• No results found

Deel IIB: wie willen we zijn?

10. Samenvatting en conclusies

10.5 Project Nederland

Tijd om af te ronden. Waaruit bestaat de Nederlandse eenheid? Die is

– uiteindelijk – niet geworteld in een bepaalde ‘typisch Nederlandse’ volksaard of cultuur maar in een reële lotsverbondenheid. Tezamen vormen wij ‘project Nederland’: een langlopende onderneming om met een groot aantal mensen succesvol samen te leven op een kleine delta gelegen tussen België, Duitsland en Noordzee. Wie deze ruimte binnentreedt – hetzij door erin geboren te worden, hetzij door zich er als migrant te vestigen – wordt daarmee ook deelnemer aan

‘project Nederland’, en aldus gebonden aan de overkoepelende projectdoelstel-ling: bevorderen dat elke deelnemer zo goed mogelijk invulling kan geven aan zijn of haar opvatting van het goede leven, en bevorderen dat we deze kleine delta ook weer in goede staat doorgeven aan volgende generaties, opdat zij dezelfde kansen en mogelijkheden hebben.

Tot nu toe hebben we het helemaal niet slecht gedaan met dit gemeenschappe-lijke project: er zijn zeker zwarte bladzijden, maar al met al is Nederland uitge-groeid tot een van de meest vrije, rijke en gelukkige landen ter wereld. Tegelijk is duidelijk dat de opgaven zullen blijven komen: niet alleen onderhouden of verder ontwikkelen van al het waardevolle dat is opgebouwd, maar ook nieuwe uitdagingen zoals een verder toenemende bevolking, een grilliger klimaat, nieuwe ziektes, en dit alles in het groeiende besef dat onze hulpbronnen eindig zijn. Van de projectdeelnemers mag verwacht worden dat zij een bijdrage leveren aan het aanpakken van die uitdagingen. De grondslag voor eenheid en verbondenheid schuilt – uiteindelijk – in de collectieve inspanning.

Bijlage

In hoofdstuk 5 heb ik de definitie van nationale identiteit licht aangepast.

Is daarmee alle onduidelijkheid uit de wereld geholpen? Nee, in zekere zin is met die aanpassing slechts het topje van de ijsberg aangeraakt. Er valt veel meer te zeggen over definities. Rondom het begrip ‘nationale identiteit’ kan op (minstens) drie gebieden verwarring ontstaan, namelijk:

– Verwijst het begrip nu naar kenmerken van het collectief of van het individu?

– Verwijst het begrip nu naar een objectieve of naar een subjectieve realiteit?

− Betreft het nu een enkelvoudig of een meervoudig fenomeen?

Voor elk van deze opposities geldt dat dit essay (primair) uitgaat van de eerste invulling. In de literatuur wordt echter ook vaak uitgegaan van de tweede invulling, zonder dat dit altijd even expliciet wordt gemaakt. Dat kan makkelijk leiden tot misverstanden en ongelukken. Laat ik daarom proberen om in deze bijlage enige helderheid te creëren.

Collectief versus individu

Dit essay gaat over ‘nationale identiteit’, opgevat als een set van kenmerken van het collectief. Het gaat over de identiteit van Nederland, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, enzovoort. Vroeger werd vaak gesproken van volksaard of nationaal karakter, maar die termen zijn door hun associatie met de oorlog besmet geraakt. Tegenwoordig spreekt men liever van ‘nationale identiteit’. Die term klinkt neutraler en is minder beladen.

Deze terminologische innovatie leidt echter tot nieuwe problemen, want hiermee komen we in het vaarwater van psychologen. Die gebruiken het begrip

‘nationale identiteit’ namelijk al vele decennia, maar voor iets heel anders, namelijk een kenmerk c.q. gevoel van het individu. In mijn paspoort staat dat ik Nederlander ben, en dat voel ik me ook, zeker als ik in het buitenland kom, en merk dat daar de dingen anders gaan dan ik gewend ben. Er heeft zich als het ware een stukje Nederland in mijn geest genesteld.

Per saldo zitten we met de lastige situatie dat nu hetzelfde begrip wordt gebruikt voor twee heel verschillende dingen: enerzijds een maatschappelijke realiteit, anderzijds een individuele beleving. Natuurlijk hebben die twee wel met elkaar te maken – of iemand zich verbonden voelt met een bepaald collectief, wordt immers deels bepaald door de kenmerken van dat collectief – maar het blijven wezenlijk verschillende fenomenen.

