• No results found

Vanaf 1946 zonden de Nederlandse dagbladen enkele verslaggevers naar Indonesië om verslag te doen van de laatste ontwikkelingen aldaar. Het Ministerie van Oorlog en het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen verleenden hun medewerkingen hieraan: de voorlichtingsdiensten zouden voorzien in alle faciliteiten, maar de reis- en verblijfskosten waren voor de rekening van de dagbladen.

In de beginperiode verbleven de meeste verslaggevers in Batavia, een enkeling reisde naar militaire posten op verscheidene eilanden. In de hoofdstad ontvingen de verslaggevers persberichten met de laatste ontwikkelingen op politiek en militair vlak die werden opgesteld door de verschillende voorlichtingsdiensten. Ook vormden persbijeenkomsten een belangrijke bron van informatie. Deze werden over het algemeen gegeven door regeringswoordvoerders,

officiële legercommuniqués en militairen en diplomaten. Zelfs tijdens de politionele acties verbleef het merendeel van de journalisten in Batavia. Zo nu en dan was er de mogelijkheid om onder begeleiding van legervoorlichters verder het land in te trekken. De persvoorlichters brachten de journalisten vaak naar dezelfde zorgvuldig uitgekozen plaats. Er was dus weinig gelegenheid zelfstandig dieper de regio en het conflict in te duiken.90 De mogelijkheden voor

de journalisten waren dus beperkt. De voorlichtingsdiensten bepaalden hun bewegingsvrijheid en voorzagen hen voor een groot deel van nieuws. En daarnaast waren de regels voor de journalisten van de voorlichtingsdienst duidelijk. De verzuiling leidde tegelijkertijd tot een ongeschreven censuur: de uitgangspunten van de politieke partij waaraan het dagblad verbonden was dienden hoog gehouden te worden en de berichten gingen voor publicatie bovendien nog langs de RVD in Den Haag. Dit vond zijn weerslag op de eindproducten. Er bestonden dus tal van regels en externe partijen waar de journalist rekening mee moest houden. Hierdoor moest de journalist nieuwe afwegingen maken: volg ik de regels of loop ik het risico dat mijn reportages ten prooi vallen aan de censuur. Ik neem aan dat hierdoor de zelfcensuur van enkele journalisten steeds strikter werd. Op deze manier konden zij verslagen schrijven die ook daadwerkelijk gepubliceerd zouden worden.

‘De teerling is geworpen!’

Nu heb ik een duidelijk beeld geschetst van de context waarin de journalistiek plaatsvond. De persoonlijke afwegingen van de journalist en de politiek-militaire invloed op de journalistiek staan hierin centraal. Deze context voorziet in een beter begrip van de uiteindelijke journalistieke praktijk gedurende de twee politionele acties. Dit roept een tweetal vragen op. Ten eerste op welke manier komt deze politiek-militaire invloed naar voren in de verslaggeving met betrekking tot de politionele acties? En op welke manier heeft dit invloed gehad op de afwegingen van de journalist? Wanneer we naar de journalistieke praktijk kijken moet er dus rekening gehouden worden met de verzuilde achtergrond van de bladen en de doelstellingen van de politiek, en daarnaast is het van belang de intenties van de legertop en de invloed van de voorlichtingsdiensten in het achterhoofd te houden. Zoals gezegd doe ik dit binnen het kader van de politionele acties.

Met het startschot van de Eerste Politionele Actie kopt Het Vrije Volk op 21 juli 1947 op de voorpagina groot ‘Beperkt militair optreden in Indonesië’. Het regeringsgezinde, sociaaldemocratische blad schrijft dat de actie onvermijdelijk was geworden en dat er iets moest gebeuren. Daarnaast benadrukt de krant dat:

‘De pogingen van Nederlandse zijde om tot een vredelievende oplossing van het conflict met de Republiek te komen, hebben gefaald. De regering van de Republiek heeft geweigerd het bevel te geven tot staking der vijandelijkheden en tot het terugtrekken van de troepen, zoals zij reeds geweigerd had gevolg te geven aan de overeenkomst, door haar vertegenwoordigers met de Nederlandse autoriteiten gemaakt, de troepen wederzijds in de garnizoenen terug te trekken. In de onhoudbare situatie, die daardoor werd geschapen, heeft de Nederlandse regering zich genoodzaakt gezien in te grijpen’.91

Op deze manier wordt de indruk gewekt dat de oorzaak van de onfortuinlijke beslissing genomen door de Nederlandse regering geheel bij Republikeinse zijde ligt en dat de Nederlandse regering niets anders wenste dan een vredelievende oplossing voor de kwestie. Terwijl de periode juist gekenmerkt wordt door bestandsschendingen van beide zijden en dat de Nederlandse bedoelingen niet geheel vrij van blaam waren; een regelrechte rechtvaardiging van het gekozen beleid dus.

