• No results found

Presumptie van onschuld en slachtofferverklaring

Hoofdstuk 4: De positie van de verdachte in verhouding tot het onbeperkte spreekrecht

4.3. De effecten van het spreekrecht op het strafproces en de positie van de verdachte

4.3.2. Presumptie van onschuld en slachtofferverklaring

De wetgever heeft zich in het aanhangige wetvoorstel ook bekommerd over de vraag of het onbeperkt spreekrecht in strijd is met de onschuldpresumptie. Deze vraag werd in het bijzonder gesteld in relatie tot de voorgestelde verschijningsplicht voor de verdachte. Zoals besproken in paragraaf 1.7.1.2 kwam op deze uitbereiding van het spreekrecht veel kritiek van zowel de RSJ als de RvR die de verschijningsplicht voor gedetineerde verdachten sterk afraden. In de huidige regeling waarin de verschijningsverplichting niet in de wet is opgenomen speelt ook al de vraag of de presumptie van onschuld wordt geschonden. De professionele deelnemers aan het strafproces zullen zich onthouden van uitlatingen waaruit de schuld van de verdachte naar voren komt. Voor wat betreft de rechters is dit uitdrukkelijk opgenomen in art. 271 lid 2 Sv., waar staat dat noch de voorzitter noch een der rechters blijk geeft van de overtuiging van schuld of onschuld van de verdachte.

In zijn proefschrift betoogt Bemelmans dat de belangrijkste beperking van artikel 271 Sv. is dat de bepaling niet ziet op het hebben, maar louter op het blijken van de overtuiging dat de verdachte schuldig is. Volgens Bemelmans bestrijkt het principe aldus alleen de bejegening van de verdachte hetgeen in wezen een symptoom is van de daadwerkelijke vooringenomenheid. Echter concludeert Bemelmans vervolgens dat het niet goed anders kan. Een vooroordeel of vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van de schuld van verdachte zal zich eerst moeten openbaren voordat hierop door de verdachte of diens raadsman kan worden gereageerd.100 Zolang dat niet blijkt zal het dus moeten worden verondersteld. Ook kan worden aangenomen dat er een grond voor wraking zal bestaan waar die vooringenomenheid over de schuld van de verdachte blijkt, zowel binnen als buiten het onderzoek ter terechtzitting.

Maar hoe zit het met het slachtoffer? Het slachtoffer kan niet worden gewraakt, het slachtoffer kan in principe roepen wat hij wil. Het staat het slachtoffer vrij om in de zittingszaal de verdachte al als dader te bejegenen. Zolang het slachtoffer de fatsoensnormen niet te buiten gaat, kan de rechter weinig doen om hier tegen op te treden. Wanneer een spreekgerechtigde in een uitzonderlijk geval de perken te buiten gaat door zich wel beledigend uit te laten, kan de voorzitter op grond van art. 271 lid 1 Sv. de nodige bevelen geven om de orde ter terechtzitting

100 Bemelmans 2018, 338 ev.

te handhaven. Dit kan zijn het ontnemen van het woord en de verdere mogelijkheid tot spreken of zelfs het laten verwijderen van de spreekgerechtigde uit de zittingszaal. Het zal duidelijk zijn dat de voorzitter hier niet snel toe over zal gaan.In het interview met mr. A.R. Hartmann gaf hij te kennen dat hiervan in zijn loopbaan als raadsheer slechts eenmaal sprake is geweest. Het ging om nabestaanden van een overleden vijftienjarig meisje. De nabestaanden wilden de verdachte en diens vader fysiek te lijf gaan. De nabestaanden werden door de parketpolitie verwijderd.

