• No results found

3 De praktijk bij de politie in beeld

3.3 Het behandelingsproces in de praktijk op casusniveau

3.3.3 Politieproces

Wanneer een politieambtenaar het slachtoffer is geworden van een geweldsincident hoort er volgens de geldende richtlijnen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Konink-rijksrelaties (2005) een proces in gang te worden gezet. Ten eerste is het zaak dat de betrokken politieambtenaar bij zijn leidinggevende of chef van dienst melding maakt van het incident en de eventuele consequenties. Verder dienen de gebeurtenissen op papier te worden vastgelegd door een ambtshalve verslag op te maken en eventueel een aangifte te doen van het geweldsmisdrijf. In het kader van de afhandeling van het incident kunnen er - afhankelijk van de status van de zaak - opsporingsactiviteiten in gang worden gezet. Het verloop van dergelijke processen bij geweldsfeiten tegen de politie is - waar vastge-legd en voorhanden - uit de politiedossiers gedestilleerd. We beschrijven hierna de ver-schillende elementen van het traject. Daarbij merken we vooraf op dat er doorgaans door de politie niet geregistreerd wordt welke exacte handelingen er volgen na een incident. In de documentatie en registratie gaat het vooral om het incident en de betrokkenen en niet zozeer om het procesmatige traject dat door de politieambtenaren wordt bewandeld.

Melding en registratie

Volgens de richtlijnen van de handreiking voor het geweldsprotocol dienen slachtoffers van geweld tegen de politie de leidinggevende altijd in kennis te stellen van het incident en de eventuele consequenties daarvan. Omdat ook deze handeling niet altijd vastgelegd wordt, is hierover in bijna driekwart van de geweldszaken (73,8%) niets bekend. Uit het overige kwart van de politiedossiers (26,2%) is wel te herleiden of de politieambtenaar hieraan voldaan heeft.

In een op de tien gevallen (9,8%) heeft het slachtoffer de direct leidinggevende op de hoogte gebracht, in overige gevallen (16,4%) werd een ander type politiefunctionaris in kennis gesteld. Veelal gaat het dan om directe collega’s, de offi cier van dienst, de adjunct teamchef, de hulpoffi cier van justitie maar ook de casemanager geweldsprotocol binnen het korps. In tabel 3.16 worden deze gegevens weergegeven.

Tabel 3.16 – In kennis stellen van het geweldsincident (N=256)

Functionaris absoluut procentueel

Direct leidinggevende 25 9,8

Andere functionaris 42 16,4

Onbekend 189 73,8

Totaal 256 100

Een tweede stap voor de politieambtenaar in het proces na het incident is het maken van een schriftelijke vastlegging ofwel een mutatie in het bedrijfsprocessensysteem en het eventueel doen van een aangifte. Het geweldsincident kan op diverse wijzen in het bedrijfsprocessensysteem gemuteerd worden. Allereerst kan dat door het aanmaken van een ‘vrije mutatie’ door politiefunctionarissen. Dit is een vrij tekstveld in het bedrijfsproces-sensysteem waarin waarnemingen en gebeurtenissen die ter kennis komen, beschreven worden. Een meer offi ciële vorm van het registreren van een incident is het aanmaken van een ‘melding’ in het systeem. Meldingen kunnen telefonisch (via de meldkamer van de politie) of op het politiebureau worden gedaan. De inhoud van de melding behelst een verslag van het incident dat ter ore van de politie komt.

Een andere mogelijkheid is het opstellen van een ‘proces-verbaal van bevindingen’ door de politieambtenaar. Hierin wordt ambtshalve het relaas van het incident vanuit het per-spectief van de politieambtenaar beschreven. Tot slot kan het incident vastgelegd worden in een ‘proces-verbaal van aangifte’. Een proces-verbaal van aangifte is een schriftelijk verslag van een offi ciële verklaring over een incident van een slachtoffer of een ander met het verzoek tot vervolging. In tegenstelling tot de andere registratievormen mag een aangifte enkel door een andere politiefunctionaris dan het slachtoffer worden opgenomen. Overigens worden incidenten doorgaans op verschillende wijzen geregistreerd.