Ook de voorpagina van het katholieke De Tijd van 21 juli 1947 staat uiteraard vol met nieuws over de situatie in Indië. Hierin ligt eveneens de nadruk op de goede bedoelingen van de Nederlandse regering en wordt het militair ingrijpen eveneens omschreven als onvermijdelijk gevolg van gebrekkig handelen aan Republikeinse zijde:

‘Onmachtig haar zaken op ordelijke wijze te bestieren en een in volle vrijheid aangegane overeenkomst in goede trouw tot uitvoering te brengen, heeft de Republiek Indonesia de politionele maatregelen, welke minister-president gisteravond door middel van de radio aan het Nederlandse volk heeft aangekondigd, tegen zich afgeroepen, maatregelen, die de Nederlandse regering niet minder verafschuwt dan de Republiek, doch die onvermijdelijk zijn geworden nu de tot het uiterste gedreven lankmoedigheid van Nederland niet heeft vermogen te bereiken, wat zij beoogde: de opbouw van de Indonesische federatie en van de Koninklijke Unie op de basis en in de geest van Linggadjati’.92

Daarnaast wordt er op dezelfde voorpagina meerdere malen verwezen naar de rede van minister-president Beel:

‘Een politioneel optreden en niets anders is het, waartoe de regering de landvoogd gemachtigd heeft, en dit is een opdracht, die het uiterste zal eisen van onze militairen en hun bevelhebbers ter plaatse bij de doch reeds zware en gevaarlijke taak, die hun plicht hun voorschrijft. Want

91 Het Vrije Volk, 21 juli 1947. 92 De Tijd, 21 juli 1947.

zij vergt strenge zelfbeheersing in omstandigheden, waarin zelfbeheersing een heel moeilijke deugd is. Alsmede het voortdurende besef, dat men zich heeft beperkt tot het strikt noodzakelijke, omdat men geen militaire veldtocht voert en omdat het doel niet is een vijand te verslaan en onder de voet te lopen, docht slechts een volk te bevrijden van tirannieke fanaten, het in bescherming te nemen en het op te heffen’.93

De tekst van de minister-president is letterlijk overgenomen; er wordt niets aan toegevoegd of in twijfel getrokken. Het veronderstelt een instemming, maar ook een klakkeloze aanname van gepresenteerde gegevens. Dit kan verklaard worden door de invloed van de politieke partij op het bijbehorende dagblad.

Daarnaast refereert De Tijd in dezelfde editie naar een dagorder van legercommandant Spoor; de man achter de Dienst voor Legercontacten die actief een beeld tracht neer te zetten ten gunste van de militaire doelstellingen. Hierin gaat het om een humanitaire actie en niet om een oorlog:

‘Beginselen van rechtvaardigheid en gerechtigheid en van plicht en verantwoordelijkheid tegenover de miljoenen inwoners van Indonesië en van Nederland hebben onze regering ertoe doen besluiten de republiek te dwingen uit te voeren, wat zij vrijwillig op zich heeft genomen” … “Onze vijanden zijn zij, die trachten de eerlijke uitvoering van de overeenkomst, welke is aangegaan, te saboteren. Ofschoon momenteel de kracht der wapens het voornaamste woord zal spreken, toch blijft het beginsel van vrijheid voor de Indonesische volken, dat in onze overeenkomst is neergelegd onverminderd richtsnoer onzer toekomstige politiek’.94

Dit is wederom een overname van een toespraak zonder enige op of aanmerkingen. Het militair ingrijpen wordt gerechtvaardigd door de nadruk op de noodzakelijkheid van het genomen besluit. Het impliceert dat het dagblad de acties eveneens wil rechtvaardigen; hetgeen overeen komt met de politieke en militaire bedoelingen.

