• No results found

Practices of objectivity in cerebral

imaging. 17th century-present

Volgens de traditionele wetenschapshistorische op- vatting zijn hedendaagse afbeeldingen van herse- nen objectiever dan bijvoorbeeld 19e-eeuwse litho’s

en foto’s, of 17e-eeuwse tekeningen en gravures

van de hersenen. In mijn proefschrift laat ik echter zien dat de hersenen niet alleen zijn afgebeeld met behulp van opeenvolgende nieuwe technieken, ar- tistieke en medisch-wetenschappelijke conventies, maar dat omgekeerd de hersenen tot op zekere hoogte ook het product zijn van uiteenlopende afbeeldingspraktijken.

In mijn proefschrift analyseer ik vier periodes in de geschiedenis van het verbeelden van de hersenen. In de eerste casus stonden de kopergravures van de hersenen in Thomas Willis’ Cerebri Anatome uit 1664 centraal. Dit was een van de eerste boeken waarin de cortex als een relevante materiële struc- tuur werd gezien. Ik betoog dat de kopergravures in Willis’ boek een belangrijke strategische rol vervulden. Willis was lid van de royal Society, een groep engelse natuurfilosofen wier empirische insteek duidelijk afweek van andere onderzoektra- dities. In hun natuurfilosofie werd het belang van het experiment benadrukt en de aanwezigheid van getuigen bij experimentele demonstraties. Natuur- getrouwe afbeeldingen speelden een cruciale rol in deze onderzoektraditie. Wat deze onderzoekers onder natuurgetrouwheid verstonden, week echter sterk af van eerdere natuurfilosofische verhandelin- gen over het lichaam. Waar in vroegere afbeeldin- gen het benadrukken van de schoonheid van gods schepping centraal stond, en de anatoom werd

gezien als doorgeefluik van god, werd dit centrale gezichtspunt van de natuurfilosoof ruim een eeuw later vervangen door een perspectief waarin de menselijke maat steeds meer werd gerelativeerd (onder andere door het gebruik van microscopen). De interventies van natuurfilosofen zelf bij de totstandkoming van afbeeldingen werden in de tijd van Willis uitgebreid benadrukt. In het midden van de negentiende eeuw deed het ideaal van mecha- nische objectiviteit echter haar intrede. Dit was een onderzoekstrategie waarin mechanische tech- nieken en statistische analyses een belangrijker rol speelden, en – idealiter - menselijke interventie zo veel mogelijk naar de achtergrond werd gedrongen. De invoering van mechanische objectiviteit viel ongeveer samen met de introductie van fotografie in 1839. net als bij hedendaagse hersenscans werden de fotografische ‘rechtstreekse verbeeldin- gen van de realiteit’ geacht belangrijke bijdragen te kunnen leveren aan de neurologie. Toch duurde het meer dan dertig jaar voordat de eerste fotogra- fische atlas van de hersenen verscheen, en gek genoeg bleef het gebruik van fotografie daarna heel zeldzaam.

In de tweede casus heb ik onderzocht waarom veel neuroanatomen sceptisch bleven ten opzichte van fotografie. Foto’s schematiseerden niet, waren niet selectief, waren soms te gedetailleerd en soms niet gedetailleerd genoeg. overstappen naar foto’s zou betekenen dat neuroanatomen de kracht van oordeelsvorming kwijt zouden raken die zo

In de neuroanatomie zijn zowel observeren als afbeelden al eeuwen intiem verweven met een scala aan technieken en conventies. Een belangrijke ontwikkeling was bijvoorbeeld de komst van geogra- fische kaarten in de Renaissance. Het gebruik van schaal, perspectief en andere projectietechnieken had een grote invloed op westerse afbeeldingspraktijken, een invloed die je vandaag nog terugziet in hersenscans. In diezelfde periode werd het gebruikelijker om afbeeldingen te gebruiken als onderdeel van wetenschappelijke bewijsvoering.