In de politiedossiers is nagegaan op welke wijze het geweldsincident bij de politie in het bedrijfsprocessensysteem is geregistreerd aan de hand van de aangetroffen formulieren. Op grond van de inhoud van de bekeken politiedossiers constateren we allereerst dat de geweldsincidenten in elk geval op gemiddeld twee van de genoemde wijzen zijn geregis-treerd c.q. gemuteerd; de 256 politiedossiers bevatten totaal 503 documenten waarop het geweldsincident is geregistreerd.

In de handreiking van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemoedigd om van een geweldsincident tegen een politieambtenaar in principe altijd een proces-verbaal van aangifte op te maken. Eventueel kan deze aangifte ook door een ander die kennis draagt van het misdrijf worden gedaan. We zien dat er in elk geval van tweederde van de 256 geweldsfeiten tegen de politie (67,2%) aangifte is gedaan, getuige het feit dat er in de politiedossiers een proces-verbaal van aangifte aanwezig was.

In zestig procent van de geweldsdossiers (59,8%) is er een proces-verbaal van bevindingen aangetroffen. In een derde van alle dossiers was een melding opgenomen (36,3%) en/of in ongeveer eenzelfde deel (33,2%) een vrije of andersoortige mutatie. Tabel 3.17 geeft deze gegevens weer.

Tabel 3.17 – Aangetroffen registraties in de politiedossiers (N=256)17

Registratiewijze absoluut procentueel

Proces-verbaal van aangifte 172 67,2

Proces-verbaal van bevindingen 153 59,8

Melding 93 36,3

Vrije en overige mutatie 85 33,2

Kijken we naar de combinaties waarin de registratievormen in de dossiers voorkomen dan ontstaat het beeld zoals weergegeven in tabel 3.18. Daaruit is te herleiden dat in een derde van de dossiers (33,2%) een enkele registratie is aangetroffen, met name de aangiftes (16,4%) vormen dan de enige registratie in de dossiers. Een tiende van de dossiers (10,2%) bevatte enkel een proces-verbaal van bevindingen.

In de meerderheid van de dossiers (66,8%) gaat het om meerdere registratievormen. Ruim een kwart van de politiedossiers (27,3%) bevatte naast een proces-verbaal van aangifte een verbaal van bevindingen. De combinatie van een melding en een proces-verbaal van aangifte zien we in bijna twee op de tien dossiers (18,0%) en in een tiende van de dossiers (9,8%) hebben de registraties betrekking op een melding in combinatie met een proces-verbaal van bevindingen.

Tabel 3.18 – Combinaties van registraties in de politiedossiers (N=256)

Enkele registratie absoluut procentueel

Proces-verbaal van aangifte 42 16,4

Proces-verbaal van bevindingen 26 10,2

Melding 10 3,9

Vrije en overige mutatie 7 2,7

Combinatie van registraties

Pv van aangifte + pv van bevindingen 70 27,3

Melding + pv van aangifte 46 18,0

Melding + pv van bevindingen 25 9,8

Aangifte + vrije of overige mutatie 14 5,5

Melding + vrije of overige mutatie 12 4,7

Pv van bevindingen + vrije of overige mutatie 4 1,6

Totaal 256 100

Objectiviteit en kwaliteit

De registraties zoals hiervoor beschreven, zijn vooral door het slachtoffer zelf al dan niet samen met een betrokken collega opgemaakt (94,9%). Bij een aangifte van een misdrijf is het vanwege de objectiviteit echter van belang dat deze door een andere politiefunctio-naris dan het slachtoffer zelf of een andere betrokken politieambtenaar wordt opgemaakt. In de processen-verbaal van aangifte is geprobeerd na te gaan of er aan deze regel is voldaan. Dit blijkt in de ruime meerderheid het geval: in 88,4 procent van de aangiften is deze opgemaakt door een politiefunctionaris die geen betrokkenheid bij het incident heeft

gehad. In een klein aantal van de zaken waarin een aangifte is gedaan, is de onafhankelijk-heid niet gewaarborgd; een tiental processen-verbaal van aangifte (5,8%) is opgemaakt door een politieambtenaar die als collega van het slachtoffer (de aangever) betrokken was bij het geweldsincident.