Ook de antirevolutionairen keurden de dekolonisatie van de Indische archipel af. Dit wordt duidelijk in hun partijblad Trouw. Naar aanleiding van de Eerste Politionele Actie plaatsten zij op de voorpagina het volgende artikel:

‘Niemand zal te goeder trouw kunnen beweren, dat aan de Nederlandse regering iets anders overbleef dan de politiek van lankmoedig afwachten te beëindigen, ten einde aan de volken

93 Idem.

van Java en Sumatra een behoorlijke rechtsorde te hergeven.’ … ‘Wij Nederlanders, die afkerig zijn van geweld, kunnen er nimmer iets anders in zien, dan een noodzakelijk kwaad. Zo is het ook thans datgene waartoe de Nederlandse regering besloot is een trieste plicht. Een plicht, dien zij, van haar roeping als overheid bewust had te aanvaarden. Het is op zich zelf diep te betreuren optreden, is slechts als men hier op let, alsmede op het te verwerven doel – herstel der rechtsorde’.95

In het artikel wordt de lankmoedigheid van de Nederlandse regering aangevallen en de noodzaak van het herstel van de rechtsorde in de archipel benadrukt; dit noemen zij een trieste plicht. Daarnaast neemt het dagblad artikelen over van het officiële communiqué in Batavia: ‘Een communiqué van de Nederlands-Indische regering, hedenavond te Batavia uitgegeven, bevestigt, dat de Nederlandse luchtmacht vliegvelden op Java en Sumatra heeft aangevallen’. … ‘De aanvallen op de vliegvelden op Java en Sumatra zijn uitgevoerd, omdat daar Republikeinse jagers voor actie gereed stonden. Er zijn geen aanvallen gedaan op de bevolking noch op objecten zonder militaire betekenis’.96

Eerder kwam al aan de orde dat de communiqué’s zijn opgesteld door de legertop. Doel van deze officiële bekendmakingen was het voorlichten van het volk, het rechtvaardigen van het gekozen beleid en het beïnvloeden van de publieke opinie. De doelstellingen van de legertop stonden hierin dus voorop. Hier was dus een grote kans op een onvolledige en gekleurde visie op de werkelijkheid. Louis Zweers stelt dat de meerderheid van de journalisten hun stukken baseerden op informatie die ze van de overheid kregen toegereikt, van eigen onderzoek was nauwelijks sprake. Journalisten gingen niet langer op zoek naar nieuws of op onderzoek uit, controleerden hun feiten niet en voerden geen interviews met bewindslieden. Zo groeide de journalistiek uit tot een oppervlakkige nieuwsgaring, zo vervolgt Zweers. Elk stuk kwam ter controle bij voorlichtingsdiensten terecht en er was nauwelijks te ontsnappen aan deze controle van de overheid en legertop.97 Mijns inziens kan er dan geconcludeerd worden dat er

geen volledige visie op de werkelijkheid ontstaat en het volk niet oprecht voorgelicht wordt – of kennis van de situatie vergaart - maar zoals eerder aangegeven bewust beïnvloed wordt ten gunste van de doelstellingen van de politieke en militaire top.

Het regeringsgezinde katholieke dagblad De Volkskrant van 21 juli 1947 kopt groot op de voorpagina: ‘Nederlandse regering zegt Militair Bestand op: Republiek bleef in gebreke’.

95 Trouw, 21 juli 1947. 96 Idem.

Naast de rede van minister-president Beel waarin hij het besluit tot militair ingrijpen tracht te rechtvaardigen staat er op de voorpagina een artikel waarin het regeringsgezinde karakter van het dagblad doorklinkt, een deel van het artikel luidt:

‘De Nederlandse regering heeft zorgvuldig nagelaten enige druk op de republiek uit te oefenen, zolang het er om ging tot een accoord te geraken. Integendeel, de regering is de Republiek in deze zo ver mogelijk tegemoet gekomen. Zij heeft volledig begrip getoond voor het gezonde nationalistische streven hetwelk zich in Indonesië heeft geopenbaard’.98

Wederom een duidelijke nadruk op de goede bedoelingen en het geduld van de Nederlandse overheid. Terwijl de regering direct vanaf de nederlaag van Japan in de Tweede Wereldoorlog tot doel had de vooroorlogse koloniale verhoudingen te herstellen. Hetgeen voorkomen werd door de internationale bemoeienis en een onderschatting van het Republikeinse kunnen.

