• No results found

1.1 Aanleiding

In Nederland is met de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) per 1 januari 2001 een nieuw belastingstelsel in werking getreden.3 Met de komst van de Wet IB 2001 is in Nederland voor het eerst sprake van een gesloten boxensysteem waarbij het inkomen uit sparen en beleggen wordt belast in box 3.4 Het uitgangspunt bij de vermogensrendementsheffing in box 3 is het forfaitair

rendement. Het forfaitair rendement houdt in dat een belastingplichtige bij wege van wetsfictie geacht wordt met de tot zijn rendementsgrondslag behorende vermogensbestanddelen een bepaald

nettorendement te behalen dat in de belastingheffing kan worden betrokken.5 Het forfaitair rendement is bij de invoering van de Wet IB 2001 vastgesteld op 4 procent van de rendementsgrondslag.6 Het

vastgestelde forfaitaire rendement van 4 procent heeft in de loop der jaren steeds meer maatschappelijke weerstand opgeroepen, doordat de rente op diverse financiële producten achterbleef bij het forfaitair rendement. Met ingang van 1 januari 2017 is de vermogensrendementsheffing in box 3 herzien, zodat deze beter aansluit bij de rendementen die door belastingbetalers in voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald.7 Met de belastingherziening per 1 januari 2017 wordt op basis van de hoogte van het box 3 vermogen van de belastingplichtige het vermogen verdeeld over schijven en geldt per schijf een gemiddelde vermogensmix. Op basis van werkelijk gerealiseerde marktrendementen in het verleden wordt een gemiddeld forfaitair rendement toegerekend aan het spaardeel en het beleggingsdeel in de vermogensmix.8 Niettemin is het inherent aan een forfaitair rendement dat het vrijwel nooit exact zal aansluiten bij het rendement dat de individuele belastingplichtige behaalt.9 Ondanks de doorgevoerde wijzigingen per 1 januari 2017 bestaat nog steeds de maatschappelijke wens om de heffing over inkomen uit sparen en beleggen beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement dat is behaald door de individuele belastingplichtige. De sterke daling van de obligatierente en de spaarrente in de afgelopen jaren speelt een belangrijke rol in deze maatschappelijke wens.10 Mijn verwachting is dat de recente ontwikkeling in de aandelenmarkt de maatschappelijke wens versterkt om de

vermogensrendementsheffing beter aan te laten sluiten bij het daadwerkelijke rendement van de belastingplichtige.

Het kabinet is van mening dat om tot een gedegen heffingssystematiek in box 3 te komen, het voor een belastingplichtige van belang is dat de liquiditeit niet in gevaar komt. Het is daarnaast van belang dat de belastingdruk op het vermogen in box 3 en de administratieve last niet te hoog worden. De

belastingheffing in box 3 dient daarbij goed aan te sluiten bij het gevoel van rechtvaardigheid van de belastingbetaler. Voor de overheid spelen de uitvoering en handhaving en de risico’s op belastinguitstel en belastingontwijking een belangrijke rol. Tevens is het om budgettaire redenen voor de overheid van belang om de belastinginkomsten accuraat te kunnen begroten.

3 Wet van 11 mei 2000, Stb. 2000, 216.

4 Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 7, p. 31.

5 Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, p. 37.

6 Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, p. 38.

7 Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 3, p. 9.

8 Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 3, p. 14.

9 Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 64, p. 1.

10 Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 64, p. 1.

6 Menno Snel, de toenmalig staatssecretaris van Financiën, heeft op 6 september 2019 aan de voorzitter

van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een brief verzonden getiteld ‘Aanpassing box 3’.11 In deze brief stelt de toenmalig staatssecretaris van Financiën voor om aan de maatschappelijke wens tegemoet te komen en de heffing over inkomen uit sparen en beleggen beter aan te laten sluiten bij het werkelijke rendement van de belastingplichtigen. Het kabinet heeft stappen gezet met de wijziging per 1 januari 2017. Niettemin ervaren veel spaarders het heffingstelsel van box 3 nog altijd als onrechtvaardig, omdat zij worden belast alsof een deel van hun vermogen uit beleggingen bestaat, waardoor de belastingdruk op hun vermogen hoog is.12 De brief toont de richtinggevende plannen met betrekking tot box 3 en zou, na het indienen van een wetsvoorstel voor de zomer van 2020 en de goedkeuring van de Eerste Kamer en Tweede Kamer, per 1 januari 2022 in werking moeten treden.13

In deze scriptie zal ik de fiscale gevolgen van de belastingherziening in box 3 per 1 januari 2022

uiteenzetten. Daarnaast zal ik onderzoeken in hoeverre het kabinetsplan kwalificeert als een houdbare belastingmaatregel. Dit zal ik ten uitvoer brengen door de belastingmaatregel te toetsen aan de

uitvoerbaarheid, het recht op ongestoord genot van eigendom en het gevoel van rechtvaardigheid van de belastingbetaler.

1.2 Probleemstelling

Om bovenstaand doel te behalen, is de hoofdvraag van deze scriptie tweedelig en luidt deze als volgt:

‘In hoeverre heeft het kabinetsplan tot wijziging van de heffingssystematiek in box 3 fiscale en budgettaire gevolgen en in hoeverre kwalificeert het kabinetsplan als een houdbare belastingmaatregel?’