Niet alle deelnemers aan het debat maken echter een duidelijke keuze tussen beide betekenissen van het begrip, of ze plakken deze aan elkaar. Twee voorbeelden:

– De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vat nationale identiteit op als

“het besef dat men deel uitmaakt van een volk of nationale samenleving enen dat deze gemeenschap specifieke kenmerken bezit, waarin zij verschilt van andere volkeren of nationale samenlevingen.”1

− Het scp definieert de Nederlandse identiteit als “het geheel aan beelden over wat Nederland is en niet is, wat Nederland zou moeten zijn en niet zou moeten zijn, enen van de al dan niet gedeelde identificatie daarmee.”2

Beide definities lijken een poging om de kool en de geit te sparen, want ze sme-den collectief en individueel niveau aaneen. Dat is een strategie die doorgaans niet verstandig is. Dit essay gaat dan ook nadrukkelijk over de laatste respectie-velijk eerste helft van beide definities.

Objectieve versus subjectieve identiteit

Deels parallel met bovenstaand onderscheid loopt een tweede oppositie, name-lijk tussen objectieve identiteit versus subjectieve identiteit. Nu zijn ‘objectief ’ en ‘subjectief ’ lastige termen, dus laat ik uitleggen wat ik in deze context hier-mee bedoel:

– Met de objectieve identiteit bedoel ik de identiteit van de persoon of natie zoals die zich toont (of wordt geconstrueerd) in het ‘derdepersoons- perspectief ’: het perspectief van de onafhankelijke en ideale waarnemer op afstand. (De filosoof Nagel noemt dit ‘the view from nowhere’). Dit is de identiteit van de persoon of natie zoals die feitelijk is.

− Met de subjectieve identiteit bedoel ik de identiteit van de persoon of natie zoals die zich toont (of wordt geconstrueerd) in het ‘eerstepersoons- perspectief ’: het perspectief van de persoon of natie in kwestie zelf. Dit is de identiteit die deze persoon of natie waarneemt en beleeft. Anders gezegd, zoals die wordt ervaren.

Objectieve en subjectieve identiteit vallen lang niet altijd samen. Over mijn lichaamslengte en kleur ogen zal weinig verschil van inzicht bestaan, maar over andere aspecten van mijn identiteit mogelijk wel. Zo kan ik mezelf beschouwen als bijzonder aantrekkelijk, intelligent en sociaal, maar dat wil niet zeggen dat anderen dat ook zo zien. Het is maar de vraag of ik ook echt zo aantrekke-lijk, intelligent en sociaal ben. Hetzelfde geldt op nationaal niveau. Over de

1 rmo 1999: 8, cursivering toegevoegd.

2 scp 2019: 1: 17, cursivering toegevoegd.

natuurlijke en fysieke kenmerken van het land zal doorgaans weinig verschil van inzicht bestaan, maar over andere aspecten van de nationale identiteit mogelijk wel. Een land kan zichzelf wel beschouwen als tolerant, open en ruimdenkend, maar dat wil niet zeggen dat de rest van de wereld er hetzelfde over denkt.

Wat het geheel extra ingewikkeld maakt, is dat – ook al gaat het dan om ver-schillende fenomenen – subjectieve identiteiten tegelijk onderdeel kunnen zijn van de objectieve identiteit van de natie. De onafhankelijke en ideale waarnemer op afstand zou bijvoorbeeld kunnen vaststellen dat de inwoners van Nederland en masse zichzelf waarnemen en ervaren als tolerant, open en ruim-denkend (en zeker niet racistisch!). Misschien hebben zij die trekken ook wel als zodanig benoemd – bijvoorbeeld in onderzoeken, praatprogramma’s en publi-caties over de nationale volksaard – waardoor ze onderdeel zijn gaan uitmaken van het collectieve zelfbeeld. Per saldo is dus een van de elementen van ‘de identiteit van Nederland’ het empirische gegeven dat daar veel mensen wonen die zichzelf waarnemen en ervaren als tolerant, open en ruimdenkend. (Het kan derhalve nuttig zijn als nieuwkomers over dit aspect van de Nederlandse identi-teit worden geïnformeerd, zodat zij weten dat – al dan niet terechte – kantteke-ningen bij dit nationale zelfbeeld wel eens gevoelig kunnen liggen.)