Het beeld dat de Nederlandse overheid en legertop in Indië graag neer wilden zetten was er één waarin het handelen in Indië gerechtvaardigd werd als noodzakelijke, humanitaire hulp aan de Indonesische, maar ook Nederlandse bevolking in Indonesië – en de daarmee afwezigheid van koloniale intenties - en de belemmerende rol die de Republikeinen hierin speelden. Daarnaast werd er met geen kwaad woord gesproken over (het handelen van) ‘de Nederlandse jongens overzee’. Dergelijke berichtgeving diende voor het gunstig stemmen van de publieke opinie en het rechtvaardigen van het beleid dat gevoerd werd. Deze journalisten staan dus duidelijk in dienst van een bepaalde groep: de legertop en de Nederlandse overheid. Dit gaat ten koste van een waarheidsgetrouwe en objectieve weergave van de ontwikkelingen in de archipel. Er wordt in beide artikelen een context gegeven: de context in welk licht de gebeurtenissen moeten worden bezien is er één waarin de onwelwillendheid van de Republikeinse zijde op de voorgrond treedt, zij zijn de boosdoeners, maar ook één waarin het plaatsgevonden geweld, eventuele misstappen van Nederlandse zijde en de slachtoffers worden weggelaten. Zo zetten de civiele en militaire autoriteiten hun beeld van een humanitaire missie kracht bij. Dit leidt tot een actief gecreëerd beeld van de situatie door deze twee groepen en dus een weinig gebalanceerde visie waarin een diversiteit van invalshoeken ontbreekt. Het ophouden van de schone schijn en het weglaten van het merendeel van de feiten kunnen als verklaring dienen voor het gebrek aan kennis dat er destijds bestond. De bladen schetsen een gesloten wereldbeeld waarin openheid van zaken de laatste prioriteit lijkt. Een tegenwicht komt van de meer kritische bladen, het dagblad van de Communistische Partij van Nederland, De Waarheid, voorop. Deze krant kopt op 21 juli 1947

groot op de voorpagina ‘Oorlogsregering Beel moet aftreden!’ en vangt het artikel aan met ‘De teerling is geworpen!’. Het artikel vervolgt:

‘Nadat door de verregaande tegemoetkomendheid van de regering van de Indonesische Republiek overeenstemming over de uitvoering van het accoord van Linggadjati nabij scheen, is met ruwe hand in de loop der gebeurtenissen ingegrepen. De regering heeft thans besloten de wapens te laten spreken. Zij wenst niet af te laten van haar doel: de militaire bezetting van de Republiek met Nederlandse troepen als steunpilaren van het herstel van het koloniale terreurbewind, zoals dat reeds in Zuid-Celebes in gebleken’.99

De verklaring van minister-president Beel noemen zij een heuse oorlogsverklaring, waar de regering nog spreekt van ‘politionele actie’. De artikelen worden gekenmerkt door het feit dat zij een vrijwel tegengesteld beeld van de situatie neerzetten dan de regeringsgezinde bladen. De fouten liggen niet aan Republikeinse zijde, nee, zij zijn juist bereid geweest tot verregaande tegemoetkomingen, terwijl de Nederlandse regering uit is op een militaire bezetting en herstel van het koloniaal gezag. Er klinkt een duidelijke politieke boodschap in door; de journalist kiest de kant tegen de Nederlandse regering en voor een Indonesische dekolonisatie. De gebeurtenissen worden in de context van de eigen opvattingen geplaatst. Deze kritische toon over de Nederlandse regering, en de weerstand van destijds tegen het communisme leidden ertoe dat journalisten van het dagblad niet welkom waren aan het front in Indonesië, maar het weerhield de journalisten er niet van voor de Indonesische onafhankelijkheid te blijven ijveren.

Even kritisch was het progressieve, maar toch aan de PvdA gelieerde, Het Parool. Op dezelfde dag kopte het dagblad eveneens ‘De teerling is geworpen, zwarte vooruitzichten’. Het artikel vervolgt:

‘Bij de aanvang van het krijgsbedrijf tegen Indonesië – ja, lezer, de oorlog-de-facto is al begonnen – wordt ons volk bewerkt met de vanouds bekende middeltjes uit de propagandakast. Zoals Hitler’s mars naar Wenen geen lager doel had dan de “bescherming” van de arme Oostenrijkers, zo tettert onze “christelijke” radio, dat Nederlands mars naar Djokja er een zal zijn uit “barmhartigheid”’.100

