• No results found

Hoofdstuk 2: Hegels theorie van gekte; verschillende vormen van gekte

3: De weg naar zelfbewustzijn is lijden

3.2 Projectie

Der Weg der Verzweiflung, dat is hoe Hegel het geestelijk leven beschrijft in de Fenomenologie. Als

we dieper in het begrip ‘vertwijfeling’ duiken, komt de volgende vraag naar boven: wat bedoelt Hegel hier precies mee? Om deze vraag te beantwoorden is het behulpzaam om Hegels definitie van verlangen nader te beschouwen. Verlangen is voor Hegel in essentie een verlangen naar eenheid op tweeledige wijze. Als we dit doorvoeren naar een werkelijk individu, zien we dat er bij het individu een verlangen is van het zelf naar de wereld die het bewoont, oftewel een verlangen om de ongelijkheid tussen wat de wereld is en wat het individu wil dat de wereld is op te heffen. Ten tweede is er het verlangen naar het bewerkstelligen van de eenheid van het zelf met het zelf. Dit is het verlangen om de ongelijkheid tussen wat een individu is en wat hij zou willen zijn op te heffen. Constant is het individu vertwijfeld, omdat de zo verlangde eenheid niet wordt bereikt, maar het gevoel dat de eenheid moet worden bewerkstelligd blijft bestaan. Dit is het ongelukkige bewustzijn dat constant de pijn van het zelf voelt, dat faalt in het bereiken van eenheid met zichzelf. Het zelf dat deze eenheid verlangt wordt constant geconfronteerd met de interne en externe verdeeldheid en vervreemding die het menselijk bestaan doordrenken. Het ongelukkige bewustzijn is het tragische lot van het zelf dat absoluut wil worden, een eeuwenoud verlangen van het menselijk bestaan om compleet te worden, om één te worden, om het gevoel van vervreemding van onszelf en de wereld te overwinnen. Maar constant merkt het individu op dat hij de pijn moet erkennen; het lijkt erop dat hij nooit eenheid zal bereiken.

Vertwijfeling is deze ervaring van gebrekkige eenheid, een ervaring van interne verdeeldheid. Deze ervaring van interne verdeeldheid is volgens Hegel een constant aanwezige optie voor alle vormen van de geest, en is zo ook in mijn interpretatie een lokroep van de mens. Zo opgevat is vertwijfeling als een sirene die met zijn lokroep de mens constant terugroept naar de ervaring van verdeeldheid. De mens in vertwijfeling is verscheurd door het besef van zijn eigen eindigheid en zijn verlangen naar zelfidentiteit. Het verlangen naar het ‘goddelijke’, het zelf worden, het één worden van de wereld is wat Hegel het ‘tragische’ verlangen om ‘absoluut te worden’ noemt (PS§ 455). Hierdoor ziet Hegel Goethes

Faust als een ‘absolute filosofische tragedie’ die de ‘tragische tocht naar harmonie tussen het absolute

en de kennis van het individu wil [laten zien].’ (A2: 1224)19 Vertwijfeling is een reflectie op het gevoel van verlies van het ‘goddelijke’, het is de ervaring dat de wereld nooit één zal worden. Vertwijfeling is het opgeven van het idee dat de wereld zal worden bevrijd van contingentie en vervreemding. Het is

19De Engelse vertaling was hier in mijn optiek ontoereikend, zo was ‘tragische Reise’ vertaald als ‘a bad journey’. Om deze reden heb ik de zin zelf vertaald naar het Nederlands.

het verdriet dat zichzelf uitdrukt in de wrede woorden ‘God is dood’ (PS§ 455). In deze wrede uitspraak zit verdriet, en een verlangen van het zelf om tot eenheid te komen (‘aims to absolute’). Maar het zelf ervaart een interne scheiding bij iedere ‘beweging’ (PS§ 455-7). De scheiding uit zich in het feit dat het

zelf constant gebroken is. Of om het anders uit te drukken: in vertwijfeling erkent het individu de ander

niet als zijn eigen essentie, maar ervaart het de ander als constant eraan ontsnappend. Het zelf wordt ervaren als eindig, als veranderlijk, als slachtoffer van contingentie, maar tegelijkertijd als onveranderlijk, non-contingent en zelf-identiek. Het ongelukkige bewustzijn in zijn staat van vertwijfeling is, net zoals het gekke zelf, een verdubbelde staat van zijn. ‘[a] duplication of self- consciousness within itself, [that is only experienced as a] self-contradiction.’ (PS§ 126) Dit bewustzijn heeft twee centrums van zichzelf, binnen zichzelf, die vrijwel nooit met elkaar samenvallen, namelijk het zelf ervaren als eindig, veranderlijk en onderhevig aan contingentie en het zelf als onveranderlijk, geheel en zelf-identiek. Deze constante verdeeldheid leidt ertoe dat de mens eenheid ergens anders zoekt, namelijk in projectie. Het ongelukkige bewustzijn maakt gebruik van projectie, een projectie naar buiten, naar een Jenseits. Deze projectie heeft als doel om aan het verlangen van het individu naar zelfidentiteit en compleetheid te voldoen.