Enkelvoudig versus pluriform

Dan de derde oppositie. Vermoedelijk is deze variëteit aan invullingen van het begrip ‘nationale identiteit’ een van de redenen waarom verwarring kan ontstaan over de vraag of identiteiten nu enkelvoudig of meervoudig zijn.

Het antwoord is dat beide waar zijn – alleen hebben we het over verschillende dingen. Nader bepaald:

– Identiteit in de eerste betekenis – de objectieve kenmerken van het collectief – verwijst naar een enkelvoudige realiteit. Er bestaat maar één Nederland, nergens ter wereld zal men een tweede exemplaar van ons land aantreffen.

Natuurlijk kan men die Nederlandse realiteit op meerdere manieren voorstellen, maar de meervoudigheid bevindt zich hier op het niveau van representatie, niet op het niveau van realiteit.

− Identiteit in de tweede betekenis – de kenmerken en gevoelens van het individu – verwijst daarentegen naar pluriformiteit. Op de dag dat deze zin wordt geschreven, telde Nederland 17.443.209 inwoners.3 Die hebben allemaal een andere identiteit en bovendien heeft ieder van hen meerdere sociale identiteiten. Iemand is of voelt zich niet alleen Nederlander, maar wellicht ook: protestant, Tukker, aanhanger van De Graafschap, gemeente-ambtenaar, fan van Bløf, stemmer op partij x, enzovoort.

Het is ongelukkig dat op beide niveaus ‘identiteit’ het kernbegrip is, want dat vergroot het risico van vermenging van beide niveaus. Twee – zeker niet denk-beeldige – voorbeelden:

– Men vertrekt vanuit de objectieve identiteit van het collectief en con-strueert van daaruit, als een soort rekenkundig gemiddelde, de ‘typische Nederlander’. Door deze switch van collectief naar individueel niveau, kan echter de indruk ontstaan dat wie niet (of minder) voldoet aan dit rekenkundig gemiddelde, geen ‘echte’ Nederlander zou zijn. En dat kan dan weer leiden tot een normatieve druk om meer te worden als die ‘typische Nederlander’. De pluriformiteit van het individuele niveau wordt dan gedwongen in de enkelvoudige mal van het collectieve niveau.

− Men vertrekt vanuit individuele en subjectieve identiteiten, stelt vast dat geen twee Nederlanders hetzelfde zijn, en dat ‘de’ Nederlander dus niet bestaat. Vervolgens wordt echter de switch gemaakt naar het collectieve niveau, en geconcludeerd dat ‘de’ Nederlandse identiteit – opgevat als een set van feitelijke kenmerken van het collectief – derhalve óók niet bestaat.

De reële pluriformiteit op het individuele niveau wordt dan ten onrechte geprojecteerd op het collectieve niveau.

Beide vormen van vermenging zijn in conceptueel-epistemologische zin een vorm van illegaal grensverkeer. Meestal is dat een recept voor ellende.4

Conclusie

Zou het – vanwege alle gedoe met dubbele betekenissen – niet beter zijn om de term ‘nationale identiteit’ niet langer te gebruiken voor een beschrijving van het collectief, en weer exclusief aan de psychologen over te laten? Sommigen pleiten daar inderdaad voor.5

Dit zou echter niet mijn voorstel zijn. Nog los van de vraag welke term je dan wél wilt gebruiken, kun je een begrip dat zozeer is ingeburgerd in het maatschappelijke debat (en waar in Frankrijk zelfs een ministerie naar was vernoemd!) niet zomaar terzijde schuiven. Het is beter vast te houden aan het begrip, maar in contexten waar niet onmiddellijk duidelijk is waarnaar het verwijst dat expliciet te maken in woord en geschrift. Zo zullen veel onhelder-heden eenvoudig kunnen worden voorkomen door op geëigende plaatsen niet te spreken van ‘nationale identiteit’ maar van de ‘de identiteit van de natie’.

4 Sen 2006.

5 Ten dele overigens om andere redenen. Zie bijvoorbeeld Leerssen in scp 2019, appendix bij hoofdstuk 1.

Literatuur

Alba, R. en J.W. Duyvendak (2019) ‘What about the mainstream? Assimilation in super-diverse times’, Ethnic and racial studies 42, 1: 105-124.