Een kwalitatief goed proces-verbaal van aangifte moet voldoen aan een aantal eisen. Daar-bij gaat het er onder andere om dat er in elk geval bepaalde informatie ten aanzien van eventuele consequenties van het misdrijf voor het slachtoffer zijn opgenomen.

In tabel 3.19 staan deze elementen genoemd waarbij is aangegeven in welk percentage van de processen-verbaal van aangiften deze elementen terug te vinden zijn. Uit de tabel is op te maken dat de elementen ten aanzien van – al dan niet geleden – schade en letsel in het merendeel van de aangiften zijn opgenomen. Informatie over het al dan niet heb-ben ingeschakeld van een arts is slechts in een klein deel van de aangiften terug te vinden (28,5%). Een logische verklaring hiervoor is dat wanneer er geen sprake is van letsel dat medische zorg vraagt dit element ook niet zinvol is om op te nemen.

Tenslotte is het element ten aanzien van voeging in het strafproces alleen van belang wanneer er sprake is van schade. Eerder zagen we evenwel dat dit in de meerderheid van alle bekeken geweldszaken het geval is (70,3%). Ervan uitgaande dat deze schadegevallen grotendeels vertegenwoordigd zijn in de aangifteregistraties en gezien het feit dat er in minder dan de helft van de aangiften aandacht is besteed aan de wens om al dan niet te voegen in het strafproces (44,8%) lijkt dit element in relatief weinig zaken te zijn vermeld.

Tabel 3.19 – Elementen in de processen-verbaal van aangifte (N=172) 18

Element absoluut procentueel

Of er sprake is van schade 144 83,7

Het schadebedrag 118 68,6

Of er sprake is van letsel 150 87,2

Of er een arts is ingeschakeld 49 28,5

Of het slachtoffer zich wil voegen 77 44,8

Of het slachtoffer op de hoogte wil worden gehouden 143 83,1

Om de kwaliteit van de processen-verbaal te waarborgen ten behoeve van een vlot en sterk vervolgingsproces is het zaak dat de kwaliteit en volledigheid van het politiedos-sier voor inzending aan het openbaar ministerie wordt getoetst. Of dit in de praktijk ook daadwerkelijk wordt gedaan, is lastig op basis van papieren dossiers vast te stellen; in ruim tachtig procent (81,3%) van alle geweldszaken is het onbekend of een dergelijke toetsing heeft plaatsgevonden. In bijna een zesde van gevallen (15,2%) is echter geconstateerd dat deze toetsing wel heeft plaatsgevonden door ondermeer een leidinggevende van de recherche, een kwaliteitsmanager of een hulpoffi cier van justitie.

Opsporing

Gezien de beschreven context en situaties waarin geweld tegen de politie zich voordoet, is het evident dat er in de meeste gevallen (99,6%) sprake is van een bekende dader. Slechts in één van de bekeken geweldszaken was de dader niet direct bekend.

Omdat het in de geweldszaken vrijwel altijd gaat om direct geweld tegen politieambtenaar die ter plaatse zijn, is vaak een aansluitend politieoptreden mogelijk. In het overgrote deel van de geweldszaken (81,6%) zien we dan ook dat de verdachte op heterdaad is aange-houden. De verdachte is in bijna een tiende van de geweldszaken (9,0%) buiten heterdaad aangehouden of uitgenodigd op het politiebureau.

Zoals eerder bij de aard en context van de geweldsmisdrijven beschreven, komt het voor dat het geweld tegen de politie plaatsvindt op het politiebureau. In een aantal gevallen (6,6%) zien we dan ook dat de verdachte van het geweldsfeit al voor een ander feit ge-arresteerd was.