Het Jenseits is een als waar ervaren bovenzintuiglijke wereld. Tegenover de Jenseits is er de

Diesseits de verschijnende wereld. Het Jenseits kan worden opgevat als een lege abstractie die het

individu twee tegengestelde opties voorschotelt. Aan de ene kant zou het individu zich kunnen beperken tot de zintuigelijk waarneembare wereld en het Jenseits oningevuld laten. (Wat kan worden geïnterpreteerd als een empiristisch antwoord) Aan de andere kant zou het individu de Jenseits in kunnen vullen met door zichzelf bedachte Träumereien (PS§ 103). (Wat kan worden geïnterpreteerd als een rationalistisch antwoord) De handeling die hier wordt beschreven, van de projectie naar een

Jenseits, is dit tweede antwoord, dat van de Träumereien. Zelfbedachte hersenspinsels, dromen en

fantasieën vullen deze bovenzintuiglijke wereld in, en laten het individu wegdromen in een fantasiewereld die voorbij de natuurlijke wereld ligt. Volgens Hegel zijn beide antwoorden uiteraard onvolledig en dient er een synthese te worden gemaakt van de beide posities. Het individu dat hier hierboven wordt beschreven is echter het individu dat blijft hangen in het antwoord van de Träumereien. Het individu in vertwijfeling realiseert zich dat eenheid vrijwel nooit zal worden bewerkstelligd. Als reactie op vertwijfeling projecteert het ongelukkige bewustzijn zijn vrijheid op een ‘andere wereld’, een ‘fantasiewereld’ die jenseits (voorbij) de natuurlijke wereld van de zintuigen ligt. Zo wordt alles in deze wereld van het ongelukkige bewustzijn slechts slavernij en is er geen sprake van echte vrijheid. Vrijheid komt in het ongelukkige bewustzijn alleen nog maar voor in het Jenseits, in de fantasie. Deze fantasiewereld is in ieder geval een plek waar de wereld nog eenheid vertoont. De

projectie naar het Jenseits is zo te begrijpen als een manier om te ontsnappen aan der Weg der Verzweiflung. In plaats van dat de mens op het door Hegel beschreven pad van noodzakelijke

verabsoluteert zijn zelfbedachte hersenspinsels, dromen en fantasieën, en zoekt daar zijn vrijheid. Voor Hegel, en de structuur van de Fenomenologie, is dit begrip van projectie onmogelijk en zal de geest nimmer zijn vrijheid vinden in een valse droom20. Dit wordt mooi uitgedrukt door Malcolm Clark in zijn tekst Meaning and Language in Hegel’s Philosophy: ‘One of his [Hegel] basic philosophical positions was the rejection of a Jenseits, of a postponement of achievement to a mere « beyond » of all human striving. The concern of philosophy, he held, is with the truth that is present to us. To set truth simply in a ineffable, in a « beyond » to all words that try to express it, is to abandon the task and rigour of thought for the easy evasions of romanticism.’ (Clark 1960, 558) Wat Clark hier uitdrukt is dat het vinden van de vrijheid in projectie, oftewel in de invulling van de Jenseits met slechts Träumereien, is het vervallen in een valse en inadequate vorm van de vrijheid. Het is het verabsoluteren van het antwoord van de Träumereien, en het vervallen in het gemak van het rationalisme.

Net als in gekte is er in geval van de protagonist die wordt gegrepen door Träumereien sprake van een verabsolutering van een moment. In plaats van de invulling van de projectie met Träumereien slechts te aanschouwen als moment wordt deze verabsoluteerd tot allesomsluitend. In plaats van op de weg van vertwijfeling te blijven lopen naar waarlijke vrijheid, eenheid en absolute kennis – stopt de protagonist en projecteert de zo verlangde eenheid in een fantasie. Het is een inadequate vorm van de vrijheid, net als waar de gek in vervalt in zijn beweging van gekte. Projectie is zo te begrijpen als een

coping-mechanisme van het individu om uit het proces van vertwijfeling te stappen. De protagonist valt

in projectie van het pad van het geestelijk leven af. Dit omdat hij niet kan copen met de pijn, vertwijfeling en gebrekkige eenheid die een noodzakelijk onderdeel zijn van de weg van het geestelijk leven.

