) 254 (100%)

N.B. De aantallen in de tabel verwijzen naar het totaal aantal SiB-mediations min ‘Afwijzing’ en ‘Poging’ en het totaal aantal MfN-mediations min het aantal ‘Niet gestart’ tot en met 1 november 2014. Afwijzing wil zeggen dat er slechts met één partij contact is geweest en er ook niet de intentie is geweest om de andere partij te benaderen. ‘Poging’ wil zeggen dat na intake met de eerste partij ervoor gekozen is om de andere partij te benaderen, maar dat deze partij ofwel heeft afgezien van bemiddeling ofwel dat er later in het traject is afgezien van bemiddeling. Bij de omschrijving van de pilot werd vermeld dat het aantal doorverwezen zaken voor mediation voor de helft zouden worden uitgevoerd door SiB en voor de helft door MfN. Het totaal aantal aangemelde zaken laat deze verhouding ook zien, namelijk 277 zaken zijn aangemeld bij MfN en 282 zaken bij SiB.

Voor het onderzoek is een belangrijke vraag, naast het percentage gevallen waarin mediation tot stand komt, de vraag waarom potentiële deelnemers afzien van mediation. Van 122 potentiële deelnemers bij wie bemiddeling niet is gestart hebben we beschikking over het aanmeldformulier (nagenoeg allen van pilot 2, de pilot in de officiers- en rechtersfase, namelijk 119 van de 122, 98%). Van de overige drie aanmeldformulieren zijn er twee van pilot 1A (Politiepilot Spijkenisse) en één waarvan de pilot niet te herleiden is. De meest genoemde reden voor afzien van deelname is dat de tegenpartij dit niet ziet zitten. Dit werd in meer dan de helft (71 van de 122, 58%) van de gevallen genoemd. In 31 zaken (25%) lukte het eenvoudigweg niet om contact tot stand te brengen tussen slachtoffer en verdachte/dader. Een aantal redenen wordt enkel door slachtoffers genoemd: in elf zaken (9%) is de reden dat het te belastend is, in negen zaken (7%) wenst men geen invloed van de mediation op het strafproces, zie tabel 3.3.

Tabel 3.3 Redenen niet-deelname herstelbemiddeling

Slachtoffer Dader/

verdachte

Onbekend Totaal

Wil geen contact met tegenpartij / tegenpartij wil niet 23 (32%) 43 (61%) 5 (7%) 71 (100%)

36