• No results found

2. Theoretisch kader

3.4. Procedure

3.4.1. Uitvoering van de lessenreeks talensensibilisering

Zoals hierboven vermeld is de originele lessenreeks wegens omstandigheden ingekort van twaalf lessen tot zeven lessen over een periode van negen weken (vanwege voorjaarsvakantie en een studiedag). De lessen hadden moeten plaatsvinden tussen 11:00 en 11:55, maar in de praktijk kon vaak pas worden begonnen met de lessen tussen 11:15 en 11:20. De lessen waren hierdoor tussen de 35 en 45 minuten lang. In totaal hebben de leerlingen 250 minuten les gehad. De lessen waren met alle 15 leerlingen tegelijk, hoewel door afwezigheid (zoals bijvoorbeeld ziekte en CITO-

oefeningen) niet alle leerlingen alle lessen konden bijwonen. Uiteindelijk hebben 5 leerlingen alle lessen bijgewoond en de overige leerlingen hebben minstens 5 van de 7 lessen gehad. Twaalf

presentaties gegeven zijn over de lessenreeks aan de andere leerlingen uit de respectievelijk drie bovenbouwklassen.

Het was voor de onderzoeker de tweede keer dat zij het materiaal gebruikte en de eerste keer dat zij het materiaal gebruikte met leerlingen van deze leeftijd. Dit bracht zowel voor- als nadelen met zich mee. Het voordeel was dat oefeningen zoals een woordweb maken korter konden duren dan bij jongere leerlingen en dit een onderdeel van de les kon worden in plaats van een les op zich. Een nadeel was dat niet alles makkelijker en sneller was voor deze leeftijd en sommige onderwerpen alsnog een hele les in beslag namen, zoals bijvoorbeeld het maken van een talennetwerk. Hierdoor was het passen en meten om de belangrijke doelen van de lessenreeks in de les te passen.

Tevens was het voor de onderzoeker een nieuwe ervaring om met leerlingen van deze leeftijd en in dit schoolsysteem te werken. De lessen verliepen niet altijd even rustig en niet alle leerlingen waren altijd even betrokken bij de les. Dit kan zijn omdat de groepsleerkrachten de leerlingen uitgekozen hadden en zij dus niet vrijwillig in de lessen zaten. De leerkrachten hadden sommige leerlingen gekozen omdat zij thuis een andere taal spraken, een ouder hadden die nog een andere taal sprak dan het Nederlands, omdat zij iets extra’s konden gebruiken (volgens de leerkracht) of omdat zij dachten dat deze leerlingen hierin geïnteresseerd zouden zijn. In de praktijk bleek niet alleen dat de anderstalige kennis van de leerlingen minder was, maar ook dat de leerlingen niet allemaal zo geïnteresseerd waren als de leerkrachten hadden gedacht. Uiteindelijk zorgde dit, ondanks de keuzes van de leerkrachten, nog voor een realistische samenstelling van de groep.

3.4.2. Uitvoering interviews experimentele en controlegroepen

Voor het afnemen van de interviews is gekozen voor een quasi-focusgroepsetting. Bij een

focusgroepinterview staat normaal één vraag centraal, zorgt de begeleider ervoor dat het onderwerp en de hoofdvragen geheel duidelijk zijn en houdt de groep zo nodig ‘bij de les’. Daarnaast moeten ‘onduidelijkheden … tijdens de sessie voldoende opgehelderd worden’ (Swanborn, 1999). Echter, dit was gezien gezien de leeftijd van de deelnemers en de onderzoeksvraag niet wenselijk vanwege het risico dat één vraag niet zou leiden tot alle antwoorden benodigd voor de onderzoeksvraag. Daarom is gekozen voor een meer gestructureerd interview begeleid door de onderzoeker die zo om verheldering kon vragen, en er ook voor kon zorgen dat alle nodige vragen gesteld en beantwoord werden. Tevens duren focusgroepinterviews normaliter tussen de een en twee uur (Swanborn,

1999), maar ook dit was vanwege de leeftijd van de kinderen en het feit dat de interviews

plaatsvonden onder schooltijd niet haalbaar. De interviews duurden uiteindelijk tussen de 26 en 42 minuten.

Aan het begin van de interviews heeft de onderzoeker enkele demografische gegevens van de deelnemers genoteerd zoals leeftijd, talenkennis, talencontact en hoe lang de leerlingen al op desbetreffende school zitten of hoe lang ze al in Nederland zijn. De interviews zijn opgenomen en het beeldmateriaal is gebruikt om de antwoorden van de deelnemers te kunnen analyseren. Het opgenomen materiaal blijft in bezit van de onderzoeker en zal niet voor andere doeleinden dan de analyse voor dit onderzoek gebruikt worden.

3.4.3. Transcriptie en analyse van de interviews

De antwoorden zijn getranscribeerd en georganiseerd in een spreadsheet per vraag. Gezien de leeftijd van de deelnemers is er voor gekozen om het interview deels te transcriberen. Soms dwaalde het gesprek enigszins af, andere keren was de helft van het antwoord relevant en had de andere helft niet met de vraag te maken. Deze passages zijn niet getranscribeerd omdat ze niet relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

De getranscribeerde antwoorden zijn met elkaar vergeleken om zo categorieën van dezelfde of sterk overeenkomende antwoorden te identificeren. Vanwege de groepsinterviews kwam het voor dat leerlingen alleen knikten of ‘ja’ zeiden in reactie op een andere leerling. In deze gevallen is het antwoord waarmee de leerling het eens was meegerekend. In andere gevallen waren er kinderen die geen antwoord gaven of na extra vragen van de onderzoeker geen antwoord wisten op de vraag. In dit geval is het antwoord voor die leerling op die vraag blanco gehouden.

Bij een vraag als Welke talen kun je benoemen? zijn antwoorden die geen taal waren, maar enkel het adjectief van de naam van het land buiten beschouwing gelaten wanneer de officiële taal van dat land een sterk andere naam heeft (bv. ‘Mexicaans’ in plaats van ‘Spaans’).

Bij de vraag Ken je woorden uit andere talen? zijn unieke talen geteld in elke subgroep (van vijf geïnterviewde leerlingen) en hoeveel unieke woorden er genoemd werden in die taal. Ook bij de vraag Welke talen wil je nog leren? zijn het aantal unieke talen geteld per subgroep.

Voor alle andere vragen is gekeken naar hoe vaak dezelfde, of sterk vergelijkbare, antwoorden in elke groep gegeven werden. Deze cijfers zijn vervolgens uiteengezet in tabellen per vraag. In de tabellen is opgenomen hoeveel keer een bepaald antwoord per groep gegeven werd, hoeveel antwoorden de groep in totaal gaf op die vraag (dit aantal kan dus hoger zijn dan de grootte van de groep daar een leerling vaak meerdere antwoorden kon geven), en hoe vaak dat antwoord in totaal door alle groepen gegeven werd.

Tevens is er gekeken naar hoeveel procent van de leerlingen in die groep dat antwoord gaf. Deze percentages staan in de tabellen achter de absolute cijfers. Voor vragen die betrekking hadden op een positieve of negatieve houding is ook gekeken naar welk percentage van de totale antwoorden van de groep negatief of positief was. Op die manier kunnen de verschillen en overeenkomsten duidelijk in kaart gebracht worden om zo eventuele hypotheses op te kunnen stellen voor vervolgonderzoek.

Vanwege de relatief kleine omvang van de onderzoeksgroepen is ervoor gekozen om geen statistische analyses uit te voeren met de cijfers verkregen uit de data. De beschrijving van de resultaten is dus voornamelijk in beschrijvende, kwalitatieve termen.