Met het voorstel om de heffing over inkomen uit sparen en beleggen aan te passen, beoogt het kabinet op een evenwichtige manier de belangrijkste knelpunten in het huidige stelsel van box 3 weg te nemen.14 In de aangekondigde wijziging zal de belastingheffing op bepaalde facetten afwijken van de huidige heffingssystematiek. Om tot een eenduidig onderzoeksresultaat te komen, is het van belang om allereerst antwoord te geven op het eerste deel van de hoofdvraag en daarmee de fiscale (cijfermatige) gevolgen van het kabinetsplan te onderzoeken en uiteen te zetten. De forfaitaire rendementsheffing van box 3 is een onderwerp waar economen en juristen lijnrecht tegenover elkaar staan. De oorzaak is gelegen in het feit dat economen veelal voorstanders zijn van doelmatigheid, terwijl juristen veelal gericht zijn op rechtvaardigheid.15 Om antwoord te geven op het tweede gedeelte van de hoofdvraag dient onderzocht te worden hoe doelmatig en hoe rechtvaardig het voorstel om de vermogensrendementsheffing aan te passen daadwerkelijk is. Uiteindelijk zal op basis van deze criteria geconcludeerd worden in hoeverre het kabinetsplan kwalificeert als een houdbare belastingmaatregel.

11Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 74.

12Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 74, p. 1.

13 Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 74, p. 1.

14 Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 74, p. 12.

15 Reus, M.M. de, De toekomst van box 3, WFR 2018/47.

7

1.3 Opbouw en afbakening van het onderzoek

In hoofdstuk 2 wordt de geschiedenis van de heffingssystematiek in box 3 uiteengezet om de lezer in te leiden in de geschiedenis en de problematiek van de heffingssystematiek in box 3. Het kabinetsplan tot wijziging van de heffingssystematiek in box 3 wordt in hoofdstuk 3 behandeld om een beeld te krijgen van de inhoud en de ratio van de aangepaste regeling. Hoofdstuk 3 zal geïntroduceerd worden door allereerst de aanleiding van het kabinetsplan uitvoerig te bespreken. Daarnaast zal in dit hoofdstuk besproken worden wat het kabinet tracht te bewerkstelligen met het voorstel tot wijziging van box 3.

In hoofdstuk 4 zal het kabinetsplan vanuit fiscaal perspectief op verschillende punten worden vergeleken met de huidige box 3-regeling. Daarnaast zal geanalyseerd worden wat de fiscale gevolgen zijn voor de vermogensbestanddelen in box 3. Om het eerste deel van de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zal in hoofdstuk 4 tevens onderzoek worden gedaan naar de fiscale gevolgen en worden de (mogelijke)

budgettaire gevolgen van de regeling benoemd. Om focus aan te brengen in het onderzoek, zal beperkt stil worden gestaan bij de budgettaire gevolgen. Tot slot zal aan het eind van hoofdstuk 4 een antwoord op het eerste deel van de hoofdvraag geformuleerd worden in de deelconclusie.

In hoofdstuk 5 zal onderzoek worden gedaan naar de uitvoerbaarheid van de anti-arbitragemaatregelen en de rechtvaardigheid van de heffingssystematiek in box 3. Het kabinetsplan zal getoetst worden aan de uitvoerbaarheid en de rechtvaardigheid van de regeling. In het voorstel van het kabinet bestaan

vermogenscomponenten voor een heffing die verschillend worden belast. Deze vermogenscomponenten zijn door de belastingbetaler om te zetten, waardoor een mogelijkheid tot belastingontwijking ontstaat.

Het kabinet wil arbitrage tussen vermogenscategorieën voorkomen en arbitrage ontmoedigen.16

Hoofdstuk 5 beperkt zich met betrekking tot het onderzoek tot de uitvoerbaarheid van de mogelijke anti-arbitragemaatregelen. Daarnaast zal de rechtvaardigheid van de regeling getoetst worden. Het begrip rechtvaardig is een abstract begrip, omdat het gevoel van rechtvaardigheid voor eenieder anders kan zijn.

Het toetsingskader van het begrip rechtvaardig wordt in deze scriptie gekoppeld aan de verhouding tussen de belastingheffing en de redelijke, proportionele verhouding tot het werkelijke rendement en de liquide positie van de belastingbetaler. Daarnaast wordt de regeling getoetst aan het recht op ongestoord genot van eigendom.17

Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een conclusie opgesteld op basis van het onderzoek. Tevens worden in dit hoofdstuk aanbevelingen geformuleerd.

1.4 Kader van het onderzoek en methodologie

Het wetenschappelijk onderzoek in deze scriptie zal plaatsvinden vanuit een rechtstheoretische

benadering. De rechtsbeginselen van rechtvaardigheid en het recht op ongestoord genot van eigendom liggen ten grondslag aan het onderzoek. Door onderzoek te doen naar wetten, verdragen en

jurisprudentie in combinatie met de rechtsbeginselen en grondrechten, zal het kabinetsplan getoetst worden aan de rechtvaardigheid en het recht op ongestoord genot van eigendom.

16 Kamerstukken II 2018/2019, 35 026, nr. 74, p. 8.

17 HR 3 april 2015, nr. 13/04247, BNB 2015/174.

8