Daarnaast worden er in het bericht continue vraagtekens gezet bij de oprechte bedoeling van de overheid:

99 De Waarheid, 21 juli 1947. 100 Het Parool, 21 juli 1947.

‘Zo proclameert de officiële Nederlandse voorlichting – precies op dag waarop tot geweld werd besloten. Hoe kan het zo treffen! – dat “tal van dessa’s wegens de toenemende terreur de bescherming van Nederland hebben gevraagd”’ en tracht de Nederlandse lezers bewustwording aan te praten door te verklaren dat: ‘Het is bitter noodzaak dat het Nederlandse volk door deze narigheden heen kijkt en er zich rekenschap van geeft, wat zij om het lijf hebben’.

Het Parool neemt hiermee een opmerkelijke positie in. De PvdA was, zoals reeds aangegeven, sterk verdeeld over een militair ingrijpen geweest, maar stemde uiteindelijk tot in met een politioneel optreden. De journalisten van Het Parool berichtten echter niet altijd in lijn met de politieke partij. Journalisten Frans Goedhart en Jacques de Kadt waren voorstanders van een Indonesisch vrijheidsideaal. Dit resulteerde er in dat het dagblad, meer dan de PvdA, droomde van een onafhankelijk Indonesië en de twee journalisten kritische stukken over de politieke van de PvdA plaatsten. Er bestond dus een band met een politieke partij, maar dat betekende in dit geval niet dat het dagblad zich aansloot bij de visie van deze partij. Louis Zweers stelt dat het dagblad hierdoor veel negatieve reacties ontving en duizenden abonnees verloor.101

Dit laatste zou tegelijkertijd kunnen betekenen dat de (socialistische) abonnees niet open stonden voor kritiek op het gekozen beleid van de PvdA. Hetgeen bij kan hebben gedragen aan de langdurige slecht-geïnformeerde discussie omtrent de Indonesische kwestie. Toch laat het zien dat er enige ruimte bestond voor de journalist om een andere visie te hebben dan de autoriteiten en de verwante politieke partij.

Zo zijn er grote verschillen tussen regeringsgezinde bladen en de meer linkse, kritische bladen. Dit komt naar voren in de context waarin stukken geplaatst worden. Zo is het gegeven feit dat de politionele actie van start is gegaan, maar vervolgens ziet de linkse, kritische pers dit als onterecht vanwege de verregaande tegemoetkomingen van Republikeinse zijde, waar de regeringsgezinde partijen de context omdraaien en stellen dat de Republikeinse zijde in gebreke bleef terwijl de Nederlandse top streefde naar rust en veiligheid in de archipel. Zo komen de politieke standpunten van de dagbladen naar voren komen, evenals hun houding tegenover de zittende regering. De gebeurtenissen worden ‘geframed’ binnen de opvattingen van de politieke achtergrond van de journalist en dus van het dagblad. Het framen komt, zoals gezegd, ook terug in de woordkeuze van een journalist. Zo kiest De Waarheid voor de term ‘oorlogsverklaring’ waar regeringsgezinde bladen spreken van een ‘trieste, maar

noodzakelijke beslissing’. Een dergelijke ingenomen politieke positie door de journalist getuigt echter niet van objectiviteit. De tegengestelde visies zorgen in zijn geheel wellicht voor een enigszins pluralistisch beeld, waar een objectief beeld of een eigen visie uit gedestilleerd zouden kunnen worden. Ware het niet dat de invloed van de voorlichtingsdiensten mijns inziens verscholen ligt in het feit dat er geen harde feiten naar buiten komen in de artikelen; het zijn met name opinies en het enige feitelijke is dat er een hernieuwd militair ingrijpen plaatsvindt. Zoals eerder uitgelegd streefde de voorlichtingsdienst van Generaal Spoor naar het tegenhouden van voor Nederlandse zijde schadelijke berichten: nieuws over dodenaantallen ontbreekt bijvoorbeeld terwijl je dit zou kunnen verwachten na een dag van militair ingrijpen en we tegenwoordig ook weten dat er doden vielen. Ik vermoed dat de censuur dergelijke berichtgeving heeft tegengehouden. Een ‘politioneel optreden’ en de dagbladen

Gedurende de Tweede Politionele Actie gingen de voorlichtingsdiensten echter nog een stap