Proefschriften

nadat hij een congres in Berlijn bezocht werden zijn beweringen voor waar aangenomen. Cajals fysieke aanwezigheid, zijn eigen microscoop, zijn prepara- ten, zijn uitleg en zijn demonstraties vormden de noodzakelijke condities voor het begrijpen van de tekeningen en van zijn claims.

In de laatste casus analyseer ik de eerste mrI- atlas van witte stof in de hersenen (mori et al., 2006). In de neuroradiologie ontleent mrI als het ware zijn status aan de ‘mythe van de fotografische waarheid’. De esthetiek van röntgenbeelden en CT-scans maakt al heel lang de dienst uit in deze visuele cultuur. mori en zijn collega’s plaatsten hun atlas bewust in deze traditie, die zwaar leunt op het idee dat het mogelijk is om via visualiserings- technieken onmiddellijke toegang te krijgen tot de ‘realiteit’. Dit doen de auteurs bewust, zo laat ik zien, om ruimte te maken voor veel flexibeler, inter- actiever afbeeldingen. In deze afbeeldingen wordt het idee van een rechtstreekse ervaring niet bereikt door allerlei interventies weg te poetsen, maar juist door deze te benadrukken en te stimuleren. met de komst van dit nieuwe type afbeeldings- praktijk zijn bepaalde vooronderstellingen over wat we verstaan onder ‘objectief’ verbeelden gaan verschuiven. Voorstanders van een mechanische objectiviteit streefden naar een onmiddellijke

registratie van de natuur door de natuur zelf. maar in de nieuwe afbeeldingen van witte stof komen de handvaardigheid, de expertblik en de anatomische bedrevenheid van onderzoekers epistemologisch op gelijke hoogte staan met de digitale dataverwerkingscapaciteiten van de scanner en computer. ‘objectieve’ afbeeldin- gen zijn hier juist die afbeeldingen die verdere bewerking mogelijk maken. We kunnen ze het beste zien als flexibel gereedschap, in plaats van statische representaties van hersenen.

n

groningen, 18 februari 2010

Dr. S. de Rijcke

Dr. Sarah de Rijcke promoveerde cum laude aan de Rijks- universiteit Groningen. Van 2009 tot begin 2011 was zij als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Sinds april 2011 is zij als universitair docent werkzaam bij het Centrum voor Wetenschaps- en Techniek Studies (CWTS) van de Universiteit Leiden.

e-mailadres: s.de.rijcke@cwts.leidenuniv.nl Promotoren: Prof.dr. D. Draaisma en Prof.dr. g.C.g. Dehue Copromotor: Dr. a. Beaulieu

Faculteit gedrags- & maatschappijweten- schappen, rijksuniversiteit groningen karakteristiek was voor tekeningen. Daartoe waren

de meesten niet bereid.

In de derde casus analyseerde ik het werk van Santiago ramón y Cajal (1852-1934). Cajal is vandaag nog steeds beroemd om zijn prachtige tekeningen van zenuwcellen. Hij bestudeerde de cellen microscopisch en vertaalde zijn observaties in tekeningen en foto’s. In 1887 zag Cajal voor het eerst een histologisch preparaat bewerkt met de golgi-kleuring (een techniek die ongeveer 5% van het aantal zenuwcellen in een preparaat zwart kleurt, met gebruikmaking van chroom en zilver). niet lang daarna paste hij de kleuring in zijn eigen laboratorium toe, wat al snel leidde tot een stroom publicaties. Tot die tijd stond men – golgi incluis – op het standpunt dat zenuwcellen zich in een ononderbroken netwerk bevonden, en dus geen afzonderlijke eenheden waren. maar Cajal vond vrij consistent bewijs tegen het bestaan van structurele verbindingen tussen zenuwcellen. De golgi- kleuring isoleerde een beperkt aantal ogenschijnlijk onafhankelijke cellen tegen een transparante achtergrond. Cajal maakte van zijn observaties vervolgens nog abstractere, soms haast schematische tekeningen van hersenweefsel. maar de kleuring was controversieel, en daarmee ook zijn anatomische claims en tekeningen. Pas

MEMOproefschriftenRAD

Towards MRI-guided High Intensity