Allport, G.W. (1954/1979) The nature of prejudice, New York, ny: Basic Books.

Banting, K., W. Kymlicka en A. Harell (2020) ‘Beyond National Identity’, in G. Gustavsson en D. Miller (red.) Liberal Nationalism and Its Critics:

Normative and Empirical Questions, Oxford: Oxford University Press.

Barrett, H.C. (2001) ‘On the functional origins of essentialism’, Mind & Society 2, 1: 1-30.

Bouchard, G. (2010) ‘What is interculturalism’, McGill Law Journal 56: 435-468.

Breakwell, G. M. (1987) ‘Identity’, blz. 94-114 in H. Beloff en A. Coleman (red.) Psychology survey 6, Londen: British Psychological Society.

Brehm, J.W. (1966) A theory of psychological reactance, Oxford, England:

Academic Press.

Brehm, S.S. en J.W. Brehm (1981) Psychological reactance: A theory of freedom and control, New York: Academic Press.

Breidahl, K., N.Holtug en K. Kongshøj (2018) ‘Do shared values promote social cohesion? If so, which?’, Evidence from Denmark 10, 1: 97-118.

Brewer, M.B. (1991) ‘The social self: on being the same and different at the same time’, Personality and social psychology bulletin 17, 5: 475-482.

Brewer, M.B. (2007) ‘The social psychology of intergroup relations: social cate-gorization, ingroup bias, and outgroup prejudice’, in A.W. Kruglanski en E. Tory Higgins (red.) Social psychology. Handbook of basic principles 2e editie, New York: Guilford Press.

Brink, G. van den (red.) (2018) Waartoe is Nederland op aarde?, Amsterdam:

Boom.

Cappelen, H. (2018) Fixing language: An essay on conceptual engineering, Oxford: Oxford University Press.

Caron, J. F. (2013) ‘Understanding and interpreting France’s national identity:

The meanings of being French’, National identities 15, 3: 223-237.

Cimpian, A. en E. Salomon (2014) ‘The inherence heuristic: An intuitive means of making sense of the world, and a potential precursor to psychological essentialism’, Behavioral and Brain Sciences 37, 5: 461-480.

Claassen, R. (2011) Het huis van de vrijheid. Een politieke filosofie voor vandaag, Amsterdam: Ambo.

Cohen, G.L. en D.K. Sherman (2014) ‘The psychology of change: Self-affirmation and social psychological intervention’, Annual review of psychology 65.

Commissie Canon van Nederland (2020) Open vensters voor onze tijd. De Canon van Nederland herijkt, Amsterdam: Amsterdam University Press.

Davoodi, T., G. Soley, P.L. Harris en P.R. Blake (2020) ‘Essentialization of social categories across development in two cultures’, Child development 91, 1:

289-306.

Dennett, D. (1992) ‘The Self as the Centre of Narrative Gravity’, in F. Kessel, P.

Cole en D. Johnson (red.) Self and Consciousness: Multiple Perspectives, Hillsdale, nj: Erlbaum.

Dovidio, J.F. en S.L. Gaertner (2010) ‘Intergroup bias’, in S.T. Fiske, D.T. Gilbert en G. Lindzey (red.) Handbook of social psychology, Hoboken nj: John Wiley and Sons.

Durkheim, E. (1895/1982) The Rules of the Sociological Method, New York: Free Press.

Duyvendak, J.W. en J. Kešić (2017) ‘To be Dutch or not to be’, De Groene Amsterdammer 141, 7: 36-39.

Ekamper, E. en M. van Huis (2005) ‘Verhuizingen en huishoudensveranderin-gen in Nederland: verschillen tussen corop-regio’s’, Bevolkingstrends 53y, 1: 84-89.

Ekamper, P. en G. Bloothooft (2013) ‘Weg van je wortels: de afstand tussen overgrootouders en achterkleinkinderen’, Demos: bulletin over bevolking en samenleving 29, 2.

Gelman, S. A. (2003) The essential child: Origins of essentialism in everyday thought, Oxford: Oxford University Press.

Ginkel, R. van (2004) ‘Gezocht: identiteit’, Socialisme en Democratie 1, 2: 64-73.

Ginkel, R.J. van (1999) Op zoek naar eigenheid. Denkbeelden en discussies over cultuur en identiteit, Den Haag: Sdu uitgevers.

Goodhart, D. (2017) The road to somewhere: The populist revolt and the future of politics, Oxford: Oxford University Press.