Om projectie verder te verhelderen is het behulpzaam om een voorbeeld te gebruiken. Zo is er een man die altijd al een overtuigd Salafist is, of in ieder geval al zolang hij zich kan herinneren. Zijn verlangen om wat de wereld is te veranderen zal zegevieren. Zo moet de wereld een plek worden waar er geen losbandigheid meer bestaat, de man moet weer het hoofd van het gezin worden en homoseksualiteit moet verboden worden. Er dient simpelweg geleefd te worden volgens de islamitische wet. De man werkt hard, lobbyt, voert actie en besteedt al zijn energie aan wat door hem gezien wordt als een goede zaak. Maar constant als de man door de straten loopt ziet hij dat mensen schaars gekleed

20

Deze lezing van Hegeliaanse projectie is ten dele Feuerbachiaans. In een meer conventionele lezing van Hegeliaanse projectie wordt projectie gezien als een noodzakelijk onderdeel op het pad naar de volwassenheid van de geest, en wordt Feuerbach gezien als sterk polemisch jegens Hegel. In deze conventionele lezing wordt verlangen naar eenheid geprojecteerd op een Jenseits, maar ergens weet de geest nog dat dit verlangen niet wordt vervuld in de projectie. Filosofieën van Peter Berger (Berger 1967, appendix 2), Thomas A. Lewis (Lewis 2011, 208) en Merold Whestphal (Whestphal 1998, 127) volgend kan projectie bij Hegel echter ook onconventioneel worden begrepen als een vorm van onrealistische wishfulthinking (om een term van Whestphal te gebruiken). Deze wishful thinking is gericht op een plek waar verlangens en eenheid samenkomen in een geprojecteerde realiteit, die jenseits de ervaring ligt. De geest verliest zichzelf in deze projectie en ontdekt daar de eenheid die hij zo erg verlangt (op een valse wijze). Deze projectie treedt op om de ervaren gebrekkige eenheid ergens anders te zoeken. Projecterend bewustzijn is een vorm van bewustzijn die aan zijn lijden probeert te ontsnappen. Of zoals Marx het later zal uitdrukken: ‘[religious/ projecting consciousness] at the same time an expression of real suffering and a protest against real suffering.’ (SW 64)

zijn, hij ziet homoseksuelen en ziet constant reclames voor varkensvlees. De man verlangt naar de eenheid tussen zijn waarden en de wereld. Hij is in een constante staat van vertwijfeling omdat hij non- stop ziet dat deze eenheid nooit zal worden bewerkstelligd. Hij droomt, maalt en schrijft. Hij gelooft dat het allemaal anders zal worden. Hij vertelt zichzelf dat op een dag alles zal veranderen. Op slechte dagen is het echter totaal andersom, dan is hij het die zijn idealen moet laten varen, en niet de wereld die ze moet veranderen. ‘Misschien is het ook allemaal wel zinloos,’ wanhoopt de man bij zichzelf. Hoe hard hij dan ook zijn waarden probeert weg te wuiven, iedere vrouw zonder hoofddoek, iedere schaars geklede man, iedere seculiere partij doet hem walgen. Zijn verlangen om zichzelf te veranderen, om zijn waarden in eenheid te brengen met de actuele wereld, mislukt constant. De eenheid die hij zo verlangt, is een eenheid die hij nooit gaat vinden. Hij wordt ongelukkig, iedere dag die voorbijgaat is een bevestiging van het feit dat hij nooit gelukkig gaat worden. Of misschien toch wel, denkt de man bij zichzelf. Misschien wordt alles op een dag anders. Als een donderslag kan de wereld plotseling veranderen. Iedereen wordt wakker op een dag en kijkt op een andere manier naar de wereld. Ja, zo gaat het gebeuren denkt de man. Ook al is er geen bevestiging in de wereld, ook al is er in de wereld niets wat zijn ideeën bevestigt, het kan niet anders. De man vindt de door hem zo verlangde eenheid in deze gedachte. De eenheid komt er wel. Of sterker gezegd: de eenheid is er eigenlijk al. De mens moet alleen nog ontwaken uit zijn dogmatische slaap. De man denkt bij zichzelf dat hij slechts voor de stroom uitloopt. Hij voelt zich niet langer gebroken door de constante vertwijfeling. De vertwijfeling is overwonnen in zijn geprojecteerde gedachtes aan deze abstracte realisatie van de mensheid. Zijn sterke idealisme, dat zo haaks staat op de actuele wereld, vindt een plek waar hij tot gelding kan komen. Hij projecteert de door hem zo verlangde eenheid op een Jenseits, op een door de realiteit onbevestigde droom.