• No results found

5. Conclusies en discussie

5.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Het Evlang-project meldde ‘een duidelijk verband tussen positieve effecten en de duur van het programma’ (Genelot, 2001 zoals beschreven in Van Gorp et al., 2011). Daarom zou het voor toekomstig onderzoek beter zijn om een lessenreeks te geven van lessen die minstens een uur duren en over een periode van minstens drie, vier maanden worden gegeven. Op die manier kan dieper op meer verschillende onderwerpen worden ingegaan waardoor de lessenreeks meer inhoud krijgt, meer ruimte voor discussie biedt en mogelijk ook ruimte voor bezoekjes van ouders die andere talen spreken. Van Gorp et al. melden in relatie met het onderzoek van Candelier (2003a, 2005, zoals omschreven in Van Gorp et al., 2011) ook dat ‘openheid heel wat meer dan interesse’ vereist. Dat betekent dat er langer gewerkt zou moeten worden aan talensensibilisering om de gewenste openheid teweeg te brengen en ervoor te zorgen dat deze blijft.

Wanneer de lessenreeks plaatsvindt over een langere periode wordt het mogelijk om een nulmeting uit te voeren onder zowel de leerlingen die deelnemen aan de lessenreeks talensensibilisering als de leerlingen uit de controlegroepen. Van Gorp et al. beschrijven dat er bij een zogenaamd

interventieonderzoek, zoals ook dit onderzoek, het van belang is dat er ook een voormeting plaatsvindt (2011).

De lessenreeks kan ook beter verzorgd worden door de leerkracht dan door een externe persoon, zoals in het huidige onderzoek. Zoals Pulinx, Avermaet en Agirdag (2017) in hun onderzoek

beschrijven is het van belang dat de leerkrachten meegaan in een meertalige benadering op scholen. Zij menen dat een bottom-up aanpak, beginnend in de school, de meest succesvolle manier is aangezien een omgekeerde aanpak, vanuit de overheid, een moeilijker te bewandelen pad zou zijn vanwege het strikt eentalige beleid dat de overheid voert. In dat onderzoek betreft het Vlaanderen, maar naar mijn mening is dit ook van toepassing in Nederland. Leerkrachten meekrijgen in

meertalige educatie kan mogelijk beginnen bij een lessenreeks talensensibilisering. Zo krijgen zij inzicht in hoe andere talen en culturen in elkaar zitten en wat de waarde hiervan is. Bovendien ervaren zij dan meteen de effecten van de lessen op de leerlingen en zijn zij meer gewillig om een dergelijke aanpak tijdens reguliere lesuren ook toe te passen.

Het betrekken van een grotere groep leerlingen bij de lessenreeks en de controlegroepen betekent dat met de resultaten significantietoetsen uitgevoerd kunnen worden. Daarmee kunnen de

verschillen in de kennis en opvattingen van de leerlingen hard gemaakt worden. Daarnaast kan het interessant zijn om de lessenreeks talensensibilisering op verschillende scholen te verzorgen, en met name ook op scholen met veel kinderen met een migratieachtergrond. In Vlaams onderzoek is aangetoond dat leerkrachten op scholen met een hoog percentage leerlingen met een

migratieachtergrond de meertaligheid van hun leerlingen problematiseren in plaats van dit te zien als een bron van talenrijkdom (Pulinx et. al., 2014). De situatie in Nederland is waarschijnlijk vergelijkbaar gezien de resultaten van dit onderzoek. Bij controlegroep 2 (een school met een hoger percentage migrantenleerlingen dan de andere scholen) leefde meertaligheid duidelijk, maar werd niet veel waarde aan gehecht. Daarom zou het juist op deze scholen belangrijk zijn dat de

leerkrachten leren om te gaan met de meertaligheid van de leerlingen en dit leren zien als een bron van waaruit leerlingen verder kunnen leren in plaats van iets dat schoolsucces in de weg staat.

Voor het uitvoeren van de interviews in toekomstig onderzoek is aan te raden om deze een op een te doen. Op die manier komen alle kinderen zoveel aan het woord als zij willen. Bovendien worden de kinderen dan niet door elkaar beïnvloed, wat kan leiden tot het geven van hetzelfde antwoord of juist het tegenovergestelde terwijl het misschien niet de oprechte kennis of mening is van dat kind. Ook de leerkrachten kunnen in een toekomstig onderzoek worden geïnterviewd over de

veranderingen die zij zien in zichzelf en de leerlingen.

Van te voren meer demografische gegevens verzamelen van de leerlingen zoals talen die de moeder en vader spreken, welke taal er precies thuis gesproken wordt en ook gegevens over de socio- economische achtergrond van de leerlingen, en wellicht schoolprestaties, zorgt ervoor dat hiermee rekening gehouden kan worden bij de resultaten. Mogelijk kunnen hiermee dan verklaring geven worden voor sommige resultaten.

Het gebruiken van verschillende soorten lesmaterialen zou ook een interessante optie zijn voor toekomstig onderzoek om zo de effecten toe te kunnen schrijven aan het fenomeen

talensensibilisering.

Ten slotte zou het een goed idee zijn om een soortgelijk onderzoek ook in secundair en tertiair onderwijs uit te voeren. Ook op middelbare scholen worden scholieren nog verboden hun thuistaal te spreken. Hoewel er wel meer mogelijkheden zijn voor het leren van verschillende talen, zorgt het verbieden van bepaalde talen nog steeds bepaald niet voor een positieve beeldvorming over die talen. Hogere scholen en universiteiten zijn in toenemende mate meertalige plekken met studenten uit het buitenland en opleiding die in zijn geheel of gedeeltelijk in het Engels onderwezen worden. Het zou interessant zijn om te zien of er aan de kennis, houdingen en opvattingen van deze

jongvolwassenen ook nog iets te verbeteren valt.