Grever, M., E. Jonker, K. Ribbens en S. Stuurman (2006) Controverses rond de canon, Assen: Van Gorcum.

Grever, M. en K. Ribbens (2007) Nationale identiteit en meer-voudig verleden. wrr-Verkenning nr. 17 Amsterdam:

Amsterdam University Press. Beschikbaar op: https://

www.wrr.nl/publicaties/verkenningen/2007/09/24/

nationale-identiteit-en-meervoudig-verleden—-17.

Haslam, N. (2017) ‘The origins of lay theories: The case of essentialist beliefs’, blz. 3-16 in C.M. Zedelius, B.C.N. Müller en J.W. Schooler (red.) The science of lay theories: How beliefs shape our cognition, behavior, and health, Springer International Publishing.

Hetherington, M.J. en J.D Weiler (2009) Authoritarianism and polarization in American politics, Cambridge: Cambridge University Press.

Hirsh Ballin, E. (2007) Herkomst en Toekomst, toespraak bij de presentatie van het wrr-rapport “Identificatie met Nederland” op 24 september 2007.

Hogg, M.A. (2011) ‘Self-uncertainty, self identity, and the solace of extremism’, blz. 19-35 in M.A. Hogg en D.L. Blaylock (red.) Extremism and the Psychology of Uncertainty, Oxford: vk: Wiley-Blackwell.

Home Office (2001) Building cohesive communities: A report of the Ministerial Group on Public Order and Community Cohesion, Londen: Home Office Home Office (2002) Secure Borders, Safe Haven: Integration with Diversity in

Modern Britain, Londen: The Stationery Office.

Home Office (2003) The New and the Old: The Report of the Life in the United Kingdom, Advisory Group, Londen: Home Office.

Jennissen, R., G. Engbersen, M. Bokhorst en M.A.P. Bovens (2018) De nieuwe verscheidenheid: De toegenomen diversiteit naar herkomst in Nederland.

wrr-Verkenningen nr. 38, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Beschikbaar op: https://www.wrr.nl/publicaties/

verkenningen/2018/05/29/de-nieuwe-verscheidenheid.

Jetten, J. en P. Hutchison (2011) ‘When groups have a lot to lose: Historical continuity enhances resistance to a merger’, European Journal of Social Psychology 41, 3: 335-343.

Jetten, J. en M.J. Wohl (2012) ‘The past as a determinant of the present:

Historical continuity, collective angst, and opposition to immigration’, European Journal of Social Psychology 42, 4: 442-450.

Jones, J.M., J.F. Dovidio en D.L. Vietze (2014) The psychology of diversity:

beyond prejudice and racism, New York: Wiley Blackwell.

Joppke, C. (2008) ‘Immigration and the identity of citizenship: the paradox of universalism’, Citizenship studies 12, 6: 533-546.

Jost, J.T., M.R. Banaji en B.A. Nosek (2004) ‘A decade of system justification theory: Accumulated evidence of conscious and unconscious bolstering of the status quo’, Political psychology 25, 6: 881-919.

Kymlicka, W. (2016) ‘Defending diversity in an era of populism: in Multiculturalism and interculturalism compared’, blz. 158-177 in Multiculturalism and interculturalism: Debating the dividing lines.

Laclau, E. (2005) ‘Populism: What’s in a Name’, Populism and the Mirror of Democracy 48.

Laczko, L.S. (2005) ‘National and local attachments in a changing world sys-tem: Evidence from an international survey’, International Review of Sociology 15, 3: 517-528.

Laurence, J. en G. Goodliffe (2013) ‘The French debate on national identity and the Sarkozy presidency: A retrospective’, The International Spectator 48, 1: 34-47.

Lefort, C. en D. Macey (1988) Democracy and political theory (Vol. 225), Cambridge: Polity Press.

Lewicka, M. (2011) ‘Place attachment: How far have we come in the last 40 years?’, Journal of environmental psychology 31, 3: 207-230.

Low, S.M. en I. Altman (1992) Place attachment. In Place attachment, Boston ma: Springer.

Machiavelli, N. (1531/1997) Discorsi; gedachten over staat en politiek, Amsterdam: Ambo.

Manz, S. (2004) ‘Constructing a normative national identity: The Leitkultur debate in Germany, 2000/2001’, Journal of Multilingual and

Multicultural Development 25, 5-6: 481-496.