Uit de politiedossiers is op te maken dat in de ruime meerderheid van alle geweldszaken (81,3%) de politieambtenaar waartegen het geweld gericht is de aanhouding van de verdachte zelf of samen met een collega heeft verricht. Een logische bevinding aangezien het slachtoffer zelf ter plaatse is en zijn politietaak – mits hij of zij niet te ernstig verwond is – kan voortzetten.

De bij het geweldsincident betrokken politieambtenaar zit in een soort dubbelrol: enerzijds is hij of zij slachtoffer maar anderzijds ook een politieambtenaar. Waar het in het geval van de aanhouding op heterdaad logisch is dat het slachtoffer de aanhouding verricht of in elk geval daarbij is betrokken, mag het niet zo zijn dat hij of zij ook in het verdere politie-proces in de uitvoering betrokken is. Op dat niveau is het van belang dat de onafhankelijk-heid door distantie van de verdere opsporing gewaarborgd is. Dit staat ook als zodanig beschreven in de normen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de verdachte van het geweldsmisdrijf bekend is en aangehouden is – zoals in de meeste gevallen het geval blijkt – beperkt de verdere opsporing zich doorgaans tot het verhoren van de verdachte, het slachtoffer en eventuele andere betrokkenen. Een heldere eis aan het politieproces is dat het slachtoffer in kwestie niet in de functie van politie-ambtenaar betrokken mag zijn bij de verhoren in de ‘eigen’ zaak. Voor zover we dit uit de politiedossiers hebben kunnen opmaken, wordt aan deze eis tegemoetgekomen. Van niet meer dan vier geweldszaken (1,6%) is bekend dat de politieambtenaar die de verdachte heeft verhoord zelf in de zaak als slachtoffer betrokken was.

Gezien het feit dat de verdachten van het geweld tegen de politie meestal bekend zijn en doorgaans direct kunnen worden aangehouden, blijkt het verdere opsporingsproces naar de geweldsmisdrijven tegen de politie in de overgrote meerderheid van de onderzochte geweldszaken (94,9%) korter dan een jaar te duren.

Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In de begeleidende brief van het College van procureurs-generaal bij de richtlijnen voor het openbaar ministerie met betrekking tot geweld tegen de politie is opgenomen dat er zo mogelijk voorlopige hechtenis tegen de verdachte bij de rechter-commissaris dient te worden gevorderd. Na aanhouding van een verdachte kan de politie hem of haar op last van de (hulp)offi cier van justitie in verzekering stellen. Dit kan voor de duur van maximaal drie dagen met de mogelijkheid tot een verlenging waarna eventueel voorlopige hechtenis volgt. Inverzekeringstelling is alleen mogelijk bij misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In het algemeen zijn dat misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en een aantal aangewezen misdrijven.

Tabel 3.20 – Vorderingen tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis (N=256)

In verzekeringstelling absoluut procentueel

Ja 88 34,4

Nee 84 32,8

Onbekend 84 32,8

Totaal 256 100

Voorlopige hechtenis absoluut procentueel

Ja 8 3,1

Nee 99 38,7

Onbekend/n.v.t. 149 58,2

Totaal 256 100

In de politiedossiers is nagegaan of de verdachten van de geweldsfeiten een inverzeke-ringstelling en voorlopige hechtenis hebben ondergaan. De informatie bij de politie leent zich er niet altijd even goed voor om deze processen goed na te gaan. Zo is in een derde van de geweldszaken (32,8%) onbekend of er sprake is geweest van een inverzekeringstel-ling; de informatie in die politiedossiers laat niet toe om te concluderen of de verdachten wel of niet in verzekering zijn gesteld. Uit een derde van de dossiers (34,4%) is evenwel op te maken dat de verdachten in verzekering zijn gesteld. Of een verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld (volgend op de inverzekeringstelling), is uit bijna de helft van de dos-siers (47,8%) niet te destilleren. Slechts in acht zaken (3,1%) is vastgesteld dat het open-baar ministerie voorlopige hechtenis heeft gevorderd. In tabel 3.20 zijn deze bevindingen samengevat.