Onmiskenbaar is dan ook dat uitlatingen door het slachtoffer jegens de verdachte, waarbij de afschuw over diens daden wordt uitgesproken, impliciet in kunnen houden dat de verdachte als dader wordt bejegend. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de onschuldpresumptie, die immers inhoudt dat een verdachte gedurende de procedure voor onschuldig moet worden gehouden. Nu het slachtoffer geen deel uitmaakt van de overheid en geen professionele procespartij is, is dit toegelaten, maar het gevaar bestaat dat hierdoor een sfeer ontstaat in de zitting waarbij het lijkt of de eerste drie vragen van art. 350 Sv. al zijn beantwoord.

Ook de strafadvocatuur heeft zich uitgelaten over de invoering van het onbeperkte spreekrecht. De strafadvocatuur heeft kritiek op de wijze waaraan het spreekrecht is vorm gegeven. Ter illustratie verwijs ik naar het pleidooi op het Nationale Strafrecht Congres 2017 van strafrechtadvocaat mr. Plasman over het onbeperkt spreekrecht.101 Hij brengt met betrekking tot de huidige gang van zaken onder andere het volgende naar voren: “Mijn bezwaar betreft de

brug die te ver was met de laatste uitbreiding: het onbeperkt mogen praten en zich met alles mogen bemoeien. Het tekeer mogen gaan tegen de dader. En ik zou nog terugkomen op deze vergissing, die ik ook aan het begin maakte, omdat ik het heb over dader en niet over verdachte. Maar het is eigenlijk geen vergissing want er wordt namelijk tekeer gegaan tegen de dader, althans in de perceptie van het slachtoffer. Maar door dat toe te staan, zelfs te faciliteren en soms te stimuleren wordt er meegewerkt aan het beeld dat daar niet de verdachte maar de dader zit. Het cruciale element van de rechtsstaat waarvan we daarmee afscheid nemen is de

onschuldpresumptie.“102

Mr. Plasman beschrijft de ongelukkige positie waarin de advocaat zich bevindt. Wanneer er ongefundeerde ‘’bagger’’ over de verdachte wordt uitgestort verwacht de verdachte dat de

101 Plasman, Adv.bl. 2017, afl. 7, p. 68. 102 Idem voetnoot 81.

advocaat hier iets tegen doet, of ingrijpt. Echter komt het tot de orde roepen van het slachtoffer niet echt positief over en soms kan er maar beter voor worden gekozen om door de zure appel heen te bijten. Dit kan raadsman doen door de verdachte te adviseren het gewoon over zich heen te laten gaan en niet op de uitlatingen te reageren.103 Overigens kan bij deze geschetste gang van zaken ook de vraag worden gesteld of afbreuk wordt gedaan het beginsel van hoor en wederhoor dat eveneens besloten ligt in art. 6 EVRM. Bij de uitoefening van het spreekrecht heeft de verdachte niet de mogelijkheid om de verklaring van het slachtoffer of nabestaande ter discussie te stellen of hierop te reageren.

Alsmede aan de zijde van het Openbaar Ministerie is men niet onverdeeld positief over het onbeperkt spreekrecht. Tijdens het interview met A-G Korver ging hij hier uitvoerig op in. Op de wijze waarop het nu is georganiseerd en het slachtoffer maar één keer het woord krijgt wordt alles tijdens de zitting op een hoop gegooid. Hij is een voorstander van het tweefasenproces, waarbij eerst de schuld van de verdachte komt vast te staan alvorens het slachtoffers zich zou uitlaten over de strafmaat. Hij is ook van mening dat deze opdeling van het spreekrecht in het strafproces logisch voortvloeit uit de opbouw van de vragen van artikel 350 Sv. Hierdoor ga je iedere vorm van schending van de onschuldpresumptie door het slachtoffer uit de weg. Echter merkt hij op dat deze opdeling organisatorisch veel extra werk oplevert en waarschijnlijk financieel niet haalbaar is. Korver zei afsluitend ‘’Een zitting loopt nooit zoals die gepland is.

Indien het al lukt om alle partijen op zitting te krijgen moet deze het liefst in één keer

afgehandeld worden’’.104