Medin, D.L. en A. Ortony (1989) ‘Psychological essentialism’, blz. 179-195 in S. Vosniadou en A. Ortony (red.) Similarity and analogical reasoning, Cambridge: Cambridge University Press.

Mijnhardt, W. (2010) ‘A tradition of tolerance’, in E. Besamusca en J. Verheul (red.) Discovering the Dutch: On culture and society of the Netherlands, Amsterdam: Amsterdam University Press.

Mill, J.S. (2001) On liberty, Electronic Book Company.

Miller, D. (1995) On nationality, Oxford: Clarendon Press.

Miller, D. en S. Ali (2014) ‘Testing the national identity argument’, European Political Science Review 6, 2: 237-259.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2014) Kernwaarden van de Nederlandse samenleving, Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministry of Justice (2007) Governance of Britain. Cm 7170, Londen: Stationery Office.

Ministry of Justice (2009) Rights and responsibilities: developing our constituti-onal framework. CM 7577, Londen: Stationary Office.

Modood, T. (2017) ‘Majoritarian interculturalism and multicultural nati-onalism’, in D. Tabachnick en L. Bradshaw Civic Virtue, Citizenship and Multiculturalism, Lanham, MD Lexington Books, Rowman and Littlefield.

nidi & cbs (2020) Bevolking 2050 in beeld: drukker, diverser en dubbelgrijs.

Deelrapport Verkenning Bevolking 2050, Den Haag: nidi

Orgad, L. (2015) The cultural defense of nations: A liberal theory of majority rights, Oxford: Oxford University Press.

Parekh, B. (2000) ‘Defining British national identity’, The Political Quarterly 71, 1: 4-14.

Pautz, H. (2005) ‘The politics of identity in Germany: the Leitkultur debate’, Race & Class 46, 4: 39-52.

Reicher, S. en N. Hopkins (2001) Self and nation, London: Sage.

Reijerse, A., K. van Acker, N. Vanbeselaere, K. Phalet en B. Duriez (2013)

‘Beyond the ethnic-civic dichotomy: Cultural citizenship as a new way of excluding immigrants’, Political Psychology 34, 4: 611-630.

Renan, E. (1882) ‘What is a nation?’ Herdrukt in H.K. Bhabha (red.)(1990) Nation and narration, Londen: Routledge.

rmo (1999) Nationale identiteit in Nederland. Internationalisering en nationale identiteit, Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Sani, F. (red.) (2008) Self continuity: Individual and collective perspectives, New York, ny: Psychology Press.

Sani, F., M. Bowe, M. Herrera, C. Manna, T. Cossa, X. Miao en Y. Zhou (2007)

‘Perceived collective continuity: Seeing groups as entities that move through time’, European Journal of Social Psychology 37, 6: 1118-1134.

Scannell, L. en R. Gifford (2010) ‘Defining place attachment: A tripartite orga-nizing framework’, Journal of environmental psychology 30, 1: 1-10.

Scannell, L. en R. Gifford (2014) ‘Comparing the theories of interpersonal and place attachment’, blz. 23-26 in L. C. Manzo en P. Devine-Wright (red.) Place attachment: Advances in theory, methods, and applications, New York, ny: Routledge.

Scannell, L. en R. Gifford (2017a) ‘The experienced psychological benefits of place attachment’, Journal of Environmental Psychology 51: 256-269.

Scannell, L. en R. Gifford (2017b) ‘Place attachment enhances psychological need satisfaction’, Environment and Behavior 49, 4: 359-389.

Schechtman, M. (2011) ‘The Narrative Self ’, blz. 394-416 in S. Gallagher (red.) The Oxford Handbook of the Self, Oxford: Oxford University Press.

Schoonenboom, M. (2019) Een kleine geschiedenis van de grootste Duitse wor-steling: De zoektocht naar identiteit in het machtigste land van Europa, Amsterdam: Querido.

scp (2019) Denkend aan Nederland, beschikbaar op: https://www.scp.nl/

publicaties/monitors/2019/06/26/denkend-aan-nederland.

Searle, J. (2010) Making the social world: The structure of human civilization, Oxford: Oxford University Press.

Sen, A. (2006) Identity and violence: The illusion of destiny, Londen: Penguin

Sen, A. (2006) Identity and violence: The illusion of destiny, Londen: Penguin